(blijkbaar gebrekkig weergegeven) als Ellebogt. Het was de volksmond die aan de schrijver in 1955 de Friese vorm Alvebocht [ólwəbòχt] doorgaf. Een in levend gebruik zijnde vorm Alvesleat heeft hij niet meer kunnen achterhalen.
Het eerste lid van de samenstelling laat o.i. twee mogelijkheden open:
1. | er is hier sprake van het telwoord 11 (Fries: [ólwə]); dit zou dan betrekking kunnen hebben op een perceel land van elf pondemaat, grenzend aan of omsloten door het watertje; vergelijkbare numerale vormen (dus telwoord + sleat) heb ik echter bij Schotanus en anderen niet kunnen vinden; |
2. | er is hier sprake van een Friese mansvoornaam Alve of de verbogen vorm van idem Alf, beide bij Winkler te vinden. |
Deze laatste mogelijkheid krijgt veel steviger basis wanneer men een blik werpt op de kaarten van dit gebied. De waternamen met -sleat zijn hier namelijk legio. Het eerste lid is soms een soortnaam als in Brêge-, Draei-, Leije-, Sân-, Soal-, Terpen-, Tine-, Tsjerke-, Wei-, Wynsleat.
Frekwenter echter vindt men -sleat, voorafgegaan door een mansvoornaam: Broer(e)-, Douwe-, Houke-, Houte-, Hoite-, Jelte-, Jurjen-, Sibe-, Siuwesleat e.a. Deze laatste gangbare naamgeving is een uitvloeisel van de traditie om plaatselijk een water te vernoemen naar de boer die langs de oever ervan land bezat en/of in gebruik had. Bij Schotanus staat in een paar gevallen zelfs het patroniem erbij vermeld: Ige Sjoukes Sloot, Wybe Sjoukes Sloot, terwijl men bij de eveneens bij hem voorkomende Heere Simons Sloot wel gedacht heeft aan een boerende pastoor die ‘heer Simon’ werd genoemd.
Met deze gegevens voor zich heeft men toch wel voldoende bewijs in handen, dat in Elvesloot geen archaisch hydroniem mag worden gezocht, maar dat men te maken heeft met de naam van een vaarwater, waar enkele eeuwen geleden een Friese koemelker Alf of Alve doorheen voer naar zijn beesten of om zijn hooi binnen te halen.
Ysbrechtum.
D.A. Tamminga