oostnederfrank. hlōtha v. ‘hetz.’Ga naar voetnoot(63). Is dit vermoeden juist - het wordt gestaafd door de synonymie van [xlan(þ)nōn] met welwōn -, dan moet het etymon als ‘verduidelijkende’ vertaling van gandā oorspronkelijk de Dijle aangeduid hebben; werd de Germaanse traditie aan de Laan in de Oudheid niet onderbroken, vermits [xl-] toen, al of niet over het Keltisch, tot Cl- geromaniseerd wareGa naar voetnoot(64); kan de Nederlandse beeknaam op het etymon zelf teruggaan, mits hij, na de verdwijning van de beginconsonantGa naar voetnoot(65), volksetymologisch aan Oudnederfrank. *lana of Mnl. lane ‘laan’ werd gelijkgemaakt; en berust de Franse naam daarentegen niet op de Oergermaanse vorm, maar op het
hieruit ontstaan Westgerm. *hlanna of diens verdere evolutie.
Ook van de Dijle kennen we nu verschillende opeenvolgende namenGa naar voetnoot(66):
a. | vermoedelijk Oergerm.[xlan(þ)nōn]; |
b. | Kelt. ganapiā ‘kloofwater’, bewaard in Vieux-Genappe en Genepiën (Fr. Genappe): verkeerde vertaling van skalđōn, volksetymologisch opgevat als Oergerm. *skalđōn ‘kloofwater’; |
c. | Rom. Tilia ‘water van Tilly’, bewaard in Dijle en Thyle: door weglating van het suffix gevormd uit Rom. Tiliārium ‘Tilly’, eigenlijk ‘lindenbos’. |
Ook hier ware de Oergermaanse naam als vertaling van gandā de oudste van alle. Hoe de Dijle vóór de Belgische inval genoemd werd, blijft ongewis.
Brussel.
J. Devleeschouwer, Geassocieerd Navorser van het N.F.W.O.
|
-
voetnoot(1)
- Zie voor de overige onze opstellen ‘Die Dreisprachigkeit des Scheldebeckens in vorrömischer Zeit’, in: Kongressberichte Bern 1975, herausgegeben von H. Draye, II = Onoma XXI (1977), 201-06, 212-14, en ‘Oudbelgische hydroniemen (I)’, in: Naamkunde IX (1977), 176-82. We leggen er de nadruk op, dat we onder ‘Oudbelgische hydroniemen’ waternamen verstaan die door de eigenlijke, Oergermaanse Belgen werden geschapen. - Corrigenda:
in Onoma XXI, |
blz. 204 n. 7 r. 6, |
leze men |
Einzelstamm |
in Onoma XXI, |
blz. 212 r. 16, |
leze men |
Trichterbecherkultur |
in Onoma XXI, |
blz. 214 n. 48 r. 2, |
leze men |
[eƀurō.] |
in Naamk. VIII, |
blz. 58 n. 19 r. 1, |
leze men |
ɔ'.vəpUəl |
in Naamk. IX, |
blz. 177 n. 11 r. 22, |
leze men |
kol. |
-
voetnoot(2)
- Nervische hydroniemen (IV), in: Naamkunde VIII (1976), 56.
-
voetnoot(3)
- De naam Woluwe, in: Naamkunde VIII (1976), 57-62.
-
voetnoot(4)
- ‘in de inlaut... [ontwikkelde zich] tussen consonant en w... een svarabhaktische vocaal van onbepaalde kleur..., die in de jongere taal... als u gesproken werd. B.v. mnl. gēle (...), gen. sg. gelewes, geluwes (klankwettig uit *gelwes)’, M. Schönfeld, Historische Grammatica van het Nederlands..., 5e druk, verzorgd door A. van Loey... (Zutphen, 1954), 62(-63).
-
voetnoot(5)
- Zie F. Kluge, Nominale stammbildungslehre der altgermanischen dialekte, 3. Auflage, bearbeitet von L. Sütterlin
und E. Ochs (Halle (Saale), 1926), 21.
-
voetnoot(7)
- ‘Ein im Westgermanischen deutlich ausgeprägter Vorgang... besteht darin, daß in nachtoniger Silbe... ṷ vor einem folgenden u schwindet’, K. Luick, Historische Grammatik der englischen Sprache... herausgegeben von F. Wild und H. Koziol, I (Stuttgart, 1964), 821(-23), vgl. 930.
-
voetnoot(8)
- Het hier geponeerde etymon hebben we reeds vóór 1976 overwogen (vandaar de opmerking in ons opstel ‘De naam Vilvoorde’, in: Naamkunde III (1971), 11 n. 3 r. 7); we gaven het toen echter weer op, omdat we de laat-Oudnederfrankische i - ten onrechte! - voor een onoverkomelijk bezwaar hielden.
-
voetnoot(9)
- Streng geografisch beschouwd wordt de Rupel weliswaar enkel door de Nete en de Dijle gevormd; doch deze laatste neemt de Zenne op minder dan I 1/2 km ten Z.O. van haar eigen monding op.
-
voetnoot(10)
- Zie A. Wauters, Histoire des environs de Bruxelles, I (Bruxelles, 1855), kaart.
-
voetnoot(11)
- H. Vangassen, Dialect-atlas van Vlaamsch-Brabant (Antwerpen (1938)), 196.
-
voetnoot(12)
- M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek... (z.p., 1960), 1099.
-
voetnoot(13)
- E. de Marneffe, Cartulaire d'Afflighem (Louvain, 1896-1901), 45, 61, 61, 62, 62, 62, 79.
-
voetnoot(14)
- J. le Carpentier, Histoire genealogique des Païs-Bas, ou Histoire de Cambray, et du Cambresis (Leide, 1664), Preuves, 82.
-
voetnoot(12)
- M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek... (z.p., 1960), 1099.
-
voetnoot(16)
- Origine des noms de lieux des Environs de Bruxelles (Bruxelles, z.d. [1927]), (123-)124; Dictionnaire étymologique du nom des communes de Belgique... (Louvain, 1939-40), 653; Origines des noms des communes de Belgique (...) (Louvain, 1948), 769.
-
voetnoot(17)
- Denkelijk naar de oorspronkelijke uitgang van Merchtem, op 18 1/2 km ten N.W.: zie de oude bewijsplaatsen van deze naam bij Gysseling, a.w., 687.
-
voetnoot(18)
- Verklaring van A. Carnoy, De Plaatsnamen van de Brusselsche Omgeving, in: Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde (1925), 377.
-
voetnoot(19)
- Hypothese van Carnoy, Origine des noms de lieux..., 124.
-
voetnoot(20)
- Hypothese van Carnoy, Dictionnaire..., 653, en Origines des noms des communes..., 769, vermeld naast die van Mansion, welke hieronder besproken wordt.
-
voetnoot(21)
- In de door Carnoy vergeleken Waalse plaatsnamen Haltinne (377 n. 4, 124) en Romedenne (377 n. 4, 124), Hemptinne. (377 n. 4, 124, 653, 769) en Gramptinne (653, 769), die op Germaanse collectieven berusten, hoort de dentaal niet tot het suffix, zoals we later in ons werk ‘Doublets wallons’ zullen bewijzen.
-
voetnoot(22)
- Hypothese van J. Mansion, De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen (Brussel, 1935), 140, vermeld naast die van Carnoy, Origine des noms de lieux..., welke hierboven besproken werd. Sabis - dat niet de Samber, maar de
Selle, rechterbijrivier der Boven-Schelde, aanduidde - is vermoedelijk een latinisering van Kelt. tsabis uit stabis ‘stangenwater’, een hyperkeltisering van Scaldis: zie Die Dreisprachigkeit, 211. Sabrina, naam van de Severn in Groot-Brittannië, is niet met zekerheid verklaard. Wh. Stokes, Urkeltischer Sprachschatz, Übersetzt, überarbeitet und herausgegeben von A. Bezzenberger (Göttingen, 1894), vraagt zich af, of het ontstaan is uit Voorkelt. *sam-rinā (289), [het femininum van een woord] dat in het Sanskriet *sam-rina[-] ‘zusammengespült’ zou luiden (293). E. Ekwall, English River-names (Oxford, 1928), 360, beschouwt het hydroniem liever als afgeleid van *sab-, dat de wortel van Sabis ware: ‘An r-derivative of the base is possibly found in Skr. sabar- (in sabar-dhuk), which may mean “milk”’. Formeel identiek met Severn is volgens Mansion, a.w., 146-47, Zeveren (Gent), d.i. de naam der voormalige, nu bij Deinze ingelijfde gemeente Zeveren, gelegen aan de Zeverenbeek, een rechterbijriviertje der Oude Kaandelbeek, zelf een linkerbijriviertje van de Leie. Trots H. Pedersen, Vergleichende Grammatik der keltischen Sprachen I (Göttingen, 1909), 166-67, lijkt het niet uitgesloten dat Kelt. sabrinā op Idg. *semr-inā ‘zomerse’ zou berusten en ‘ondiepe’ zou betekenen (zie voor de wortel J. Pokorny,
Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch I (Bern, 1959), 905, voor het suffix K. Brugmann, Grundriss der vergleichenden Grammatik der indogermanischen Sprachen2 II, 1. Teil (Strassburg, 1906), 270-71): als etymon van Zeveren zou het een verkeerde vertaling kunnen zijn van de Oergermaanse Scheldenaam skaldōn, volksetymologisch opgevat als Oergerm. *skaldōn ‘ondiepe’ (bij Oudeng. sćeald ‘ondiep’ > Eng. shoal ‘hetz.’), en zou het dan eertijds de Leie aangeduid hebben, maar als naam van deze rivier zoals Kelt. as(t)napiā door Kelt. calonā verdrongen zijn (zie Oudbelgische hydroniemen (I), 182).
-
voetnoot(23)
- In het Latijn ‘v was doubtless originally pronounced w; but, losing its velar element, the sound was reduced, probably early in the Empire, to the bilabial fricative β.... Later the bilabial β became dentilabial v in most of the Empire’, C. Grandgent, An Introduction to Vulgar Latin (London, z.d. [1907]), 135, 136; vgl. V. Väänänen, Introduction au latin vulgaire (Paris, 1963), 51-52.
-
voetnoot(24)
- Zie voor de (*[ijān] uitgesproken?) uitgang Brugmann, a.w. II, 2. Teil (Strassburg, 1911), 139-40, alsook Pedersen, a.w. II (Göttingen, 1913), (88-)89, en I, 246.
-
voetnoot(26)
- Met *-ant- uit Idg. *-n̥t-: zie voor de evolutie Pedersen, a.w. I, 45-46, voor de formatie Brugmann, a.w. II, 1. Teil, 454, 461, en Pedersen, a.w. II, 408, 103-04. ‘Wohl am bezeichnendsten für die alteuropäische Gewässernamengebung ist die große Fülle von nt-haltigen Namen der verschiedensten Art.... Weitaus am häufigsten aber sind
Feminina auf -antia oder -entia’, H. Krahe, Unsere ältesten Flußnamen (Wiesbaden, 1964), 64, vgl. de in De naam Woluwe, 61 n. 32, vermelde opstellen van dezelfde geleerde, vooral het vierde.
-
voetnoot(27)
-
Pokorny, a.w., 914 (met Oudierse afleidingen). Zie voor de evolutie van ‘ow, womit im Keltischen ew zusammengefallen ist’, Pedersen, a.w. I, 60-61, en vgl. J. Pokorny, Die Lautgruppe ov im Gallo-Britischen, in: Indogermanische Forschungen XXXVIII (1917-20), 190-94 (waar betoogd wordt, dat in het Gallisch en in het Brits de groep oṷ, uit Idg. eṷ of oṷ ontstaan, vóór a een au̯ geworden is). - Op enkele van dezelfde wortel afgeleide Oudkeltische hydroniemen wijst ons opstel ‘Zum uralischen Substrat des Gallischen’, in: Onoma XVI (1971), 53, (56,) 62-63 (vgl. Die Dreisprachigkeit, 208-09 n. 30). Krahe, a.w., 50, vermeldt een heel aantal op Sau- + uitgang of suffix berustende Europese waternamen onder een Indogermaans lemma *soṷos ‘Feuchtes, Flüssigkeit’. Maar horen deze wel bij Idg. *seu- ‘Saft, Feuchtes; Saft ausdrücken; regnen, rinnen’ (Pokorny, a.w., 912), en niet eerder bij Idg. *seu- ‘drehen, biegen, ...’? Zoals Th. Andersson, Norden och det forna Europa, in: Namn och bygd LX (1972), 34, bij een soortgelijk
geval treffend opmerkt, ‘är det... mycket möjligt, att en konkretare betydelse ligger bakom namnen’.
-
voetnoot(28)
- Lat. volvō is uit [Idg.] *u̯elu̯ō ontstaan, Pokorny, a.w., 1142, vgl. Brugmann, a.w. I (Strassburg, 1897), 121, A. Walde, Lateinisches Etymologisches Wörterbuch, 3., neubearbeitete Auflage von J.B. Hofmann, II (Heidelberg, 1954), 832-33, en M. Leumann, Lateinische Laut- und Formenlehre (München, 1963), 58-59.
-
voetnoot(29)
- H. Krahe, Alteuropäische Flußnamen (Fortsetzung), in: Beiträge zur Namenforschung III (1951-52), 160, erkent trouwens ‘daß wir mit mehreren Schichten partizipialer nt-Flußnamen zu rechnen haben: einige (nicht sehr häufige) erweisen sich auf Grund ihrer formalen Verhältnisse als Schöpfungen vorhistorischer Perioden, andere - und zwar die überwiegende Mehrzahl - scheinen jüngeren Zeiten ihre Entstehung zu verdanken’.
-
voetnoot(30)
- Zie voor de laatste twee Die Dreisprachigkeit, 206, 209-10, 213. Op de tweede kunnen we hier niet nader ingaan; zie nochtans voor het stamwoord Pokorny, a.w., 295.
-
voetnoot(31)
- Vermits het ouder is dan suoniā, is het noodzakelijk ouder dan de Keltische streeknaam die in Brabant voortleeft, en vermoedelijk ook dan de Keltische stamnaam die tot Nerviī ‘Nerviërs’ gelatiniseerd werd: zie Die Dreisprachigkeit, 209-10, 210 n. 40. Toen de Germaanse Belgen de Zennestreek binnendrongen, moet een aanzienlijk deel van de inheemse bevolking nog Oeralisch gesproken hebben!
-
voetnoot(32)
- Zie reeds n. 23. ‘After liquids, β seems to have closed regularly into b; this state was preserved in Rumanian (...), but elsewhere the β or v was partially restored by school influence’, Grandgent, a.w., 136; vgl. Väänänen, a.w., 52.
-
voetnoot(33)
-
Vangassen, a.w., 316, 312. Dialectisch luidt het woord ‘vader’ in dezelfde plaatsen vu.ədər, ald., 315, 311.
-
voetnoot(34)
- J. Haust, Enquête dialectale sur la toponymie wallonne (Liège, 1940-41), 103.
-
voetnoot(35)
-
Vangassen, a.w., 314. Het woord ‘vader’ luidt te Overijse vU.ər, ald., 313.
-
voetnoot(37)
- É. Poncelet, Actes des princes-évêques de
Liège: Hugues de Pierrepont, 1200-1229 (Bruxelles, 1941), 126.
-
voetnoot(39)
- J. Tarlier -- A. Wauters, Géographie et histoire des communes belges: Province de Brabant, Canton de Wavre (Bruxelles, 1864 = 1963), 86.
-
voetnoot(40)
- É. Poncelet, Chartes du prieuré d'Oignies, de l'Ordre de Saint-Augustin I = Annales de la Société archéologique de Namur XXXI (1912), 93, 94.
-
voetnoot(41)
- A. Verkooren, Inventaire des chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et des pays d'Outre-Meuse, 1e partie IV (Bruxelles, 1912), 380.
-
voetnoot(42)
- J.F. Willems, Les Gestes des ducs de Brabant... II (Bruxelles, 1843), 614.
-
voetnoot(43)
-
Verkooren, a.w., 1e partie VI (Bruxelles, 1916), 3.
-
voetnoot(39)
- J. Tarlier - A. Wauters, Géographie et histoire des communes belges: Province de Brabant, Canton de Wavre (Bruxelles, 1864 = 1963), 86.
-
voetnoot(39)
- J. Tarlier - A. Wauters, Géographie et histoire des
communes belges: Province de Brabant, Canton de Wavre (Bruxelles, 1864 = 1963), 86.
-
voetnoot(44)
-
Lasne voor Lanne is een archaïsering naar het voorbeeld van Fr. asne voor âne - een archaïsering die echter geen rekening houdt met de korte vocaal van de Waalse dialectvorm.
-
voetnoot(45)
- Het gebruik van een toponiem als hydroniem is in het Romaans heel gewoon, en de Nederlandse beeknaam kan aan het Waals ontleend zijn.
-
voetnoot(46)
- Verklaring van F. Petri, Germanisches Volkserbe in Wallonien und Nordfrankreich (Bonn, 1937), 126. Er valt nochtans op te merken dat de Laan-namen bij K. de Flou, Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen... IX (Brugge, 1929), kol. 8-9, niet vóór de XVIIe eeuw geattesteerd zijn: ‘Door laan, lane verstaat men in West-Vlaanderen eene ondiepe greppel, meest door meerschen en weiden vloeiende’, ald., kol. 8. De door Petri eveneens vergeleken Duitse namen bij E. Förstemann, Altdeutsches namenbuch II, 3.... auflage, herausgegeben von H. Jellinghaus, 2. hälfte (Bonn, 1916), kol. 16 onder lana, zijn ouder, maar de meeste zijn blijkbaar niet verwant met de Westvlaamse. - Wèl verwant zijn de Engelse lane- namen, die echter meestal straten, zelden plaatsen aanduiden: zie A. Smith, English Place-name Elements II (Cambridge, 1956), 15, en E. Ekwall, The Concise Oxford
Dictionary of English Place-names (Oxford, 19604), 288. Onder de plaatsnamen dient Laneham vermeld, dat reeds op het eind der XIe eeuw geattesteerd is en op Oudeng. lanum ‘(at) the lanes’ teruggaat: ald., 286.
-
voetnoot(47)
- Hypothese van Carnoy, Dictionnaire..., (329-)330, en Origines des noms des communes..., 393. Zie de vergeleken toponiemen bij A. Longnon, Les noms de lieu de la France..., Résumé des conférences... publié par P. Marichal et L. Mirot (Paris, 1920-29), 602 onder lanne ‘plateau herbeux, plaine’: ze komen uitsluitend in het uiterste Z.W. van Frankrijk voor.
-
voetnoot(48)
- Bij Förstemann -- Jellinghaus, a.w., kol. 35, wierp Jellinghaus reeds de vraag op, of men ter verklaring aan ‘Fries.-nl. lana, laan, enger durchgang’ moest denken; Petri, t.a.p., gaat zonder meer van lana uit. In het Westgermaans was *lana de accusatief enkelvoud van *lanu v. ō-stam ‘laan’ (bij Oudeng. lanu), en misschien tevens de nominatief enkelvoud van een synonieme vrouwelijke n-stam (bij Oudeng. lane); in het Oudnederfrankisch werd de accusatiefvorm *lana spoedig ook als nominatiefvorm gebruikt in plaats van *lanu.
-
voetnoot(49)
- Zie reeds Oudbelgische hydroniemen (I), 177-78 n. 13. ‘Wenn... in dem zweiten galloromanischen Zeitabschnitt ein fränkischer kurzer Vokal vor einfacher Konsonanz romanisiert werden sollte, dann... [wurde] der Konsonant... verdoppelt’, E. Gamillscheg, Romania Germanica I
(Berlin, 19702), 369.
-
voetnoot(50)
- Zie voor dit woord Pokorny, a.w., 675; voor zijn Galloromaanse reflexen W. von Wartburg, Französisches Etymologisches Wörterbuch V (Basel, 1950), 158-59; voor de evolutie van -nd- in het Keltisch Pedersen, a.w. I, 114(-15), L. Weisgerber, Die Sprache der Festlandkelten, in: Römisch-Germanische Kommission, XX. Bericht (1930), 186-87, en J.U. Hubschmied, Sprachliche Zeugen für das späte Aussterben des Gallischen, in: Vox Romanica III (1938), 58-59. Fr. lande luidt in de Gasconse en Bearnese dialecten lano, lana, lane, von Wartburg, a.w., 158; toch vereisen de Zuidwestfranse vormen geen laat-Keltisch etymon met -nn-: ‘Les parlers aquitains présentent... nd > *nn > n (...), ex....... *granda pour grande > grano ~ -a ~ -e, celt. landās > Lanes’, J. Ronjat, Grammaire Istorique [zo] des Parlers Provençaux Modernes II (Montpellier, 1932), 216, 217.
-
voetnoot(51)
-
Nithard schrijft tweemaal Cadhellonicam voor *Catalaunicam, eenmaal Cadhellonensem voor *Catalaunensem: zie E. Müller, Nithardi Historiarum libri iiii (Hannoverae, 1907 = Leipzig, 1925), 1, 20, 42. Uit die grafieën met hypercorrecte -ll- mag men wel afleiden dat de Galloromaanse vereenvoudiging der meeste geminaten ouder is dan de Oudnederfrankische rekking der korte vocalen met hoofdtoon in open syllabe.
-
voetnoot(52)
- Uit de grafieën van 1173 en 1177 mag men voor de geschiedenis van de Nederlandse naamvorm niets concluderen, daar ze in oorkonden voorkomen die voor de priorij van Basse-Wavre bestemd waren.
-
voetnoot(53)
- Les noms de lieux de la Belgique (Bruxelles, 1927), 5.
-
voetnoot(54)
- Origine des noms de lieux..., 93; ook Dictionnaire..., 329-30, en Origines des noms des communes..., 393?
-
voetnoot(56)
- Verklaring van Carnoy, De Plaatsnamen..., 375 (zonder uitdrukkelijke vermelding van het Latijnse woord), en Origine des noms de lieux..., 93; hypothese van dezelfde, Dictionnaire..., 329-30, en Origines des noms des communes..., 393 (in beide werken zonder vermelding van het Latijnse woord). De naam zou dan ‘vlakke, stille stroom’ (375),
‘rivière aux eaux calmes’ (93, 330, 393) of eerder ‘vallée aux terrains plats et herbeux’ (330, 393) betekenen.
-
voetnoot(57)
- Hypothese van Carnoy, Origines des noms des communes..., 393.
-
voetnoot(58)
- Lat. plānus is uit Idg. *plā-no-s ontstaan, Pokorny, a.w., 806; uit diens femininum *plānā verwacht men Kelt. *lānā, zoals Carnoy, De Plaatsnamen..., 375, zelf erkent; en *lānā ware in het Romaans tot *Laine geëvolueerd. - Bretons lano berust op [Idg.] *plen-̯uo-, Pokorny, a.w., 798, vgl. Pedersen, a.w.. I, 64; en Kelt. *lanuo- ware in het Romaans *Lanve geworden, vgl. Lat. tenuem > Fr. tenve† bij É. Bourciez, Précis historique de phonétique française, 9e Édition, revue par... J. Bourciez (Paris, 1958), 172.
-
voetnoot(59)
- ‘Idg. Verschlußlaute schwinden zwischen zwei n:... ahd. hunno “centurio” aus *hundnō, vgl. got. hund “hundert”’, W. Streitberg, Urgermanische Grammatik
(Heidelberg, 1896 = 1943), 145.
-
voetnoot(5)
- Zie F. Kluge, Nominale stammbildungslehre der altgermanischen dialekte, 3. Auflage, bearbeitet von L. Sütterlin und E. Ochs (Halle (Saale), 1926), 21.
-
voetnoot(61)
- F. Holthausen, Altenglisches etymologisches Wörterbuch (Heidelberg, 1934), 164 (met de vertaling ‘Raub, Beute’).
-
voetnoot(62)
- T. Toller, An Anglo-Saxon Dictionary based on the manuscript collections of the late J. Bosworth (Oxford, 1882-98), 545.
-
voetnoot(63)
- Zie W. van Helten, Die altostniederfränkischen Psalmenfragmente, die Lipsius'schen Glossen und die altsüdmittelfränkischen Psalmenfragmente... (Groningen, 1902), 74, 102, 143, 148, (156-)157. - Jongere synoniemen van het nomen agentis zijn: Oudnoors hlenni m. ‘Røver’, J. Fritzner, Ordbog over Det gamle norske Sprog II (Kristiania, 1891), 7; Oudeng. hlōdere m. ‘Räuber’, Holthausen, t.a.p.; en
Oudhoogduits landeri m. ‘latro’, E. Graff, Althochdeutscher Sprachschatz IV (Berlin, 1838), kol. 1258. Van deze drie woorden zou het eerste in het Westgermaans *hlanþjō geluid hebben, zie voor de vorming Kluge -- Sütterlin -- Ochs, a.w., 7-8; de overige twee zijn uit Westgerm. *hlanþārī ontstaan, zie voor de vorming ald., 6-7.
-
voetnoot(64)
- ‘hl und hr im Wortanlaut sind in Namen vorfränkischer Herkunft durch [rom.] cl- und cr- wiedergegeben worden’, Gamillscheg, a.w., 387.
-
voetnoot(65)
- Waarschijnlijk in de IXe eeuw, zie J. Mansion, Oud-Gentsche naamkunde ('s-Gravenhage, 1924), 261, en vgl. W. Braune, Althochdeutsche Grammatik..., 12. Auflage, bearbeitet von W. Mitzka (Tübingen, 1967), 144.
-
voetnoot(66)
- Zie voor de laatste twee Die Dreisprachigkeit, 206, 208, 213.
|