Naamkunde. Jaargang 9
(1977)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
De vroegere huisnaam ‘De Vos en de Kraan’ te WaarloosLangs de weleer erg kronkelende weg Mechelen-AntwerpenGa naar voetnoot(1), op het grondgebied van WaarloosGa naar voetnoot(2), heeft zich eenmaal een woning, resp. herberg bevonden, die bekend stond als De Vos (en)de Craen. In de studie die Mej. R. Broes aan de toponymie van Waarloos wijdde, komt de huisnaam tussen de jaren 1604 en 1797 16 maal voorGa naar voetnoot(3). Enkele keren (7 maal in 18de-eeuwse bronnen) verschijnt tussen de beide diernamen met hun lidwoord het voegwoordje ende, wat op het eerste gezicht normaal lijkt voor de lezing van een tweeledige huisnaam. In een aantal gevallen, met name de oudste attestaties, vormen de beide diernamen een soort asyndeton, dat De Vos de Craen luidt en aldus enigszins houterig aandoet. In een bewijsplaats uit 1561 (n.s.) die we zelf uit een Kontichse bron konden optekenen, werd bedoeld huis ook onder die asyndetische vorm aangeduid als ‘... van den huyse geh. den vos de Craen gestaen ter Beke...’Ga naar voetnoot(4). En het toeval wou dat we bij het excerperen van de Antwerpse schepenregisters thans een nog iets oudere attestatie van de Waarlose huisnaam mochten optekenen, die anno 1551 als volgt luidde: ‘... huys dwelck een herberghe is geh. dexterken... noortwaert aende erue vanden huyse gen. den vos heeft den craen genoet’Ga naar voetnoot(5). We kunnen ons nu inbeelden hoe de varianten in de loop der tijden zijn geëvolueerd. De Vos ende Craen is de latere aanpassing, het als uithangteken weer lees- en bruikbaar gemaakte opschrift, dat tot stand kwam nadat het oorspronkelijke den vos heeft den craen genoot om | |
[pagina 90]
| |
een of andere reden (teistering, verwering, herschildering van pand of uithangbord?) ingekrompen en verworden was tot het houterigonnatuurlijk aandoende De Vos de CraenGa naar voetnoot(6). Meer nog dan de latere varianten geeft de oudste bewijsplaats als het ware een suggestief beeld van wat de huisnaam bedoeld en het uithangbord of de gevelsteen ook zeer waarschijnlijk voorgesteld heeft. In al zijn expliciete uitvoerigheid is de huisnaam trouwens een zeldzaamheid in het rijk der uithangtekens, die in de 16de eeuw, en dan zeker op het platteland, veeleer kernachtig en nog zeer vaak eenledig waren. Als intuïtief gaat men bij een uithangbord als dit aan een dierfabel denken, aan ‘De Vos en de Raaf’, ‘De Vos en de Druiven’ enz.Ga naar voetnoot(7), en als automatisch komt daarbij La Fontaine voor de geest, en herinnert men zich flarden van voor de Franse lessen uit het hoofd geleerde gedichtjes. Daar de Franse fabeldichter evenwel tussen 1621 en 1695 geleefd heeft, kan hij onmogelijk als eigenlijke bron in aanmerking komen voor een huisnaam die zeker in 1551 te Waarloos het aan het Eksterken palende huis sierde en kenmerkte. Slaan we er La Fontaines fabels op na, dan vinden we er wel het vrij bekende ‘Le Renard et la Cigogne’Ga naar voetnoot(8), dat ons inderdaad het verhaal vertelt van de vos die de ooievaar-niet de kraan!-‘heeft genood’. Reinaert heeft de ooievaar uitgenodigd, maar hem een platte schotel met vleesnat voorgezet, waaruit de lepelaar haast niets kon naar binnen werken. Op zijn beurt inviteerde de ooievaar dan de vos en bood hem een vloeistof aan, opgediend in een fles met lange hals, zodat deze keer de vos hongerig het festijn moest verlaten. Evident is, dat de moraal ‘poets, wederom poets’ luidt, of zoals La Fontaine kapittelt: ‘Trompeurs, c'est pour vous que j'écris: Niet La Fontaine dus, maar diens klassieke bronnen, Phaedrus en Aesopus, zouden in aanmerking kunnen komen als inspirators van onze huisbenaming, althans indien men ervan uitgaat dat literaire | |
[pagina 91]
| |
reminiscenties ze hebben ingegeven. In de 6de eeuw v. Chr. behandelde Aesopus de stof reeds, en de Latijnse fabeldichter uit de 1ste eeuw na Chr., Phaedrus, bewerkte, zoals bekend is, zijn ca. 100 fabeltjes hoofdzakelijk naar zijn Griekse model Aesopus. En bij Phaedrus vinden we inderdaad het gedicht ‘Vulpis (sic) et Ciconia’, dat in een twaalftal verzen deze geschiedenis van het gastmaal, dat vos en ooievaar elkaar aanboden, verteltGa naar voetnoot(9). De vraag hoe de inwoners-eigenaars van het Waarlose huis in 1551-of wellicht nog vroeger, want als steeds staan we hier voor een terminus ante quem-op het idee zijn gekomen om het thema van een fabel van Aesopus-Phaedrus tot uithangteken te kiezen, zal bij gebrek aan precieze gegevens hieromtrent, wel niet meer te beantwoorden zijnGa naar voetnoot(10). Uit de akte van 1551 kennen we de bewonerseigenaars niet eens, want het huis wordt er alleen maar als ‘regenoot’ of aanpalend eigendom vermeld. Tien jaar later, in de Kontichse schepenakte van 1561 vernemen we iets meerGa naar voetnoot(21): Gielis de Cock en Anthonyne sBorgers calengieren er van bloedswege het vierde gedeelte van huis Den Vos de Craen, dat Jan van Werchteren en Goedele sBorgers aan ene Dionyse de Raedt hebben verkochtGa naar voetnoot(11). Maar de vraag blijft open, of die verkopers Van Werchteren-sBorgers de eigenaars waren op het moment dat het huis zijn naam verkreeg. Bovendien weten we helemaal niets over de sociale achtergrond van die families, en kunnen dus niet achterhalen of zij wel voldoende met de fabelliteratuur vertrouwd zijn geweest om hun huisgevel met de vrucht van fabelkennis te tooien. Best mogelijk trouwens dat andere, eventueel humanistisch geschoolde dorps- of streekgenoten bij de keuze een rol hebben gespeeldGa naar voetnoot(12). | |
[pagina 92]
| |
We hoeven trouwens niet uitsluitend aan literaire inspiratie te denken om het ontstaan van ons uithangbord te verklaren, want het blijkt dat de fabel aanleiding heeft gegeven tot een spreuk of zegswijze. Zo vermeldt N. Zegerus in zijn anno 1550 of 1551 voor het eerst uitgegeven ‘Proverbia Teutonica’ deze spreuk precies in de vorm zoals hij te Waarloos voorkwam als ‘Den vos heeft den craen ghenoot’Ga naar voetnoot(13). Ook latere spreuk- en spreekwoordenverzamelingen bevatten de zegswijzeGa naar voetnoot(14), maar moeten uiteraard-net als La Fontaine-als bronnen uitgeschakeld worden. Zegerus echter komt qua periode en vormgeving van de spreuk, wel degelijk als inspiratiebron in aanmerkingGa naar voetnoot(15). Dat de spreuk zeer bekend moet geweest zijn blijkt eveneens uit de beeldende kunst, want het beroemde ‘Spreekwoordenschilderij’ van Pieter Bruegel de Oude, dat te Berlijn bewaard wordt en in 1559 te dateren isGa naar voetnoot(16), toont de scene van vos en kraan die elkaar om de beurt ten eten noden. Volgens J. Grauls wordt hier zonder enige twijfel de zegswijze de vos en de kraan hebben elkaar te gast of de vos heeft de kraan genood bedoeld, die te interpreteren is als ‘bedrieger bedrogen, met gelijke munt betalen’Ga naar voetnoot(17). Op het Bruegelschilderij hebben beide dieren elkaar te gast, want zowel de platte schotel als de langhalzige fles staan er afgebeeldGa naar voetnoot(18). De ontstaansdatum van het kunstwerk, 1559, stemt hier weer tot nadenken. Bruegel heeft zonder twijfel die zegswijzen uitgebeeld, die in zijn tijd in de volkstaal leefden en frequent voorkwamen. Geen wonder dus dat de populaire uitdrukking, die Bruegel waardig achtte om op zijn spreekwoordendoek te worden gebracht, enkele jaartjes vroeger-in de tijd toen Zegerus haar te boek stelde-als uithangteken kon gaan fungeren. | |
[pagina 93]
| |
Wij zijn er ons wel van bewust dat we, door de spreuk of zegswijze als inspiratiebron van ons uithangteken boven de literaire reminiscentie te verkiezen, het probleem slechts hebben verschoven. Want al schakelen we dan de presumptie van een elementaire vertrouwdheid met de klassieke fabel bij de Waarlose huisnaamgevers uit, dan blijft toch nog het feit bestaan dat op een bepaald ogenblik - alleszins vóór 1550 - de spreuk uit de fabel moet zijn gekristalliseerd. En hier zou dan moeten onderzocht worden langs welke wegen deze diertabel in de Nederlanden is bekend geraakt, wat een studie op zich zelf zou betekenen. Toch willen we even wijzen op de grote rol die Jacques de Vitry (ca. 1180-ca. 1240) bij die verspreiding kan gespeeld hebben, door de betreffende fabel bij zijn ‘Exempla’ op te nemen en aldus voor de middeleeuwse predikanten en hun ‘sermones vulgares’ als gesneden brood voor te schotelen. ‘Dicitur quod vulpes invitavit ciconiam ut secum manducaret’, luidt bij de Vitry de aanhef van dit exemplumGa naar voetnoot(19). Verder kan gedacht worden aan de ruime verspreiding die de boekdrukkunst aan de fabelliteratuur heeft verleend: tussen 1472 en 1542 alleen verschenen te Antwerpen een 40-tal Latijnse uitgaven van de ‘Fabulae Aesopi’Ga naar voetnoot(20). In 1548 zag een Duitse uitgave het lichtGa naar voetnoot(21). En voor het Nederlands zijn een Antwerpse druk van Gheraert Leeu uit 1485, een Delftse door H. Van Homberch en een paar uitgaven uit de Scheldestad uit de eerste helft van de 16de eeuw bekendGa naar voetnoot(20). Men voege hier nog bij dat het bekende 13de-eeuwse werk ‘Esopet’ van Calfstaf en Noydekijn onze fabel reeds verhaalt, en gewaagt van ‘een vos, die met hem eten dede
I odevare op hovesschede’Ga naar voetnoot(22).
Aan inspiratiebronnen heeft het dus zeker niet ontbroken, te meer daar de fabelverzamelingen vaak nog visueel op de verbeelding werkten | |
[pagina 94]
| |
door hun emblemata of gravuresGa naar voetnoot(23). Zo is zeker belangrijk geweest voor volksleven en huisnaamgeving, de verzameling dierenverhalen die de bekende Brugse rederijker Edewaerd de Dene in 1567 liet verschijnenGa naar voetnoot(24), en waar bij de fabel van ‘Vos ende Hovare’ een afgebeelde Reinaert zit te likkebaarden voor de langhalzige fles, waaruit de ooievaar bezig is met eten. Maar helaas, als rechtstreekse bron komt ook De Dene niet in aanmerking voor ons Waarloos' uithangteken. Hij publiceerde daartoe een paar decennia te laat, en zijn afbeelding slaat ook niet op de eerste episode van de fabel, waar de vos de vogel heeft uitgenodigd, maar op de revanche hiervan. Maar wie weet hoelang deze in het volk levende fabel ook al door gelijkaardige oudere prenten kan zijn uitgebeeld? Uit de opsomming van een uiteraard beperkt aantal eventuele bronnen waaruit onze huisnaam, al dan niet via de zegswijze, zou kunnen geput zijn, is voorzeker al opgevallen, dat ze alle die anekdote aan de ‘vos en de ooievaar’ toeschrijven. Van Aesopus via Phaedrus, Esopet, J. de Vitry en voorzeker tot bij de 15de-eeuwse drukken - die we begrijpelijkerwijs niet allemaal hebben kunnen inzien - is er sprake van ciconia en odevare. De vraag rijst dan, hoe het te verklaren is dat de spreekwijze de kraanvogel naast de vos vermeldt, en hem in het bekende aloude verhaal aan de ooievaar heeft gesubstitueerd. Mogen we onderstellen dat er naast het grote en traditionele ‘ooievaar-vos’-motief een literaire ‘vos-kraan’-variante zou bestaan hebben, waaruit dan het bij Zegerus opgenomen ‘proverbium’ zou zijn versteend? Toen we te dien einde de onvolprezen Index van Stith ThompsonGa naar voetnoot(25) consulteerden, werden we inderdaad langs het motief ‘Fox and crane’ naar een aantal bronnen en bewijsplaatsen verwezen. Maar ontgoochelend was alleszins de referentie naar J. de Vitry, omdat daar in de ‘Exempla’ - zoals hierboven gezegd - niet van een kraan (lat. grus) maar over een ciconia wordt gesproken. Een andere verwijzing van Stith-Thompson gaf echter wel uitsluitsel, onder verwijzing naar W. Wienert, die in zijn typologie van | |
[pagina 95]
| |
de Grieks-Romeinse fabelGa naar voetnoot(26) onder het motief ‘Lüge und Betrug’ een fabel vermeldt als ‘Der Fuchs gibt dem Kranich (Storch) Speise’Ga naar voetnoot(27); Wienert omschrijft dit type nogmaals als ‘die Bosheit des Fuchses findet ihren Meister in der Klugheit des Kranichs’ en geeft als bron Plutarchus aanGa naar voetnoot(28). En inderdaad, Plutarchus heeft het over de fabel van de ‘vos en de kraan’, in de passageGa naar voetnoot(29) waar hij in zijn ‘Tafelgesprekken’ gewaagt van degenen die als gespreksstof verwarde en moeilijke onderwerpen aansnijden, en aldus voor het gezelschap al even onnut zijn als de kraan en de vos bij AesopusGa naar voetnoot(30). Daarop vertelt Plutarchus dan de Aesopische versie van de fabel. Het is bekend dat J. Amyot bij ons Plutarchus in Franse vertaling verspreidde, maar die te Antwerpen gepubliceerde vertaling zag pas in 1577 het lichtGa naar voetnoot(31). Dus eens te meer te laat voor beïnvloeding bij de keuze van de Waarlose huisnaam. Hoe dan ook, het is wel treffend dat in de vroege bron die Plutarchus isGa naar voetnoot(32), reeds verwarring van de beide vogelnamen is opgetreden. Aesopus immers, naar wie door hem verwezen wordt als naar de vader van de ‘vos-kraan’-fabelGa naar voetnoot(33), heeft het geenszins over een kraan maar over een ooievaar. Plutarchus blijkt dus reeds de kraan in de plaats van de ooievaar te hebben geschoven. En net zoals hij dit deed, kan ook het volk in latere tijden het avontuur van die ene vogel aan de andere hebben toegeschreven. | |
[pagina 96]
| |
Een tweede ‘literair’ voorbeeld van de metamorfose van ooievaar tot kraan komt bij Vondel voor. In 1617, 50 jaar na de publicatie van de ‘Warachtighe Fabvlen der Dieren’ van de Bruggeling E. de Dene, zal Vondel diens door M. Gheeraerdts getekende illustraties opnieuw opnemen. Bij Vondel wordt het de ‘Vorstelicke Warande der Dieren’, waarin de aloude fabel voorkomt als de ‘Vos en de Kraen’Ga naar voetnoot(34). Duidelijker voorbeeld van het door elkaar halen van beide vogelsoorten kan wel niet gegeven: dezelfde kunstplaten van M. Gheeraerdts werden immers op een halve eeuw tijds om de beurt als ‘de vos en de ooievaar’ en als ‘de vos en de kraan’ geïnterpreteerd. Eerste en belangrijkste aanleiding tot die substitutie is waarschijnlijk de opvallende gelijkenis tussen kraan en ooievaar geweest. Het is immers bekend dat de Europese kraanvogel (lat. grus), die in moerasgebieden huist, 1,5 m lang is en grijs-zwarte kleuren vertoont met een rode tekening achter de kopGa naar voetnoot(35), op het eerste gezicht door zijn lange poten en dito hals, met de reigers en ooievaars verwant schijntGa naar voetnoot(36). Zo spreekt Dodoens, n.a.v. de plantnaam ooievaarsbek over ‘de groote gelyckenisse die sij met den beck van den Oyevaer oft van de Crane hebben’Ga naar voetnoot(37). Een verdere oorzaak tot verwarring kan hierin gelegen hebben, dat de kraan bekend was uit die andere fabel van Aesopus, waar hij samen met de wolf ten tonele wordt gevoerd. In deze ‘Lupus et Gruis’Ga naar voetnoot(38) haalt de kraanvogel een beentje uit de keel van de wolf, maar krijgt daarvoor helemaal niet de verwachte beloning. Van deze episode weten we dat ze ook wel zeer verspreid moet geweest zijn ten onzent. Komt ze immers in ‘Reinaert II’, de naar moraliserende snit uitgebreide, 14de-eeuwse ‘Reinaert’ niet voor, die in 1479 te Gouda en in 1487 te Antwerpen door middel van de jonge boekdrukkunst zou verspreid wordenGa naar voetnoot(39)? Het volksboek uit 1479 vermeldt | |
[pagina 97]
| |
als titel van deze passage: ‘Hoe Isegrym geenszins een kraanvogel beloonde, die hem een been uit de keel haalde’Ga naar voetnoot(40). En hier willen we even een analoge vergissing vermelden die - wellicht naar analogie met ‘le Renard et la Cicogne’ - in de fabel van La Fontaine zal sluipen: de Franse dichter heeft het daar over ‘Le Loup et la Cicogne’Ga naar voetnoot(41) en is de kraan uit zijn illuster model blijkbaar vergeten. Verdrong te Waarloos de kraan de ooievaar, dan verging het in de wolfsfabel van La Fontaine de kraan precies andersom.... De kraan was geen onbekende in de toponymie van de streek rond Waarloos, en ook dat kan de substitutie wel in de hand hebben gewerkt. In het aanpalende Duffel b.v. was er anno 1538-53 een Craenhoeve, gelegen tegen de reeds in 1507 geattesteerde Craenstrate; verder was er nog een hoeve onder Duffel-Voogdij, die de Crane heetteGa naar voetnoot(42). En de steden Mechelen en Leuven kenden resp. in 1544 en 1484 een huis KranênburgGa naar voetnoot(43), mogelijk genoemd naar de kraan, zoals die in de heraldiek meestal werd afgebeeld, nl. als symbool van de waakzaamheidGa naar voetnoot(44). Tegenover dit alles dient echter gezegd, dat ook de ooievaar frequent in de lokale toponymie vertegenwoordigd wasGa naar voetnoot(45). Vermelden we nog dat te Antwerpen ca. 1641 een huis, gelegen op de hoek van de Lange Nieuwstraat en Jezusstraat, de naam Den Vos en(de) den Craen zal aannemenGa naar voetnoot(46). Beïnvloeding door de spreuk, de volksliteratuur, op een analoge wijze zoals te Waarloos? Of beinvloeding door de toch vermoedelijk wel vermaard geworden huisnaam uit Waarloos, waarlangs zovele reizigers van Antwerpen naar Mechelen trokken? In laatstgenoemd geval zouden we voor migratie of vernoeming staan. | |
[pagina 98]
| |
Nu we gespeurd hebben naar de mogelijke verklaring van deze huisnaam, blijven we nog even dromend kijken naar twee mooie kaarten van de oude en nieuwe Mechelse Heerbaan, uit 1704 en 1706, waarop de Vosse-Kraen, resp. Vos en Kraen als een vrij belangrijk gebouw met poort en hoge schoorsteen staat afgebeeld. Door vergelijking met de Popp-kaart (ca. 1860) kunnen we het nauwkeurig situeren, aan de loop van de oude weg, maar iets achterin gelegen t.o.v. de rechtgetrokken Mechelse Steenweg, op de hoek van de J.B. Francisstr.Ga naar voetnoot(47). En we vragen ons af of het tafereeltje van de vos die de kraan had genood, erop geschilderd stond, dan wel in een arduinen gevelsteen gekapt of in een majolicategel of tegeltableau gebakkenGa naar voetnoot(48). Daar het huis wellicht als herberg-afspanning fungeerde, kan de afbeelding van vos en kraan met het bord vleesnat, wel mede als reclamemiddel, als een soort sprekend uithangbord gediend hebben, dat de reizigers kond deed dat er daar ‘te voet en te paard’ kon afgestapt worden om er de maaltijd te gebruiken. En wie weet of later, toen de huisnaam zo was afgesleten, dat er slechts de Vos de Craen of de Vosse Kraen van overbleef, kraan niet volksetymologisch als ‘tapkraan’, typische benaming voor een herbergGa naar voetnoot(49) werd opgevat, en aldus in die gereïnterpreteerde vorm zijn rol van ‘sprekend uithangteken’ bleef vervullen?
Antwerpen. R. van Passen |
|