Naamkunde. Jaargang 7
(1975)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |||||||
Naamkundig symposion.De Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis heeft op 18 januari 1975 een naamkundig symposion georganiseerd over ‘Typen van terpnamen, vooral in de oude kern van Westergo’. De lezingen van Professor Dr. H.T.J. Miedema (De Bilt, Utrecht) en Drs. H. Halbertsma (Amersfoort) worden in deze aflevering van Naamkunde gepubliceerd. | |||||||
Een nieuw volkskundig tijdschrift.De Volkskundecommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen is, nadat haar beide redacteuren uit het tijdschrift Volkskunde zijn getreden, een nieuw tijdschrift begonnen, onder de naam Volkskundig Bulletin. De bedoeling is om in dit tijdschrift in de eerste plaats literatuurinformatie te geven, aangevuld met mededelingen over het onderzoek op het Volkskundebureau en het Volksliedarchief in Amsterdam, en met bijdragen van anderen. Van het Volkskundig Bulletin, onder redactie van J.J. Voskuil en A. Doornbosch, verscheen het eerste nummer in oktober 1975 (67 blz.). Het tijdschrift zal verder onregelmatig verschijnen, in reeksen van 2-4 afleveringen, met een omvang van 100-120 bladzijden per reeks. De prijs van de eerste reeks bedraagt f. 15.-, voor abonnees buiten Nedervermeerderd met f. 5. - verzend- en administratiekosten. Lezers van dit tijdschrift die overwegen om een abonnement te nemen, kunnen een gratis proefnummer aanvragen bij de administratie van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Keizersgracht 569-571, Amsterdam 1002.
Amsterdam. D.P. Blok | |||||||
Het naamkundig werkverband van de Fryske Akademy.Aan het einde van de vorige eeuw kreeg de Friese naamkunde twee werken waar men lang op heeft geteerd. In 1898 verscheen Johan | |||||||
[pagina 282]
| |||||||
Winkler's grote Friesche naamlijst, waarin persoons- en plaatsnamen waren opgenomen, wegens ruimtegebrek jammer genoeg zonder bronvermelding. In 1899 sloot F. Buitenrust Hettema zijn Friese plaatsnamen af, het vierde deel van de Nomina Geographica Neerlandica, door zijn opzet (en spelling!) modern voor die tijd. Daarna is het een halve eeuw lang vrij stil geweest op dit gebied. Een aanwinst vormden de naamkundige bijdragen van O. Postma in zijn boek over De Friesche kleihoeve van 1934. Sinds 1937 verscheen het Frysk Jierboek onder redactie van P. Sipma, toen lector in de Friese taal- en letterkunde aan de rijksuniversiteit te Groningen, en van J.H. Brouwer. Hierin werden vaak studies over persoons- en plaatsnamen opgenomen, onder meer van O. Postma, W. de Vries, J.H. Brouwer en S.J. van der Molen. Toen in 1938 de Fryske Akademy werd opgericht, gaf deze het Frysk Jierboek voortaan uit. Doordat Sipma in 1941 het derde deel van zijn Oudfriesche Oorkonden kon afsluiten met een register op de drie delen, kwam een rijke voorraad namen beschikbaar voor het onderzoek. In de oorlog werd hier tevens het verzamelen van veldnamen ter hand genomen. | |||||||
1949-1964: 15 jaar naamkundige samenwerking.De groeiende belangstelling vroeg om samenwerking. Daarom richtte de Fryske Akademy in 1949 een Toponymisch werkverband op. Hiervan werd J.H. Brouwer, die in 1941 de eerste hoogleraar in de Friese taal- en letterkunde was geworden aan de rijksuniversiteit te Groningen, de eerste voorzitter en de historicus J.J. Kalma werd de eerste secretaris. De laatstgenoemde liet nog in 1949 twee delen Fryske plaknammen verschijnen, waarna de reeks jaarlijks werd voortgezet als uitgave van de Fryske Akademy, maar wel onder redactie van Kalma. In hetzelfde jaar kreeg J.J. Spahr van der Hoek de leiding bij het verzamelen van de veldnamen. Van dit materiaal maakte hij een goed gebruik in zijn tweedelige Geschiedenis van de Friese landbouw (1952). Toen Brouwer in 1950 voorzitter werd van de Fryske Akademy, kreeg Kalma het voorzitterschap van het Toponymisch werkverband, met J.B. Singelsma als secretaris. P. Sipma (1872-1961) kreeg bij zijn 80ste verjaardag het eerste deel (over voor- en familienamen) aangeboden van zijn Fryske nammekunde. De verschijning van het tweede deel heeft hij niet meer mogen beleven. Eveneens in 1952 gaf de Fryske Akademy posthuum het boek uit over Friese persoonsnamen van W. De Vries. Toen de persoonsnamen hierdoor en door het werk van Sipma en anderen meer belangstelling kregen, werd de naam van het Toponymisch werkverband veranderd in Naamkundig werkverband. Dit kreeg in 1954 een nieuw bestuur: Spahr van der Hoek werd voorzitter en G.A.G. Meerburg secretaris. Door hun toedoen konden regelmatig vergaderingen worden gehouden en nieuwe delen van de reeks Fryske plaknammen verschijnen. Onoma 4 bracht in 1953 een bibliografie van de Friese naamkunde, | |||||||
[pagina 283]
| |||||||
niet alleen voor 1952, maar ook voor de tijd tot en met 1950; de samenstellers waren J.H. Brouwer en Y. Poortinga. Brouwer legde ook contacten met naamkundigen over de grens: in Oostfriesland, toen hij in 1954 een lezing hield in Leer, waarna er in 1955 een naamkundedag werd gehouden in Groningen en in 1956 in Friesland. Vervolgens werd de naamkunde ook een onderdeel van de driejaarlijkse Friese filologencongressen, vooral in 1959. De lezingen zijn uitgegeven in het verslagboek Philologia Frisica anno 1959: sprekers uit Noord-, Oost- en Nederlands Friesland behandelden toen het woongebied van de Friezen in het verleden. Brouwer had intussen Groningen verlaten en was in 1956 de eerste wetenschappelijke directeur geworden van de Fryske Akademy. Elsevier's Encyclopedie van Friesland die in 1958 verscheen onder redactie van Brouwer en Kalma, bevat veel inlichtingen over Friese namen. In 1960 werd de eerstgenoemde voorzitter van het Naamkundig werkverband met Spahr van der Hoek als secretaris. M. Gysseling's groot Toponymisch Woordenboek kwam toen net uit en de schrijver hield in 1961 een belangrijke lezing voor het Naamkundig werkverband over het oudste Fries. Zijn studie verscheen echter niet in de Fryske plaknammen, maar in It Beaken van 1962. Een jaar later gaf Brouwer een samenvattend boekje uit over Fryske foarnammen en skaeinammen (voor- en familienamen) en in 1964 sprak hij (met Miedema) in Amsterdam op een symposion over Friese en Groningse familienamen. Hij voelde zich in dit jaar door omstandigheden gedrongen met vervroegd pensioen te gaan, waardoor het Naamkundig werkverband zijn voorzitter verloor. | |||||||
1964-1972: studie in en buiten Friesland.Omdat er geen nieuwe voorzitter kwam, vergaderde het werkverband niet meer. Alleen op de driejaarlijkse Friese filologencongressen werden nog naamkundigen als sprekers gevraagd, steeds van buiten Friesland: D.P. Blok, H. Kuhn en H.T.J. Miedema in 1966, M. Gysseling in 1969 en (over Friese persoonsnamen) R.A. Ebeling en U. Timmermann in 1972. Hun teksten zijn opgenomen in de congresverslagen: Philologia Frisica anno 1966, 1969 en 1972. Het onvoltooide tweede deel van Sipma's Fryske nammekunde dat nog door Brouwer voor de druk gereed was gemaakt, verscheen in 1966 en een registerdeeltje in 1972. Ook zijn er na 1964 nog enkele delen van de Fryske plaknammen uitgekomen: 14 (1965) en 15 (1969), waarna deel 16 in 1972 de reeks afsloot met een register op de delen 9-15. In Friesland was toen Spahr van der Hoek bijna de enige die nog aan naamkunde deed, zowel in Beaken-artikelen als in zijn Groningse dissertatie over Samenleven in Friesland. Drie perioden uit de sociale geschiedenis van boeren, burgers en buitenlui (1969). Buiten Friesland publiceerde ondergetekende studies, eerst vanuit Groningen en in samenhang met de Oostnederlandse naamkunde: | |||||||
[pagina 284]
| |||||||
in de Driemaandelijkse Bladen van Heeroma's Nedersaksisch instituut van de rijksuniversiteit en in de Mededelingen over naamkunde van Amsterdam en Leuven; later vanuit Utrecht, soms in Taal en tongval, maar meer in Naamkunde. Het samen met K. Heeroma geschreven boek Perspectief der doopboeken bood een proeve van een historische voornamengeografie. Het verscheen met veel vertraging pas in 1972 en behandelt ook Friese gegevens en problemen. De titel van mijn Utrechtse inaugurele rede Van York naar Jorwerd van 1966 verraadt het naamkundig uitgangspunt. | |||||||
1972 en 1975: hersteld verband?Na jaren zonder vergaderingen werd op 25 maart 1972 getracht een nieuw begin te maken met het Naamkundig werkverband. Drs. Beetstra werd voorzitter en Spahr van der Hoek weer secretaris, maar het bleef bij deze ene vergadering. Op 15 mei 1975 is met medewerking van de Dialectencommissie van de Fryske Akademy een nieuwe poging gedaan. Nu vergadert het Naamkundig werkverband weer vrij regelmatig, dank zij een jonge en doortastende secretaris Ph.H. Breuker. Ondergetekende werd tot voorzitter gekozen, al voelt hij de afstand Utrecht-Leeuwarden als een bezwaar voor een goed en regelmatig contact. Toch is er reden te hopen dat de opleving niet al te kortstondig zal blijken en dat het Naamkundig werkverband zal blijven bestaan. De goede tijd van Sipma en Brouwer, Kalma en Spahr van der Hoek komt niet terug. Het is echter van groot gewicht dat de belanghebbenden weer contact hebben en samenwerken. In 1975 bracht een feestnummer van It Beaken bij de 60ste verjaardag van Spahr van der Hoek ook een aantal bijdragen over persoons- en plaatsnamen. Binnen afzienbare tijd hoopt het werkverband weer een bundel studies over Friese namen te laten verschijnen. Het is een oude wens van de Fryske Akademy nog eens een naamkundige te kunnen aanstellen. K. Fokkema heeft hier al in 1963 over geschreven in de Amsterdams-Leuvense Mededelingen 39, 60. Zolang deze wens niet in vervulling kan gaan, hopen we dat het Naamkundig werkverband van de Fryske Akademy in elk geval de studie van de Friese persoons- en plaatsnamen zal blijven stimuleren en bundelen.
De Bilt (Utrecht). H.T.J. Miedema | |||||||
Naamkunde aan de rijksuniversiteit te Utrecht.Aan het Instituut voor Oudgermaanse, Friese en Skandinavische taal- en letterkunde van de rijksuniversiteit te Utrecht is op 3 februari 1975 weer een Naamkundedag georganiseerd (vergelijk voor de vorige: Naamkunde 3 (1971), blz. 213). De drie sprekers waren alle drie van het eigen instituut. Prof. dr. J.A. Huisman besprak Het voortleven van Romeinse plaatsnamen op Germaanse bodem, drs. N.L. Zelders, | |||||||
[pagina 285]
| |||||||
eveneens van de Oudgermaanse afdeling, hield een lezing over Hydroniemen als plaats- en familienamen en ondergetekende, van de Friese afdeling, over Het boerenerf, naamkundig en taalgeografisch. De laatste lezing is omgewerkt verschenen in het feestnummer voor mevr. dr. J. Daan in Taal en tongval van mei 1975, waar de nadruk werd gelegd op de Friese plaatsnamen op -weer en -wier uit het homoniem were voor ‘werf’ en ‘waar’. Prof. Huisman werkt intussen met zijn hoofdvakstudenten aan een computerstudie van de namen uit het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, in hoofdzaak bedoeld als onderwijsproject. Zijn hoofdvakstudenten zijn oudgermanisten, een aanduiding waaronder men in België iets anders verstaat dan in Nederland. Hier bedoelt men met oudgermanisten de studenten die een kandidaatsstudie in een Germaanse taal hebben afgelegd en daarna als hoofdvak voor hun doctorale studie het Oudgermaans (dus: Gotisch, Oudhoogduits, Oudsaksisch, Oudfries, Oudengels en Oudnoors) kiezen, met onderwijsbevoegdheid voor het vak van hun kandidaatsstudie. Op dezelfde wijze kan men de Friese taal- en letterkunde als hoofdvak kiezen voor de doctorale studie. Drs. Zelders heeft zich de laatste tijd bezig gehouden met het verzamelen van waternamen in Oostnederland. In de loop van 1976 zal in de serie Hydronymia Germaniae, uitgegeven door de ‘Akademie der Wissenschaften und der Literatur Mainz’ een door drs. Zelders verzorgde aflevering verschijnen. De titel hiervan luidt: De waternamen in het stroomgebied ter rechterzijde van de Rijn tussen Lippe en Kromme Rijn. Dit gebied omvat: oostelijk Utrecht, het grootste deel van Gelderland, Overijssel, Drenthe tot het Oranjekanaal en Friesland ten zuidoosten van de Tjonger; voorts een aangrenzend deel van Rijnland-Westfalen en Nedersaksen. H.T.J. Miedema | |||||||
[pagina 286]
| |||||||
VlaanderenInstituut voor NaamkundePersonalia.Op 3 maart 1975 werd Professor Dr. K. Roelandts door de Academische Overheid van de Universiteit Leuven benoemd tot directeur van het Instituut voor Naamkunde. | |||||||
Bekroning van medewerkers van het Instituut.De heer Wilfried Beele (Ieper) promoveerde aan de universiteit te Leuven, op 14 januari 1975, tot doctor in de Germaanse Filologie op een dissertatie ‘Studie van de Ieperse persoonsnamen uit de stadsen baljuwsrekeningen, 1250-1400’. Promotor was Prof. O. Leys. Deze lijvige bijdrage tot de antroponymie van de historisch belangrijke Vlaamse stad Ieper werd door de zorgen van de uitgeverij Familia et Patria, te Handzame gepubliceerd. Handzame, 1975 (deel 1, 177 blz.; deel 2, Glossarium (met 3125 lemmata), 681 blz., offset. In deze jaargang van Naamkunde, blz. 82-126 verscheen van de hand van W. Beele een bijdrage ‘Middelieperse persoonsnamen en de lexicografie van het Middelnederlands’. F. Debrabandere, die de middeleeuwse Kortrijkse persoonsnamen in een aantal publikaties grondig heeft bestudeerd, heeft in deze aflevering van Naamkunde aan de dissertatie van Beele aantekeningen en aanvullingen gewijd. Ondertussen werd door de Kon. Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voor het jaar 1975 een prijsvraag gesteld voor een ‘Bijdrage tot de studie van de laat-Middeleeuwse persoonsnamen te Ieper’. Het door W. Beele aangeboden antwoord op deze prijsvraag werd door de drie beoordelaars eensgezind gunstig besproken en door de Academie bekroond. Men vindt de verslagen van O. Leys, A. Van Loey en M. Gysseling in de Verslagen en Mededelingen van de Kon. Ac. voor Nederl. taal- en letterkunde 1975, blz. 125-133. Wij herhalen onze gelukwensen aan onze zopas bekroonde medewerker en hopen dat hij op de ingeslagen weg zal verder gaan.
Op 5 mei werd door de Klasse der Letteren van de Académie royale de Belgique de vijfjaarlijkse Anton Bergmann-prijs toegekend aan de heer Guy Vande Putte voor zijn gezamenlijk historisch en naamkundig werk en inz. voor zijn boek ‘Ken je Overijse? Een bloemlezing van merkwaardige feiten en gebeurtenissen uit Overijses verre en minder verre verleden’ (uitg. van het Kon. Geschied- en Oudheidk. Genootschap van Vlaams-Brabant = Heemkundig Jaarboek van de Overijsese Heemk. Kring ‘De Beierij van IJse’ I. Tielt, E. Veys, 1974). | |||||||
[pagina 287]
| |||||||
De laureaat voltooide in het Instituut voor Naamkunde, onder de leiding van Prof. Dr. Odo Leys, een licentiaatsverhandeling ‘Toponymie van Overijse’ (Leuven 1968). Deze verhandeling werd uitgegeven met de steun van het Gemeentebestuur van Overijse (2 dln, 674 blz. offset); zij is het uitgangspunt geworden eensdeels van een steeds groeiende belangstelling van Vande Putte voor de locale geschiedenis, die o.m. blijkt uit zijn stichting van de Heemkundige Kring ‘De Beierij van IJse’, anderdeels van een wetenschappelijk onderzoek van de taalgrens-toponymie in de streek van Overijse, waarover hij een dissertatie voorbereidt. De bibliografie van G. Vande Putte is opgenomen in het boek ‘Ken je Overijse?’ (blz. 207-210). Zij omvat talrijke bijdragen over zijn geboortedorp Overijse en inzonderheid over het geslacht Rigaux te Overijse, o.m.: ‘Eugeen-Jozef Rigaux (1824-1895). Een verdienstelijk Overijsenaar herdacht’, Handzame, Familia et Patria, 1974 en ‘Louis Rigaux (1887-1954) als heimatschilder’, in: Ken je Overijse? blz. 183-203. - Zie ook Brab. Folklore nr. 206, juni 1975, blz. 157-182. Ook vele beknopte, vulgarizerende toponymische bijdragen over Isca, over huis-, straat-, en gehuchtnamen in Overijse en in de aanpalende gemeenten worden in het boek ‘Ken je Overijse?’ herdrukt. Zij hebben de belangstelling voor de streekgeschiedenis gewekt en de naamkunde korter bij het brede publiek gebracht. Moge deze laatste, waardevolle activiteit van G. Vande Putte zijn wetenschappelijk werk niet te zeer beperken! | |||||||
Naamkundige verhandelingen 1975.Antroponymie (leiding O. Leys): Aan de lijst van de Leuvense antroponymische verhandelingen 1973-1974, verschenen in Naamkunde 6 (1974), 217, dienen te worden toegevoegd:
Toponymie (leiding R. van Passen):
De lijst van de Leuvense toponymische verhandelingen 1973-1974 verschenen in Naamkunde 6 (1974), 217-218, dient te worden aangevuld als volgt:
| |||||||
[pagina 288]
| |||||||
| |||||||
Nieuwe aanwinsten van het Instituut.In december 1974 heeft Z.E.H. Jozef de Brouwer, pastoor te Dendermonde-Sint-Gillis, aan het Instituut voor Naamkunde zijn zeer belangrijke naamkundige dokumentatie in bruikleen afgestaan. Het betreft nagenoeg 30.000 steekkaarten met excerpten 1o uit de kohieren van de 20e penning (1571-1574), die berusten in het Stadsarchief te Gent, en 2o uit diverse archivalia uit het Rijksarchief te Gent, het Algemeen Rijksarchief te Brussel, het Parochiaal en Bisschoppelijk archief te Gent. De excerpten hebben betrekking op de toponymie van een groot aantal gemeenten uit het arrondissement Aalst en op vele gemeenten uit de omgeving. Z.E.H. De Brouwer heeft dit excerperingswerk ondernomen in 1944 op aanraden van Professor Van de Wijer en heeft op deze wijze bijgedragen tot de verrijking van het ‘Repertorium van de onuitgegeven toponymische dokumentatie uit Nederlandstalig België’ (zie hierboven blz. 266-272), dat in het Instituut wordt afgewerkt. Hieronder de lijst van de gemeenten waarvoor Z.E.H. De Brouwer de toponiemen heeft geëxcerpeerd uit de kohieren van de 20e penning; voor de gemeenten die kursief gedrukt zijn, is daarenboven ook materiaal uit de sub 2o genoemde bronnen voorhanden, terwijl voor de gemeenten die gespatiëerd gedrukt worden, geen materiaal uit de kohieren van de 20e penning, maar uitsluitend uit de andere bronnen voorkomt: Aaigem, Aalst, Afsnee, Amengijs, Anzegem, Appels, Appelterre, Aspelare, Baaigem, Balegem, Bambrugge, Bavegem, Beerlegem, Berchem-Oudenaarde, Borchtlombeek, Borsbeke, Bottelare, Burst, Deftinge, Denderbelle, Denderhoutem, Denderleeuw, Denderwindeke, Dentergem, Destelbergen, Deurle, Dikkele, Dikkelvenne, Edelare, Elene, Elsegem, Elst, Emelgem, Ename-Nederename, Erembodegem, Erondegem, Erpe, Erwetegem, Etikhove, Everbeek, Galmaarden, Gavere, Gent, Gentbrugge, Geraardsbergen, Gijzegem, Godveerdegem, Goeferdinge, Gontrode, Grimminge, Grotenberge, Haaltert, Halle, Heldergem, Hemelveerdegem, Herdersem, Hermelgem (gehucht Nederzwalm), Herzele, Hillegem, Hundelgem, Iddergem, Idegem, Impe, Izegem, Kalken, Kerksken, Kwaremont en Ruien, Landskouter, Lauwe, Lede, Leeuwergem, Lemberge, Letterhoutem, Leupegem, Liedekerke, Lieferinge, Maarke-Kerkem, Mater, Melden, Meerbeke, Meilegem, Melle, Melsele, Melsen, Mere, Merelbeke, Mespelare, Michelbeke, Moerbeke (arr. Aalst), Moerbeke (arr. Gent), Moorsel, Moortsele, Munkzwalm, Munte, Nederboelare, Nederbrakel, Neigem, Nieuwenhoven-Waarbeke, Nieuwerkerken, Ninove, Nukerke (Ronse), Okegem, Onkerzele en Neder-Boelare, Oombergen, Oordegem, Oosterzele, Oostkamp, Opbrakel, Ophasselt, Orroir, Oudegem, Outer, Pamel (Oudenaarde), Parike, Paulatem, Ressegem, Ronse, Rooborst, Rozenaken, Rozebeke, Ruddervoorde, Ruien, Schelderode, Scheldewindeke, Schellebelle, Schendelbeke, Schorisse, Semmerzake, Serskamp, Sint-Antelinks, Sint-Blasius- | |||||||
[pagina 289]
| |||||||
Boekel, Sint-Denijs-Boekel, Sint-Denijs-Westrem, Sint-Goriks-Oudenhoven, Sint-Kornelis-Horebeke, Sint-Lievens-Houtem, Sint-Maria-Horebeke, Sint--Maria-Latem, Sint-Maria-Lierde, Sint-Maria-Oudenhoven, Sint-Martens-Lierde, Sint-Pauwels, Smeerebbe, Smetlede, Sombeke (geh. Waasmunster), Steene (geh. Sint-Maria-Horebeke), Steenhuize, Strijpen, Teralfene, Velzeke, Viane, Vlekkem, Vlierzele, Vloerzegem, Volkegem, Vollezele, Voorde, Vurste, Waarbeke, Wanzele, Welden, Welle, Wetteren, Wichelen, Wieze, Wijnhuize (Sint-Lievens-Esse), Woubrechtegem, Zandbergen, Zalardinge, Zegelsem, Zonnegem, Zottegem, Zulzeke. Wij herhalen hier onze zeer oprechte dank aan Z.E.H. De Brouwer voor zijn belangloze medewerking met het Instituut voor Naamkunde. Hij heeft door zijn werk een 19e-eeuwse traditie voortgezet, toen geestelijken vaak de geschiedschrijvers geweest zijn van de gemeente waar zij hun ambt uitoefenden. In dit verband willen wij hier ook het belangrijk werk van J. De Brouwer vermelden dat onlangs is afgesloten, nl. zijn Bijdrage tot de geschiedenis van de kerkelijke instellingen en het godsdienstig leven in het Land van Aalst tussen 1621 en 1796. Deel I: De geestelijkheid en haar naaste medewerkers; Deel II: De parochiekerken; Deel III: Onderwijs en liefdadigheid; Deel IV: Godsdienstig en zedelijk leven van het volk; Deel V: Bijlagen [Uitgave in eigen beheer: Van Schoorstraat 12, Dendermonde 2, 1975, offset].
In de loop van 1975 heeft het Instituut voor Naamkunde -, mede om het werk van Dr. C. Marynissen en Dr. W. van Langendonck in verband met de revisie van de toponiemen op te nemen op de nieuwe uitgaven van de militaire kaart te vergemakkelijken -, van het Dokumentatiecentrum van het Militair Geografisch Instituut (Abdij ter Kameren, 13, 1050 Brussel) een gratis exemplaar ontvangen van de laatste door dit Instituut gepubliceerde kaartbladen op 1/25.000, 1/50.000 en op 1/250.000 (Toeristische kaart). | |||||||
Centrum voor de studie van Land en Volk van de Kempen.Dit Centrum organiseerde zijn jaarlijkse studiedag op 20 september 1975 te Neerpelt rond het onderwerp ‘Het gebruik van de heide en de betekenis van de heide in het vroegere Kempische dorp’. De talrijke deelnemers werden vooraf begroet door Kan. Dr. M. Koyen, archivaris van de abdij van Tongerlo, voorzitter van het Centrum. Het genoemde tema werd behandeld in de lezingen van A.D. Kakebeke (Eindhoven), ‘Het ontstaan van de heide en de archeologie’ en ‘De ontginningstechniek van de heide’, van J. Molemans (Leuven), ‘De heide in de naamgeving’ en van J. Helsen (Herentals) ‘Het gebruik van de heide in de gemeenschap, volgens de keurboeken’. De aangekondigde | |||||||
[pagina 290]
| |||||||
lezing ‘De heide in het volksleven’ van K.C. Peeters kon wegens diens ziekte-toestand niet gehouden worden. Gehoopt wordt dat deze lezingen in druk zullen verschijnen. | |||||||
Dubbelnamen van gemeenten.Onder de titel ‘Germaanse en Romaanse dubbelnamen van gemeenten in België en Noord-Frankrijk’ publiceert Willem Pée in Ons Erfdeel XVIII (1975), 210-220 een bijdrage over de ontwikkeling van de Nederl.-Frans-Duitse wettelijke doubletten van Belgische gemeentenamen aan de hand van officiële bescheiden uitgegeven door de Centrale Dienst voor de Statistiek, en met verwijzingen naar niet-officiële dubbelvormen vermeld in wetenschappelijke werken van Legros, Boileau e.a. en in de Dialect-Atlassen. De Belgische gemeenten met twee wettelijke benamingen, die vaak slechts door de spelling van elkander verschillen, zijn geleidelijk verminderd, vooral tussen 1930 en 1937, vermits er in het eerstgenoemde jaar 252 waren en er daarvan in 1937 nog 156 overbleven. De dubbele namen worden per provincie behandeld. Ook voor Noord-Frankrijk maakt Pée een lijst op van een zestigtal Frans-Nederlandse dubbelvormen, die nog niet in onbruik zijn geraakt en die ‘door alle Nederlandssprekenden en -schrijvenden in ere dienen te worden gehouden’. Hier moge ook worden gewezen op de lezing van Willem Pée, ‘De taaltoestand in Frans-Vlaanderen’, gehouden op het colloquium: ‘De taaltoestanden in België, mede in Europees verband’, georganiseerd door de werkgroep ‘Mens en Ruimte’ te Brussel op 24 november 1973. Deze lezing is uitstekend gedokumenteerd en geïllustreerd met 10 taalkaarten; zij is verschenen in de Verslagen van het symposium, [Mens en Ruimte, Froissartstraat 118, 1040 Brussel] (1975), blz. 43-66.
Leuven. H. Draye |
|