| |
| |
| |
Bronnen.
1. Rijksarchief van hasselt
1.1. | Gichtregisters van de Schepenbank van As (AG):
AG 1, | 1636-1670 |
2, | 1677-1733 |
3, | 1734-1786 |
4, | 1786-1796 |
|
1.2. | Gichtregisters van de Schepenbank van Dilsen (DG):
DG 15, | 1575-1586 |
16, | 1590-1603 |
17, | 1603-1620 |
18, | 1620-1641 |
19, | 1666-1690 |
20, | 1732-1754 |
21, | 1754-1775 |
22, | 1775-1783 |
23, | 1783-1796 |
|
1.3. | Gichtregisters van de Schepenbank van Opglabbeek (OG):
OG 1, | 1564-1632 |
2, | 1638-1676 |
3, | 1676-1739 |
4, | 1739-1782 |
5, | 1782-1793 |
|
1.4. | Gemeentearchief van Niel (NGM):
NGM 9, | bevolkingsregister 1847-1860 |
10, | id. 1866-1890. |
|
1.5. | Kerkelijk archief van Dilsen (DK):
DK 6: | Inkomsten van renten en pachten van de kerk en het armenbestuur, 1770-1849. |
11: | Stukken betreffende de kapel van Niel, gesticht door Z.E.H. Bex, pastoor van Dilsen, 1725-1751. |
|
1.6. | Kerkelijk archief van Niel (NK):
NK 1: | Kopieboek van pauselijke en bisschoppelijke brieven (echtheidsverklaringen van relikwieën, oprichting van broederschappen, priesterlijke dokumenten), 1848-1897. |
|
| |
| |
|
2: | Stokregister der titels, charterboek der parochie (officiële dokumenten, verpachtingen, legaten, stichtingen, verkopen e.d.), 19e eeuw - 1929. |
3: | Kopieboek: akten i.v.m. de afbakening van de grenzen der parochie, oprichting van de parochie 1736, losse aantekeningen van de pastoor 18e-19e eeuw, uitreksels uit testamenten, rekeningen 18e-19e eeuw. |
4: | Beraadslagingen van de Kerkeraad, 1836-1896. |
5: | Losse stukken i.v.m. de parochie, oprichting van de kapelanie 1736, aanstelling van de koster 1828, beraadslagingen van de Kerkeraad (kopies) 2e helft 19e eeuw, ontvangsten van renten 18e eeuw, schenkingen 18e-19e eeuw. |
6: | Ontvangsten van renten en stichtingen, 1837-1919. |
7: | Kasboek van ontvangsten en uitgaven, 1839-1913. |
8: | Parochieregister: dopen (1726-1895), huwelijken (1728-1900), overlijdens (1798-1895). |
PR 552: | Dopen (1726-1802), huwelijken (1728-1802), overlijdens (1727-1802). |
553: | Dopen (1726-1797). |
|
1.7. | Notariaat:
Hermans: P.J. Hermans, notaris te Mechelen a/d Maas, minuten 1806-1846.
A.W.B. Hermans, id., minuten 1846-1878.
A. Hermans, id., minuten 1878-1898. |
N 3548: Akten verleden voor de pastoor als notaris, 1716-1757. |
|
| |
2. Kadaster
Kad. 1844: Oorspronkelijke aanwijzende tafel der grond-eigenaren en der ongebouwde en gebouwde vaste eigendommen, 1844. |
| |
3. Kaarten en plans
K 1805: geparcelleerde kaart, opgemaakt door J.J. Cremers, 1805. |
B 1845: Atlas der Buurtwegen van Niel. |
| |
| |
| |
Fonetische tekens.
1. Voor de vokalen
a als in bal |
ā als in daad |
e als in dit |
ē als in veel |
ẹ als in eng. pen |
ẹ̄ als in fra. père |
ę als in bel |
ę̄ als in dial. vę̄.lt ‘veld’ |
i als in bieden |
ī als in bier |
u als in bloed |
ū als in boer |
o als in fra. beau |
ō als in boot |
ǫ als in bos |
ǭ als in eng. hall |
ø als in dun |
ø̄ als in deur |
ø̨ als in du. Löffel |
als in fra. beurre |
y als in nu |
ȳ als in buur |
ə als in de |
2. Voor de konsonanten de gewone lettertekens, behalve voor:
χ als in lachen |
š als in meisje |
n' als in cognac |
γ als in geven |
ŋ als in zingen |
ž als in gendarm |
t' als in tafeltje |
3. Diakritische tekens
- boven een vokaal: lang |
. onder een vokaal: half open |
, onder een vokaal: open |
. na een vokaal: sleeptoon |
: na een vokaal: stoottoon |
' vóór een syllabe: hoofdklemtoon op die syllabe |
O. Niel, voormalige gemeente in de provincie Limburg, administratief arrondissement Hasselt, gerechtelijk arrondissement Tongeren, gerechtelijk kanton Genk. Werd in 1970 bij As gevoegd.
Deze kleine gemeente (730 ha) op het Kempisch Plateau was altijd dun bewoond (23 huizen en 182 inwoners in 1846Ga naar voetnoot(1)), maar kende een
| |
| |
belangrijke bevolkingsaangroei in de 20e eeuw, voornamelijk door inwijking: in 1970 telde Niel 1433 inwoners.
| |
1. Gemeente en parochie.
1.1. Gemeente.
Niel, juridisch onderworpen aan de Schepenbank van Dilsen, was een gemeente of eerder een gehucht van Dilsen, bestuurd door twee gezworenen, zoals o.m. uit het volgend citaat blijkt: thijs beuls ende reijner casters teghenwoerdige voergangers des gehuchts oft gemeente neel, 1675, DG 15, 94 v.
De heerlijke rechten waren in het bezit van de Bisschoppelijke Tafel van Luik, die in de 18e eeuw Niel samen met As in pandleen gaf aan baron de Rosen.
Gemeentelijke inrichtingen:
1) Het gemeentelijk verdedigingswerk, de Schans [šā.ns], werd omstreeks 1638 in het (Schans)Broek aangelegd, zoals uit de volgende tekst blijkt: de schans tot neel in corten tijt gelacht opde gemeijnten, 1638, DG 18, 338 v. Vgl. verder: die scantz, 1671, DG 19, 69 v.; die nieler schans, 1709, OG 3, 132 v.; die neler schans, 1719, id., 200. - Kad.: B 156-58; 75 a 90 ca.
In de Kempen werden de schansen aangelegd op het einde van de 16e eeuw na het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog of, zoals te Niel, in de eerste helft van de 17e eeuw. De bedoeling was zich tegen plunderende legerbenden te verdedigen door zich te ‘verschansen’. Een schans had het uitzicht van een miniatuurstadje met watergracht, aarden wal als borstwering en ophaalbrug. Binnen de schans beschikte elke schansgenoot over de nodige ruimte om zijn schanshuis te bouwen.
De primaire betekenis van schans is takken- of rijsbos, i.c. de mutsaards die tegen de aarden wal als borstwering werden geplaatst; bij uitbreiding kreeg schans dan de betekenis van het verdedigingswerk zelf.
Omstreeks 1700 verloren de schansen hun betekenis als verdedigingswerk. Ze werden door de gemeentebesturen gewoonlijk verhuurd en nadien ook meestal verkocht, met het gevolg dat weinige Kempische schansen in hun oorspronkelijke toestand (met wallen enz.) zijn bewaard gebleven.
| |
| |
2) Het Paardenkerkhof, V. ['pẹ̄:rskẹ:rkəf] - Ex B 17. Paardenkerkhof is een algemeen verspreide plaatsnaam voor een gemeentelijke begraafplaats voor dierenkrengen meestal, zoals te Niel, op de rand van de gemene heide gelegen.
3) Gemenepoelen waarin vlas en hout konden geroot worden:
- | Den gemeenen poel, 1748, DG 20, 180 v. = weide genaemd den dorppoel, Hermans 1862, min. 268. Thans in de volksmond bekend als [pē.l/pō.l], en daarnaast als Mechelkesweike [mę.χəlkəs'wẹi:kə] (het stuk is in het bezit gekomen van Mechelkesgoed, cfr. 4.1.). - Kad.: B 264; weide; 40 a 10 ca. |
- | Smispoel, V. ['sme:spō.l] - Ex B 93. |
- | Wijer, V. [wi:jər] - Kad.: B 155; vijver; 43 a 20 ca. Gemene poel in het Schansbroek, die in de 19e eeuw privaat bezit werd en als visvijver in gebruik werd genomen. |
| |
1.2. Parochie.
1.2.1. Vóór 1725 had Niel wel een kapel (die capelle van niel, 1685, DG 19, 189), maar geen eigen pastoor. De parochie Niel ressorteerde onder Dilsen, hoewel de Nielenaren voor het vervullen van hun kerkelijke verplichtingen eerder op As aangewezen leken, niet het minst wegens de kortere afstand tussen beide gemeenten. In 1624 werd tussen de pastoors van Dilsen en As een overeenkomst gesloten, waarbij aan de pastoor van As de toelating werd verleend om aan de inwoners van Niel de sakramenten toe te dienenGa naar voetnoot(2). De weg waarlangs de Nielenaren zich naar de kerk te As begaven was bekend als Nielermispad, resp. Kerkpad: den nijeler misse paet, 1736, AG 3, 37 v.; den nijelder missepaet, 1752, id., 136; Kerkpad, K 1805. De Nielenaren gingen ook wel eens naar de kerk te Lanklaar, vandaar kapelstraet, B 1845 (thans Schoolstraat).
1.2.2. Godfried Bex, pastoor van Dilsen (1725-1751), wilde aan de moeilijkheden van de Nielse bevolking een einde maken.
1.2.2.1. In 1723 verkopen Jan en Hendrik CoelenGa naar voetnoot(3) aan pastoor Bex van Dilsen: seker goed genaemt coelen goedt (N 3540, 11; NK 3,
| |
| |
8-13). Dit goed was tot dan toe bezit van de familie Coelen: Dirck ende heijn op die cuijlen, 1578, DG 15, 56; dierck in die coulen, 1594, DG 16, 65 v.; heijn coulen, id.; jacop culen, 1628, DG 18, 140 v. = jacop raijmeckers, 1630, id., 188 v. = jaeck inde koulen alias der ramecker, 1632, id., 244 v. = jaeck inde koulen / koulen, 1634, id., 284 v.; leij coulen, 1672, DG 19, 78; jo(ann)es coulen, 1691, PR 553; dirick op de ley(m)culen, 1723, NK 3, 56.
1.2.2.2. Op 13 april 1725 maakt pastoor Bex van Dilsen dit goed over aan Adam Dellecommine, de eerste pastoor van Niel: certam villam sitam in niel vocantem coolen goedt, evenals diverse renten en de tienden van Niel (DK 11; NK 3, 14-17). De Nielenaren moesten de kapel vergroten (cfr. ook: die capelle nu genaempt die kercke van nijel, 1736, AG 3, 26) en een pastorij bouwen op de plaats genaamd het groesken proche du vivier (= de Dorppoel, B 264); in de toekomst waren de Nielenaren vrijgesteld van hulpverlening bij het onderhoud van de kerk van Dilsen.
De pastorij die gebouwd moest worden op het groesken proche du vivier is in de volksmond nog bekend als Oude Pastorij (B 252) en werd in 1736 opgetrokken.
De kerk van Niel werd toegewijd aan de H. Nikolaas van Tolentijn (Tolentino, ten zuiden van Ankona, Midden-Italië), 1245-1305. Hij was vooral bekend als prediker en ziekenverzorger en werd aanbeden tegen de pest.
1.2.2.3. De goederen van het Koelenbeneficie werden verpacht:
1) | Huis: Willem Berger pachter van coelen goet, 1780, NK 3, 117; coulen goedt verheurt aan Wilhelm Meuskens van Asch, 1791, id., 118; Henricus Pieters wonende op het coelengoed, 1813, id., 117. In 1829 werd het huis afgebroken en verkocht: Openbare verkoping van het vervallen huis der pagthoeve genaamd koelen toebehoerende aan het fabriek: stro van het dak, drie houten troogen, vier houten deuren, zes oude deuren, oud hout, kraan (Hermans 1829, min. 144). Dit huis heeft gestaan op de percelen B 304-05 (24 aren), later omschreven als: Hof, weide en huisplaats, 1829, NK 2, 21; een tuin en weide gelegen in het dorp, Hermans 1846, min. 39. |
2) | BellenGa naar voetnoot(4) velt, 1723, NK 3, 59; koelen veld, 1829, NK 2, 22; bullen
|
| |
| |
| veld of koelen veld, hermans 1846, min. 39. - Kad.: B 69-70; 2 ha 45 a 40 ca.
Veld = huisveld ‘het aangelegen bouwland’. |
3) | Een boender lants geheijten coulen drees, 1666, DG 19, 2; medium bonarium dictum het boender, 1723, NK 3, 59; het half boonder, 1743, N 3548, 111; stuk akkerland genaamd koelen half bunder, 1829, NK 2, 22; koelenhalfbunder, Hermans 1846, min. 39. - Kad.: B 40; 66 a 60 ca. |
4) | Agrum vulgo de werve, 1723, NK 3, 61; coelen werve, 1743, N 3548, 111; een stuk akkerland genaamd de werve, 1829, NK 2, 22 = Kerkenbos, V. ['kẹ.rəkəbǫ:s] - Kad.: A 387-88; 1 ha 28 a 80 ca. |
5) | 1 boender achter nelis geheten die delde, 1723, NK 3, 59. - In 1805 geen kerkelijk bezit meer (wellicht B 30-33). |
6) | Schansbampt, 1829, NK 2, 21; schansbampd, Hermans 1846, min. 39. - Kad.: A 223; 49 a 70 ca. |
7) | De prato vulgo cruijs baempt, 1723, NK 3, 59 = reymen baempt, 1743, N 3548, 111; reymen bampt, 1829, NK 2, 21; Hermans 1846, min. 39. - Kad.: B 163; 38 a. |
8) | Eenen morgen bampt gelegen int cruijs, 1723, NK 3, 59; agrum vulgo dreesken, id., 60; reymen dries op het hensken, 1829, NK 2, 21; een parceel bouwland en groes genaamd reymen dries op de henskens, 1846, NK 2, 28 v. - Kad.: B 192-93; 64 a 50 ca. |
9) | Moeras genaamd coelen broek, 1837, NK 4, 5. Verkocht aan Pieter Pletsers en Mathijs Kasters: een moeras genaamt kuile broek, Hermans 1839, min. 2. - Kad.: B 124-25; 70 a 90 ca. |
In 1844 hadden de Koelengoederen een oppervlakte van 5 ha 83 a.
1.2.2.4. In 1736 stichtte pastoor Bex van Dilsen eveneens een kapelanie te Niel (NK 3, 99; DG 20, 33 v. - 34 v.). Hubertus Remans uit Genk was de eerste kapelaan.
| |
2. Landschapskarakteristieken en bodemgeschiktheid.
2.1. Landschapskarakteristieken.
Niel-bij-As is één van de sterkst versneden gemeenten in de Kempen. Het maximale hoogteverschil bedraagt ongeveer 30 m, namelijk tussen ± 90 m bij Bosheide-Rouwmortelsheide en de Bosbeek in het noordwesten van de gemeente op ± 60 m.
| |
| |
Op het eerste gezicht kunnen twee grote gebieden onderscheiden worden, nl. het plateaugedeelte waarin de vallei van de Bosbeek werd ingesneden.
De insnijding van de Bosbeek - sinds het Midden-Pleistoceen - gebeurde evenwel niet kontinu. Omwille van klimatologische en (in mindere mate) tektonische oorzaken zijn verschillende erosieperiodes van elkaar gescheiden door periodes van relatieve stabiliteit. Het resultaat van deze evolutie, waarop hier niet nader wordt ingegaan, zijn een aantal vervlakkingen, die voorkomen in de Bosbeekvallei boven de huidige valleibodem.
Fig. 1. geschematiseerde morfologische kaart van NIEL-BU-AS.
| |
| |
Sporen van deze vervlakkingen zijn in Niel-bij-As goed bewaard. De geschematiseerde morfologische kaart (Fig. 1) geeft de belangrijkste reliëfkenmerken weer op het grondgebied van deze gemeente.
2.1.1. Het oorspronkelijk plateau, op een hoogte van ongeveer 90 m, waarin de Bosbeek zich heeft ingesneden, behoort tot het Kempisch plateau (Fig. 1, 1). Het Kempisch plateau werd opgebouwd door de Maas, die tijdens de hoogterrasfase (Midden-Pleistoceen) in dit gebied een grindpakket van 10-15 m dikte sedimenteerde. Deze grindafzettingen werden tijdens de laatste ijstijd overdekt door een dunne laag (meestal minder dan 1m) fijne tot licht lemige zanden, de dekzanden, aangewaaid tijdens de laatste ijstijd. De bodem is dan ook zeer steenrijk.
2.1.2. De oudste vervlakking, in relatie tot de insnijding van de Bosbeek, is gesitueerd op ongeveer 80 m (Fig. 1, 2) en is vooral belangrijk tussen de baan As - Neeroeteren en de Geenstraat. Deze vervlakking sluit qua litologische kenmerken nauw aan bij het Kempisch plateau.
2.1.3. De belangrijkste vervlakking, gelegen op 73 m (Fig. 1, 3) is bewaard in de omgeving van Niel-centrum en is gescheiden van het Kempisch plateau door een grote bocht met een hoogte van 15 m. De dekzandafzettingen zijn merkelijk dikker dan op het plateau.
Deze vervlakking is nagenoeg volledig bewaard op de westelijke oever van de Bosbeek.
Vermeldenswaard is zeker dat het site van Niel-centrum, gelegen op deze vervlakking in de Bosbeekvallei, identiek is aan het site van Dorne in Opoeteren.
2.1.4. In de moerassige dalbodem van de Bosbeek kunnen nog 2 niveaus onderscheiden worden, die door een randje van 2 m van elkaar gescheiden zijn (Fig. 1, 4 en 5). Het hogere niveau is minder moerassig.
Al deze vervlakkingen zijn doorsneden door oost-west gerichte droge valleien, waarvan de belangrijkste gelegen is bij Niel-centrum. In een andere relatief belangrijke vallei bevindt zich de Daalstraat (cfr. infra). In de benedenloop van deze valleien is de dalbodem moerassig.
| |
| |
Deze vervlakkingen zijn van elkaar gescheiden door hellingen gevormd door fluviatiele erosie van de Bosbeek. De duidelijkste sporen van deze erosie zijn gesitueerd ten westen van Kalenberg. De erosiewanden worden minder uitgesproken naarmate ze ouder worden en meer aan hellingserosie hebben blootgestaan. Zo is er in de steilte van de helling een duidelijke gradatie aanwezig van oud naar jong. De zachtste fluviatiele helling is gelegen tussen het Kempisch plateau en de vervlakking op 80 m. Iets steiler is de fluviatiele bocht gelegen tussen de 73 m vervlakking en het Kempisch Plateau ten oosten van Niel-centrum. De steilste hellingen zijn de jongste, nl. de helling onmiddellijk ten oosten van de Geenstraat en de jongste helling bij Kalenberg.
| |
2.2. Bodemgeschiktheid.
De bodemgeschiktheid is in eerste instantie bepaald door de bodemgesteldheid. Hierin spelen het reliëf, het substraat en de waterhuishouding een belangrijke rol. Het is belangrijk de bodemgeschiktheid van de gronden te kennen, omdat ze ons mogelijke aanduidingen verstrekt, zowel over het oudste site (zeer waarschijnlijk op de beste gronden) als over het in kultuur nemen van de gronden.
Op het Kempisch plateau wordt het substraat gevormd door een horizontaal grindpakket, 10 à 15 m dik, dat rust op fijne marriene zanden van tertiare ouderdom. De basis van dit grindpakket ligt dus op een hoogte van 75-80 m. Dit betekent dat de Bosbeek bij de vorming van haar vallei niet alleen het hele grindpakket opruimde, maar tevens 15-20 m erodeerde in de onderliggende fijne zanden. Onder de grindbasis kunnen dan ook zanden worden ontgonnen, zoals in de jaren '60 bij Niel-centrum nog het geval was.
Wat de bodemgeschiktheid betreft kunnen in Niel een drietal gebieden onderscheiden worden:
2.2.1. Het plateau en de vervlakking op 80 m zijn gekenmerkt door een droge, steenrijke zandige bodem. Het is een zeer droog gebied omwille van de grote doorlaatbaarheid van de grinden. Het ven Rouwmortel in de Rouwmortelsheide wordt dan ook niet gevormd door de grondwatertafel, maar is een lokale stagnatie van regenwater op een geïmpermeabiliseerde ondergrond.
| |
| |
2.2.2. De vervlakkking van 73 m (omgeving Niel-centrum) is gekenmerkt door een 2 meter dikke deklaag van fijne tot licht lemige zanden, die rusten op 1-2 m verspoelde grinden en daaronder de fijne tertiaire zanden. Omwille van de relatief dichte ligging tegen de valleibodem van de Bosbeek is de waterhuishouding op dit vlak merkelijk beter dan op het Kempisch plateau. Deze vervlakking dient dan ook potentieel te worden aangezien als het vruchtbaarste gebied van Niel.
2.2.3. De valleibodem van de Bosbeek is gekenmerkt door waterzieke moerassige gronden. Slechts de hoger gelegen delen zijn thans als weiden in gebruik. De lagere delen vormen beemden en broeken. De beemden en broeken verlengen zich eveneens in de dalbodems van de zijvalleien. Deze zijn vochtig ten gevolge van het dagzomen van de grondwatertafel.
Opmerkelijk is dat in de valleibodems de waterzieke gronden aangeduid worden ofwel door beemd ofwel door broek. Ten noorden van de schans komt de benaming broek nooit voor, ten zuiden van de schans treden broek en beemd naast elkaar op; er kan evenwel geen milieuonderscheid gemaakt worden tussen de percelen met deze twee verschillende benamingen.
| |
3. Nederzettingsnamen en -ontwikkeling.
3.1. Nederzettingsnamen.
3.1.1. Niel [en nē:l]: Jan van nyel, 1502Ga naar voetnoot(5); tot nijell, 1576, DG 15, 11; onder nele gelegen, 1579, id., 103; onder neele, 1582, id., 193; tot neel, 1626, DG 18, 100 v.; 1733, DG 20, 13 v.; tot niel, 1640, AG 1, 42 v.; tot nieel, 1667, DG 19, 24 v.; neel, 1684, AG 2, 28; tot nijel, 1740, DG 20, 67 v.; niel, K 1805 en 1844.
Middelnederlands niel ‘voorover’, als zelfstandig naamwoord gebruikt in de bijwoordelijke uitdrukking int niel ‘in de diepte, omlaag’Ga naar voetnoot(6). Van niel is vernielen afgeleid in de oorspronkelijke betekenis van ‘neergooien’. Verwant met niel is oudengels niowol, nihol, niwel
| |
| |
‘voorover, steil, diep’ en middelnederduits nigel, nügel, nüleGa naar voetnoot(7). Niel is een frekwent voorkomende plaatsnaamGa naar voetnoot(8).
Fig. 2.
| |
| |
Niel ‘laagte, depressie’ is primair een topografische naam, sekundair een nederzettingsnaam. Hier doelt niel op de Bosbeekvallei (60 m), die ± 30 m ingesneden is in het plateau, een zeer drassig terrein, zulks in oppositie tot de hoger gelegen bouwland- en heidegronden (tot 92 m). De dalbodem of alluviale vlakte van de Bosbeek vormt het broekGa naar voetnoot(9) ‘moeras’, dat aanvankelijk grotendeels gemeen bezit was: tgemeijn broeck, 1592, DG 16, 23 v.; eenen bampt opt broeck, 1598, id., 132; jannen opt broeck, 1608, DG 17, 39 v. = jan nelissen, 1612, id., 94; vrancken goet, reg. het gemeijn broeck, 1635, DG 18, 300 v. In dit broek liggen:
1) | Schansbroek [('šā.ns)brō.k]: Schansbroek, K 1805 en 1844.
Thans drassig hooiland, moerassen en visvijvers (kad.: B 143-45, 153-61). In dit gebied werd de schans (cfr. 1.1) aangelegd, vandaar het bepalend bestanddeel schans-. De volksmond spreekt eerder van het Broek. |
2) | Geitenbroek [('γẹ̄i.tə)brō.k]: Truijenbroeck, 1663, AG 1, 153 = het geeten broeck, 1750, DG 20, 218; geiten broek, K 1805 en 1844; weide en bampd genaemd geetenbroek, Hermans 1860, min. 159; een schaapsweide in het geitenbroek, id. 1877, min. 213. - Moerassen en enkele percelen hooiland, kad.: B 114-35.
Truien- en geeten- zijn identiek: geet- is een vleivorm van geertrui(de)Ga naar voetnoot(10). Het onbegrepen element geten- werd in recente tijd volksetymologisch geassocieerd met geiten-. |
Sturmfels-BischofGa naar voetnoot(11) verklaren niel als afhellend: ‘Niel: abschüssiges Gelände, das einem Wasserlauf, Bach oder Quelle zuneigt’. Ook te Niel-bij-As helt het terrein zeer sterk af naar de Bosbeekvallei. Zulke topografische gesteldheid zullen we in dergelijke gevallen nagenoeg altijd aantreffen. De primaire betekenis van niel is o.i. evenwel laagte of depressie.
| |
| |
3.1.2. Niel heeft geen eigenlijke gehuchten (vroegere bestuurlijke eenheden), zoals wel het geval is voor grotere gemeenten zoals het nabije As.
Het kadaster maakt wel een administratief onderscheid tussen 1) Dorp [dẹ.rəp]: het dorp, K 1805; sectie B genaamd niel, K 1844; 2) Geenstraat: geen straet, K 1805; sectie A genaemd geenstraet, K 1844; het gehucht geenstraet, B 1845.
De Geenstraat, waarlangs zich een kleine nederzetting heeft ontwikkeld, vertrekt in het dorp en leidt naar de Kalenberg, het verst bewoonde gebied in Niel. Het eerste lid van Geenstraat zou in verband kunnen gebracht worden met het aanwijzend voornaamwoord geen (du. jener), dat in talrijke Kempische plaatsnamen optreedt, bijv. Genenbos (Lummen), Genebos (Kwaadmechelen), Geenrode (Meldert), Geenhout (Paal) enz. Met straatnamen wordt geen evenwel eerder uitzonderlijk verbondenGa naar voetnoot(12). Een zinvolle verklaring geven voor deze eerst sinds 1800 opgetekende Geenstraat leek onmogelijk, totdat onze zegslieden het in feite vrij eenvoudige probleem hielpen oplossen. Oudere Nielenaren spreken immers niet van Geenstraat, maar van Greenstraat ['γrē:nstrǫə:t], dialektisch voor Groenstraat. Geenstraat ['γē:nstrǫə:t] is derhalve een foutieve kadastrale benaming (sinds 1805?), die evenwel officieel geworden is, zodat Groenstraat gedoemd is om te verdwijnen, wat wel jammer is! De oudste vermelding is: den groonen wech, 1597, DG 16, 101. De betekenis is: weg naar het groen; de Geenstraat was immers de belangrijkste weg die leidde naar de beemden, naar het groen (tegenover de dorre heidevlakte).
De Atlas der Buurtwegen (B 1845) vermeldt als gehuchtnamen eveneens CalenbergGa naar voetnoot(13) ['kā.ləbę.rəχ] en Moorsberg ['myə:rsbę.rəχ], evenals een vragenlijst over de gehuchtnamen d.d. 31 mei 1880Ga naar voetnoot(14). In beide gevallen betreft het steile hellingen, genoemd naar de nabijgelegen boerderijen Kalen en Moors. Van gehuchtnamen kan hier geen sprake zijn.
| |
3.2. Nederzettingsontwikkeling.
3.2.1. Geen erven komen voor in de vochtige dalbodems - noch van de Bosbeek, noch van de zijvalleien -, terwijl op het plateau enkel de erven Bos en Kalen gelokaliseerd zijn.
| |
| |
De nederzettingen zijn hoofdzakelijk gelegen op beschutte plaatsen in de vallei, nl. tussen het plateau en de dalbodems; deze plaatsen waren niet enkel beschut tegen de vochtigheid, maar ook tegen de wind.
De meeste erven bevinden zich lager dan 80 m. Is dit toevallig of zouden de eerste bewoners reeds rekening hebben gehouden met het grindsubstraat van het plateau? Lager dan 80 m is dit grindsubstraat immers nagenoeg steeds afwezig en is men ook dichter bij de watertafel, wat bijv. het graven van waterputten aanzienlijk vergemakkelijkt.
In de beschutte delen kunnen drie woonconcentraties onderscheiden worden:
1) | Het Dorp, met de grootste concentratie van erven, is gelegen in het meest vruchtbare gebied op het vlak van 73 m. Naar alle waarschijnlijkheid is het Dorp - het eigenlijke Niel - de oudste bewoningskern. De overige bewoningseenheden, tevens op minder vruchtbare gronden, zijn o.i. jongere uitzettingen met meer verspreide bewoning, met als verste uitlopers op de rand van de heide de winningen Kalen en Bos. |
2) | De Daalstraat, gelegen in een zijvallei. |
3) | De Geenstraat, in feite de verbinding tussen de kernen a-b. De Geenstraat ligt op de overgang van de valleibodem naar de valleiwand van de Bosbeek ['bǫ:sbiə.k], die eerder bekend was en is als Molenbeek ['miə.ləbiə.k], daar talrijke watermolens op deze waterloop te situeren zijn: Die moele(n)beeck, 1578, DG 15, 76 v.; die moellenbeeck, 1598, DG 16, 132. Thans wordt deze waterloop meestal kortweg Beek [biə.k] genoemd. De naam Bosbeek is te verklaren door het feit, dat deze waterloop door een bosrijk hooiland- en moerasgebied loopt, waaraan o.m. de Nielse Haagbeemden, met als eerste lid haag = bos herinneren.
Bosbeek is een vrij jonge waternaam. Een oudere benaming voor deze waterloop is OeterGa naar voetnoot(15), die overgedragen werd op de nederzettingen Neer- en Opoeteren. Ook de nederzettingsnaam AsGa naar voetnoot(16) is oorspronkelijk een waternaam, die op dezelfde waterloop betrekking heeft. |
3.2.2. De hooilanden (beemden) liggen voornamelijk in de Bosbeekvallei, de bouwlanden (veld, kamp, hoeve) bij of in de onmiddellijke
| |
| |
omgeving van de boerderijen. De jongst ontgonnen bouwlanden liggen met inhappen tegen de heide; ook de namen van deze terreinen wijzen op terrae novae (nieuwe heide, nieuwe erven), evenals op de mindere kwaliteit van de landerijen (driesen bijv.).
3.2.3. In het zuidoosten strekt zich een grote heidezone uit, de vroegere gemene heide of de gemeente: Die ghemeijn heij, 1591, DG 16, 17 v.; die gemeint, 1594, DG 16, 66; de heijde, 1748, DG 20, 169. In 1844 had de Nielse gemene heide een oppervlakte van 451 ha 33 a 10 ca. Op een totale oppervlakte van 730 ha betekent zulks, dat ± 60% van de totale oppervlakte onbebouwd was. Dit percentage geldt voor nagenoeg elke Kempische gemeente.
Delen uit deze uitgestrekte heide zijn met (meestal) jongere namen gespecifiëerd:
1) | (Beuken(bos: Den bosch, 1576, DG 15, 16; den casters hoeff gelegen ae(n) den buecken boss, 1594, DG 16, 61; eyn bunder aenden bos gelegen, 1609, DG 17, 52 v.; heijn aenden bosch sijn erue genompt aenden boeckenbosch, 1636, DG 18, 319 v.; des heeren bosch, 1723, NK 3, 56; aen bossen, K 1805 en 1844. - Kad.: A 75, 84; 17 ha 60 a.
Na 1844 gedeeltelijk verkocht, o.m.: een parceel jongen dennenbosch genaemd aen bossen, hermans 1882, min. 162. - Ex A 75. In 1844 als heide vermeld, maar voordien een beukenbos. Hiernaar werd ook de winning Bos (cfr. infra) genoemd. |
2) | Bosheide ['bǫ:shẹ:j]: Bosch heide, K 1805 en 1844. - Kad.: B 1-8; 236 ha 71 a 80 ca.
Deze grote heidevlakte is wellicht genoemd naar de ligging tegen het (beuken)bos. |
3) | Heierberg ['hẹi:bę.rəχ]: Aen heyerberg, K 1805 en 1844; dennenbosch op den heijerberg, Hermans 1876, min. 211. - Kad.: B 71-79, waarvan de percelen B 71-72, 75, 79 (14 ha 39 a 70 ca) nog gemene heide waren.
Stukken uit de percelen B 71-72 werden na 1844 verkocht: heide genaemd krempt, B 1845. Thans Krim [kre:m] genoemd (cfr. de huidige Krimstraat).
De eigenlijke Heideberg was B 71-72: hoge heidegrond waaruit de Nielenaren zavel konden halen. Vandaar de naam aan Heierberg voor de aangelegen percelen. De naam krempt (jonger krim) is een vervorming van kemp = kampen, mv. van kamp (lat. campus
|
| |
| |
| ‘veld’> besloten landerijen); bij de zogenaamde krim ligt inderdaad een kamp (B 259-61). |
4) | Kalenberg ['kā.ləbę.rəχ]: Boshof ontrent de caeleberg, 1786, DG 23, 85; aen caelen berg, K 1805 en 1844. - Kad.: A 52-53; 25 ha 18 a 40 ca.
Na 1844 gedeeltelijk verkocht: dennebosch op den caelenberg, Hermans 1855, min. 230. - Ex A 52.
Met kreupelhout begroeide heide, steil afhellend naar de Bosbeek, vandaar -berg. Het eerste lid is niet kaal ‘onbegroeid’, maar is de familienaam Kalen (cfr. 4.1.10): de heide is genoemd naar de ligging bij het Kalengoed. |
5) | Rouwmortelsheide [ru:mǫ:rtəls'hẹ:j]: Rouwmortels heide, K 1805 en 1844. - Kad.: A 489-90, 492, 494; 157 ha 43 a 20 ca.
Deze heide is genoemd naar de ligging bij een ven, Rouwmortel [ru:mǫ:rtəl] genaamd (A 493; 1 ha 92 a 60 ca).
Mortel heeft hier de betekenis van moeras, terwijl het eerste bestanddeel rouw = ruw wellicht op de wilde begroeiingGa naar voetnoot(17) wijst. |
| |
4. De erven.
De meeste Nielse erfnamen zijn afgeleid van familienamen, evtl. van voornamen. In 4.1. volgt hiervan een overzicht, samen met de erfnamen van een ander type. Voor de erfnamen afgeleid van familienamen geven we telkens een reeks vermeldingen van de betreffende familienaam, kronologisch geordend en zo mogelijk in een kontekst, zodat de evolutie van persoons- tot erfnaam op de voet kan gevolgd worden. We vermelden telkens ook: grootte van huis en aangelegen gronden, terwijl de nummers verwijzen naar de bijgevoegde toponymische kaart.
In 4.2 gaan we nader in op het typisch Oostlimburgs fenomeen erfnaam afgeleid van persoonsnaam, terwijl nadien nog een beknopt overzicht gegeven wordt van de benamingen der aangelegen gronden.
| |
| |
| |
| 11; peter baeten: baeten goet, 1667, DG 19, 26 v.; jan boten, 1737, DG 20, 37 v.; joannes baeten: baeten goet, 1763, DG 21, 108 r.v.; een goed genaemd baeten, Hermans 1841, min. 166; frederik baeten x anna elisabeth casters: baeten, 1866-90, NGM 10, 11.
Kad.: B 219-24; 32 a 20 ca. |
2) | BeulsGa naar voetnoot(20) [bi/ǫpt bē:ls]: Jan buels, 1600, DG 16, 161; jan boels, 1634, DG 18, 287; thijs buels goet, 1676, DG 19, 102 v.; † agnes |
Fig. 3.
| |
| |
| beuls uxor henrici vencken, 1727, PR 552, 93; hendrick vencken alias beuls: beuls goederen, 1734, DG 20, 17 v.; agnes boeten weduwe hendrick vincken: het goedt genaemt het beuls goedt, 1746, DG 20, 150 v.; jacobus en allegonde vincken onmondige kinderen van hendrick vencken en agnes boeten zaliger, 1747, id., 166 v.; pieter pletsers (geb. te As), Hermans 1837, min. 3 = peter plessers: een goed genaamd beuls, Hermans 1851, min. 34; jan hendrik plessers: beuls, 1866-90, NGM 10, 16.
Belast met een oliecijns ten voordele van de kerk van Dilsen: item heeft de kerck eenen pot olie op huijs ende hof en op het geheel goet genaemt beuls goet, 1770, DK 6. Kad.: B 284, 286-89; 1 ha 81 a 10 ca. |
3) | BosGa naar voetnoot(21) [bi/ǫp bǫ:s]: Nelyssen kastarts, 1578, DG 15, 56 v.; heijl kastarts weduwe nelis casters aan haar zoon mans: huijs en(de) hoeff metten camp daer achter gheleg(en) geheijten casters goet, 1591, DG 16, 17 v.; mans casters / castermans verkoopt aan jan gielkens (hasselt): den casters hoeff gheleg(en) ae(n) den buecken boss, 1594, DG 16, 61; heyn casters: op panden van heynen aenden bosch offt casters goet, 1627, DG 18, 120; heyn aenden bosch: sijn erue genompt aenden boecken bosch, 1636, id., 319 v.; jacob bossen goet, 1669, DG 19, 41 = jacob bosch alias willems, 1670, id., 60; henricus filius jacobi bosch et maria van cleef, 1730, PR 553; hienderijck bosch met consorten: huijs en hoff met alle sijn aen cleuende gronden genaemt boos goed, en waer jacob boosch saliger hunnen vader als lesten tochtenaer is vuijt gestoruen, 1748, DG 20, 169; mathijs paredis (gerdingen): seecker goet genaemt boschhuijs, 1770, DG 21, 224 v.; christina cillen weduwe mathijs paredis verkoopt haeren pachthoff genaemt bosch hof aan peter lemckens van neerglabbeek, 1786, DG 23, 83 v.; boshof ontrent de caeleberg, id., 85; peter lemkens alias bosch, 1796, PR 552; johan baaten x helena bamps: een goed genaamd boschgoed, 1826, NK 2, 10; jan baeten: bosch, 1837, NK 6, 1; jan matheus baeten x maria elisabeth baeten: bos, 1866-90, NGM 10, 36.
Kad.: A 71-73, 76-83; 8 ha 12 a 15 ca. |
4) | DaalGa naar voetnoot(22) [bi/ǫpt dā:l]: Anna die dochter van leijen in die deylde, 1576, DG 15, 27 v.; de goederen in die delde, 1583, id., 206; anna
|
| |
| |
| in die delde, 1592, DG 16, 24; thijs in ghen daell, 1670, DG 19, 60 = thijs inghen dael: t' goet in gen dael, 1675, id., 87 v. = thijs int dael, 1677, id., 116; iasper dael x geertruijt tommissen: huijs en hof genaempt dael, 1718, N 3548, 5; laurentius pelmans x helena dael, 1730, PR 552, 137; jan smeets alias dael: huys, hoff en goederen genaemt dael hoff, 1782, DG 22, 181 v.; jan mathias baeten: dael, 1842, NK 4; een goed genaamd daal, Hermans 1847, min. 18; peter baeten: dael, 1866-90, NGM 10, 27.
Kad.: A 322-26; 88 a 20 ca. |
5) | GelissenGa naar voetnoot(23) [bi/ǫpt γē:ləzə(n)]: Anna buyskens releveert het goed nagelaten door ley oems van opglabbeek en staat het vervolgens in erfkoop af aan gylis hoelmans, 1580, DG 15, 138; gielis hoelmans, 1594, DG 16, 65 v.; de helfft vanden goderen tot neel genoempt gelijssen erff daer gelijs hoelmans en(de) sijne huijsfrou wyte gestoruen sijn, 1637, DG 18, 332; nelis bijnens: gielissen goet, 1677, DG 19, 118 v.; joannes filius cornelii bijnens alias gilissen et maria houben, 1726, PR 553; reliuement jan claessen naments de kinderen van nelis gelissen, 1733, DG 20, 13 v.; joannes bijnens alias gilissen: gilissen goet, 1753, DG 20 275; cornelius filius joannis bijnens et anna schrijvers, 1746, PR 553 = cornelis bijnens, 1777, DG 22, 65 v. = cornelis gilissen, 1796, DG 23, 236 v.; maria bijnens weduwe jan dewinter: gilissengoed, Hermans 1818, min. 55; kinderen cornelis bijnens, K 1844; jan mathijs, henricus, maria bijnens, 1847-60, NGM 9, 4; françois sibreghts (geb. te Zoersel) x anna helena brabanders: gelissen, 1866-90, NGM 10, 13. Kad.: B 209-16; 86
a 10 ca. |
6) | GeritsGa naar voetnoot(24) [bi'γī:re:s]: Reyner geeryts, 1577, DG 15, 41; die kender van reiner geraerts x lisken geraerts, 1597, DG 16, 100; mechteld geraerts, 1597, DG 16, 101 v. = mechtildis gerharts, 1618, PR 552; lambricht binens: het gerits goet, 1671, DG 19, 68 v.; jan gerits, 1770, DG 21, 224; reinerus gerits, 1801, PR 552, 154:
|
| |
| |
|
a) | Pieter antoon willems x aldegonda gerits: wonende op gerits, Hermans 1832, min. 260; antoon willems op gerits, 1842, NK 4; pieter antoon willems, Kad. 1844; peter jan willems x maria catharina coolen (kessenich): gerits, 1866-90, NGM 10, 23. - Kad.: A 283-85; 12 a. |
b) | Willem schrijvers: het huy(s)ke, 1842, NK 4; willem schrijvers (as) x ida pletsers, 1847-60, NGM 9, 28; willem schrijvers: gerits, 1866-90, NGM 10, 24. - Kad.: A 291-93; 9 a. |
|
7) | HeelkeGa naar voetnoot(25) [ǫpt hẹ̄:lkə]: heëlken, 1866-90, NGM 10, 30.
Boerderij die omstreeks 1850 opgetrokken werd op perceel A 422. |
8) | HoolmansGa naar voetnoot(26) [bi/ǫpt hyə:ləməs]: Mathijs vand(en) wijer al(ia)s hoelmans, 1594, DG 16, 66; erfdelinge erfgen. mathijs vanden wijer genampt holmans hoeff, 1609, DG 17, 52; peter holmans, 1622, DG 18, 11; peter hoelmans: hoelmans goet tot neel, 1634, id., 279 v.; gilis hoelmans, 1687, DG 19, 219; arnoldus filius jo(ann)es hoelmans et maria layen, 1692, PR 553 = jan wouters van neil: hoelmans eruen, 1687, DG 19, 213 v.; jan wouters: hoelmans goet, 1741, DG 20, 96 v.; cornelis meysen: huys en goederen genaemt hoelmans goet, 1765, DG 21, 135 v. - 136; martinus meysen: holemans, 1842, 1842, NK 4; jan mathijs meysen, K 1844; martinus meysen, agnes meysen: hoelmans, 1866-90, NGM 10, 14.
Kad.: B 196-97; 12 a 40 ca. |
9) | Jansen [bi/ǫpt ja:nsə(n)]: wilhelmus filius mathiae bergenGa naar voetnoot(27) et mariae daniels, 1729, PR 553; joannes mathias filius wilhelmi berger et elisabetha smeets, 1781, PR 553; petrus joannes filius wilhelmi berger et elisabetha smeets, 1785, id.; pieter johannes berger: berger goed, Hermans 1833, min. 49; peer jan berger: moorsberg, 1842, NK 4; weduwe pieter jan berger, K 1844; laurent berger x anna maria vandewal (neeroeteren): jansen, 1866-90, NGM 10, 35.
Kad.: A 132-35; 79 a 60 ca. |
| |
| |
10) | KalenGa naar voetnoot(28) [bi/ǫpt kā:lə(n)]: Heynen kalen, 1578, DG 15, 68 v.; jan op die weege, 1608, DG 17, 39 v. = jan kalen, 1609, id., 43; heyn calen, 1629, DG 18, 166 v.; peter caelen soen van jan caelen ende trijn hoelmans: caelen goet, 1671, DG 19, 66; henricus filius petri caelen et maria vencken, 1735, PR 553; henricus caelen x anna reynders: caelen goet tot niel, 1762, DG 21, 105; peeter caelen erfgenaem van henricus caelen, 1794, DG 23, 230 v.:
a) | matevis baeten wonende op den kaelenberg, Hermans 1844, min. 146; mathijs baeten, K 1844; matheus baeten x anna maria caelen, 1847-60, NGM 9, 15; renier baeten x helena casters: caelen, 1866-90, NGM 10, 39. - Kad.: A 35-37; 38 a. |
b) | christiaen caelen: calenberg, 1842, NK 4; weduwe christiaen caelen, K 1844; henricus, aldegonde caelen: een goed genaamt den kleinen kalenberg, Hermans 1844, min. 146; hendrik calen x elisabeth baeten, 1847-60, NGM 9, 17; 1866-90, NGM 10, 37. - Kad.: A 44-48; 24 a 25 ca. |
c) | renier casters: grooten kaelenberg, 1843, NK 4; rijnier casters x elisabeth caelen, 1847-60, NGM 9, 16; weduwe catharina elisabeth caelen: caelen 1866-90, NGM 10,38. - Kad.: A 38-43; 3 ha 12 a 15 ca. |
|
11) | KastersGa naar voetnoot(29) [bi/ǫpt ka:stərs]: Reyner castartz, 1618, DG 17, 199 = reyner casters, 1627, DG 18, 117; peter casters, 1643, id., 274; reijner casters, 1675, DG 19, 94 v.; kinders van reinder casters zaliger x meijcke vincken, 1684, id., 174 v.; renerus filius reneri casters et helena crijns, 1731, PR 553; casters goedt bestaende in huijs, landt en bemden, waer uijt als laesten tochtenaer gestorven is reiner casters, 1749, DG 20, 206; joannes ludovicus casters filius ludovici casters et agnetis reymen, 1775, PR 553; louis casters x agnes reijmen alias sleijpers: huijs en hof genaemt casters, 1788, DG 23, 152, 153 v.; een huis, hof, schuer, stallingen, land, groeze en bempd genaamd kastersgoed, Hermans 1826, min. 47; jan louis casters: te casters, 1842, NK 4; jan louis casters en pieter casters, K 1844; jan matheus casters: casters, 1866-90,
|
| |
| |
| NGM 10, 20; twee huizen, tuin en weide genaemd casters goed, Hermans 1865, min. 240.
Kad.: A 248-59; 4 ha 53 a 20 ca. |
12) | KlasenGa naar voetnoot(30) [bi/ǫpt klǭ:zə(n)]: Peter claessen, 1591, DG 16, 17 v.; claes claessen, zoon van peter claessen, 1611, DG 17, 68 v.; 1633, DG 18, 252 v.; cloessen goet, 1668, DG 19, 30 v.; peter claessens, 1676, DG 19, 102 v.; claes klaesen, 1685, id., 201 v.; jan casters alias claessen, 1745, DG 20, 168 v.; renerus filius joannis casters et maria eertiens, 1743, PR 553; 't huijs renier clasen ontrent de kerck geleegen, 1777, DG 22, 66; joannes et mathias filii reneri casters et helena caelen, 1781, PR 553; reinerus castersalias claesen, 1797, PR 552, 154; mathias casters: claessen, 1842, NK 4; mathijs casters, K 1844; jan mathijs casters x anna maria schrooten: clasen, 1866-90, NGM 10, 5; renier casters x anna maria neyens: clasen, 1866-90, id., 6.
Kad.: B 58-59, 246-49; 1 ha 52 a 85 ca. |
13) | KobusGa naar voetnoot(31) [bi kyə:bəs]: jacobus casters x maria gertrud layen: nieuwhuis, 1842, NK 4; weduwe gertrud layen (geb. 1769), 1846-60, NGM 9, 7; maria gertrudis casters, huisvrouw van joannes baeten: die goederen uitmakende kobes goed, 1869, NK 5; peter jan schouteden (ex gerdingen) x maria agata schrooten: nieuw laijen, 1866-90, NGM 10, 10.
Kad.: B 225-27; 48 a 5 ca.
Het betreft het vroegere SluipersGa naar voetnoot(32), resp. RijmenGa naar voetnoot(33) goed: Leys sluypers, 1578, DG 15, 61 v.; herme(n) slupers, 1591, DG 16, 8; reijner gommers al(ia)s sluypers, 1626, DG 18, 95 = reijner slupers tot niel, 1637, AGM 5, 2 v.; peter reijmen goet, 1668, DG 19, 31 v.; peter reijmen erfgenaem van jan sleijpers, 1737, DG 20, 41 v.; = peter sluijpers: aenpaerte als hem aengestoruen is in sluijpers goet naer doodt van sijne muije helena sluijpers sal(ige)r, 1739, id., 61; henricus vencken: reijmen huijs, 1743,
|
| |
| |
| N 3548, 11; jacob vencken: reijmen goet, 1766, DG 21, 149; erfgenamen agnes reijmen aan jakobus kasters x maria gertrud layen: een goed genaamt slijpers, Hermans 1820, min. 241. |
14) | LaijenGa naar voetnoot(34) [bi/ǫpt lǭ:jə(n)]: peter laijen, 1632, DG 18, 240; aert laijen, 1677, DG 19, 116; peter laijen draagt over aan hendrick laijen: huis en hof, voortkomende van areth laijen, 1749, DG 20, 205; hendrick laijen x elisabeth baeten, 1777, DG 22, 65 v.; arnold laijen x aldegondis vencken alias beuls, 1794, PR 552, 151; arnol lajen: lajen goed, 1842, NK 4; jan caelen x agnes layen: een goed genaamd layen, Hermans 1831, min. 91; jan en cons. caelen, K 1844; pachthoeve genaemd layen goed, Hermans 1855, min 63; hubert caelen x anna maria casters: laijen, 1866-90, NGM 10, 1.
Kad.: B 80-96, 98-99; 7 ha 12 a 22 ca. |
15) | Martens [bi ma:rtəs]: jan martens, 1580, DG 15, 67 v.; peter martens, 1622, DG 18, 13 v. = peter leyssen alias martens verkoopt aan sijmon martens zijn deel in martens goet tot niel, 1628, DG 28, 156; ioannis martens x maria reijmkens, 1727, PR 553; poulus hooghmartens releveert de goederen nagelaten door peeter martens, 1740, DG 20, 67 v.; renerus filius mathai baeten et elisabetha boeyen, 1782, PR 553; reinier baeten: martens, 1842, NK 4; renier baten, K 1844; het goed genaemd martens goed, Hermans 1852, min. 250; elisabeth boschmans weduwe rijnier baeten: martens, 1866-90. NGM 10, 19.
Kad.: A 235, 238-39, 242-45; 2 ha 38 a 5 ca. |
16) | MijssenGa naar voetnoot(35) [bi/ǫpt mẹi:sə(n)]: thijssen meyssen, 1576, DG 15, 14; heyn meyssen, 1617, DG 17, 159 v.; claes meijssen, 1629, DG 18, 165; tijs meijssen, 1680, DG 19, 138; thijs meijsen alias scrijvers: aenpart in meijsen goet, 1736, DG 20, 28; jacobus schrijvers alias meijssen: erven en goederen tot niel gelegen waeruijt als leste tochtenaer gestorven is matthijs schrijvers, 1758, DG 21, 42 v.; mathias filius jacobi schrijvers et maria jorissen, 1767, PR 553; mathijs schrijvers: huijs en hof genaemt meijsen goet, 1788, DG 23, 156 v.
a) | Jan gerits: te meijsen, 1842, NK 4; jan gerits, weduwnaar van helena vincken: meijsen, 1866-90, NGM 10, 21. - Kad.: A 197. |
|
| |
| |
|
b) | Martinus meijsen: meijsen, 1842, NK 4; een goed genaamt meijsen, Hermans 1845, min. 13; jan mathijs loos x maria elisabeth meijsen: meijsen, 1866-90, NGM 10, 22. - Kad.: A 191. |
Vóór de verdeling: A 191-198/2; 91 a 17 ca. |
17) | MoorsGa naar voetnoot(36) [bi/ǫpt myə:rs]: reijner moers, 1576, DG 15, 27 v.; reijner reijner moers zaliger zoe(n), 1585, id., 228; 1630, DG 18, 192; 1677, DG 19, 116; het goet genaemt moors goet, 1733, DG 20, 14; reiner moors ende peter reinckens soo voor hun als hunne eerffgenaemen dewelcke hebben versocht te reliveeren alsulcke erven als onder neel geleghen sijn uijt welcke goederen als laesten tochtenaer gestorven is jacobus moors hunnen broeder ende oeme, 1748, DG 20, 187; nicolaes filius reneri moors et maria beuls, 1745, PR 553; nicolaes moors x elisabeth casters: moors goedt, 1780, DG 22, 139 v.; renerus filius nicolai moors et elisabeth casters, 1781, PR 553:
a) | Renier moers x katarina smeets: een goed genaemd moers goed, Hermans 1824, min. 24; jan moors: moorsberg, 1842, NK 4; renier moors x elisabeth bijnens (ex opglabbeek): moors, 1866-90, NGM 10, 32. - Kad.: A 307-09. |
b) | Christiaan bijnens: een goed genaamt moers goed, Hermans 1829, min. 32; christiaan bijnens: moorsberg, 1842, NK 4; renier bijnens: moors, 1866-90, NGM 10, 33. - Kad.: A 305-06. |
c) | Catrin berger nu willem peters: moorsberg, 1842, NK 4; willem peters, K 1844; peter joannes bijnens x helena baeten: moors, 1866-90, NGM 10, 34. - Kad.: A 310-11. |
Vóór de deling: A 302-12, de drie hierboven vermelde boerderijen + de Jansen (9). |
18) | NelisGa naar voetnoot(37) [bi/ǫpt nī:ləs]: johan nelissen x christijn jann(en) op gheen broeck dochter van opoetere(n) staan hun goed af aan hun zoon ja(n) nelis denjongen ‘soe heij, weij, lant, zant, huis, hoeff met allen haeren appenditien’, 1592, DG 16, 34 v. = jannen opt broeck, 1608, DG 17, 39 v. = jan nelissen, 1612, id., 94 v. = jan nelis, 1619, id., 213; leijs nelissen releveert de goederen nagelaten door zijn vader jan nelijssen, 1626, DG 18, 100 v. = leijs nelis goet aen dije heijde, 1628, id., 148; jan baeten: het nelis goet, 1670, DG 19, 57; laurens baten: nelissen, 1714, DG 20, 50
|
| |
| |
| v.; jo(ann)es boeten releveert de goederen nagelaten door elisabeth bijnens weduwe laurins baeten, 1760, DG 21, 69; nelissen huijs, hof en bijhebbende goederen, 1775, DG 22, 7; een goed genaamt nelis, Hermans 1817, min. 173.
a) | Matheus baeten: nelis, 1842, NK 4; mathijs baeten, K 1844; jan leonard berghs (geb. opoeteren) x maria philips, 1847-60, NGM 9, 9; nelis, 1866-90, NGM 10, 7. - Kad.: B 36, 237-41; 99 a 30 ca.
Ook genoemd bij de koster [bi dəkẹ:stər]. Jan Berghs (geb. 1848) was koster van Niel. |
b) | Petrus schroeten ex opoeteren x anna maria baeten, 1781, PR 552, 148; jan matheus schroeten: klein nelis, 1842, NK 4; peter schrooten x maria helena bloemen: nelis, 1866-90, NGM 10, 9. - Kad.: B 228-32; 49 a 62 ca. |
|
19) | SchreursGa naar voetnoot(38) [bi/ǫpt šrī:rs]: Jan beuthen ende leonard dreesen (erfgen. van peter holman) dragen over aan michiel holmans alias van de winter: hun aandeel in holmans goedt, 1749, DG 20, 205 v.; allegunda janssen aan haar oom michiel de winter alias hoelmans (michiel van de winter): haere aenpaerte in schreurs ofte hoelmans goedt, 1764, DG 21, 121; joannes filius michaelis de winter et catharina leijssen alias lens, 1736, PR 553; joannes de winter x maria bijnens, 1769, PR 552, 144; schreurs goet, 1770, DK 6; mathijs penders x catharina dewinter aan mathijs kasters x elisabeth houben: een goed genaamd schreursgoed, Hermans 1823, min. 152; mathijs casters, K 1844; jan baptist casters x anna maria roex: schreurs, 1866-90, NGM 10, 15.
Kad.: B 206-08; 33 a 50 ca. - Afgedeeld van Hoolmansgoed. |
20) | SmeetsGa naar voetnoot(39) [bi/ǫpt smẹ̄.ts]: Peter den smijt: huyes en(de) hoff mette(n) kempken en(de) allen sijnen toebehoerten, 1577, DG 15, 50 v. = peter smetz, 1580, id., 146 v.; jacop smeetz releveert het goed nagelaten door zijn vader peter smetz, 1609, DG 17, 176; smijts hoeff, 1627, DG 18, 119; ruth smeets, 1628, id., 149; jan smeets, 1685, DG 19, 201 v.; lenaert iansen x geertruijt moers verhuren aan ian smeets: goedt genaemt smeets goedt, 1724, N 3548, 29; smets goet tot neel, 1744, DG 20, 126 v.; servaes everaerts: deel in smis hoff, 1738, AG 3, 54; peter en maria elisa- |
| |
| |
| beth smedts verkopen aan servaes evers alias smis hun huijs ende hoff met ap en dependitien geheeten smidts goed, 1750, DG 20, 218; huijs en hof cum annex genaempt smits goet, 1779, DG 22, 109; het weeskint van jan everaerts aan henrick layen capteyn: het soo genaemt smis goedt, 1764, DG 23, 31 v.; mathijs kasters aan jan caalen: smeets goed, Hermans 1823, min. 151; jan caelen: smets, 1842, NK 4; jan caelen: smeets, 1866-90, NGM 10, 18. Kad.: A 233-34, B 166-71; 88 a 40 ca.
Belast met een rente ten voordele van de kerk van Dilsen: item heeft de kerck ses ort chens op smeets goet tot niel, 1770, DK 6. De schuur, gedateerd 1669, is bewaard gebleven; het is een type met dwarsgerichte dorsvloer. |
21) | TielenGa naar voetnoot(40) [bi/ǫpt tē:lə(n)]: Peter kastarts al(ia)s tyelen x oda thyelen, 1578, DG 15, 61 v., 62; jan reijmen al(ia)s tielen, 1595, DG 16, 75; peter thelen, zoon van jan reymen, reveleert het goed nagelaten door peter castarts / theelen, 1612, DG 17, 87 v. = peter thielen, 1628, DG 18, 140 v.; peter tielen, 1677, DG 19, 116; jacobus filius huberti beuls et catharina rox, 1755, PR 553; relivement hubertus beuls alias tielen en reijnier moors: goederen waeruijt als lesten tochtenaer gestorven is jacob beuls alias tielen, 1763, DG 21, 109; hubertus filius jacobi beuls et catharina van de steger ex opglabbeeck, 1781, PR 553; maria catharina filia jacobi teelen alias beuls, 1787, id.; kinderen beuls: tielen, 1842, NK 4; weduwe maria catharina beuls: tielen, 1866-90, NGM 10, 26; maria catharina beuls weduwe van paulus mathyssen (ex dilsen): een huis, tuin, weide, bouwland en aanhorigheden genaamd theelen, 1859, NK 2, 55.
Kad.: A 315-20; 83 a 40 ca. |
22) | VeltmansGa naar voetnoot(41) [bi/ǫpt vẹ.ltəməs]: Jan veltmans goet, 1582, DG 15, 190; reyner veltmans cum suis releveren de goederen nagelaten door hun vader jan, 1619, DG 17, 221 v.; jan veltmans goet, 1673, DG 19, 83; remigius filius henrici laijen et maria veltmans, 1701, PR 552 = ? hend. veltmans, 1736, AG 3, 33 v.; henricus arnoldus filius arnoldi laijen alias veltmans et anna caelen, 1740, PR 553; joannes filius henrici nijs et anna caelen, 1749, PR 553; veldtmans goedt, 1778, DG 22, 72 v.; jan nijs weduwnaar van digna
|
| |
| |
| baeten: een goed genaamd veldmans goet, Hermans 1831, min. 89; hendricus filius joannis nijs et dymphna baeten, 1785, PR 553 = hendricus nijs x maria catharina vermeulen (ex peer): veldmans goet, 1834, NK 2, 12; hendrik nijs: veltmans, 1842, NK 4.
Kad.: B 254-63; 6 ha 36 a 5 ca.
Na 1844 verdeeld:
a) | Jan lambert neyens (ex opitter) x anna maria nijs: veldmans, 1866-90, NGM 10, 2. |
b) | Peter nijs x maria anna casters: veldmans, id., 3. |
|
23) | VinkenGa naar voetnoot(42) [bi/ǫpt ve.ŋkə(n)]: jan vencken, 1580, DG 15, 138; vencken goet, 1625, DG 18, 77; anna gijsen en haar zoon jan vencken al(ia)s gijsen dragen in erfkoop op aan heijn caelen: vencken goet, 1640, DG 18, 335 = hein vencken 1667, DG 19, 211 = heijn vincken, 1677, id., 116; laurens vincken: de hoeve genaemt vincken hoeve, 1737, DG 20, 43 v.; renerus filius laurentii vencken et catharina leijsen, 1734, PR 553; reijner vencken, maria vencken, jo(ann)es vencken: vencke goet waeruyt als laeste tochtenaer gestorven is laurens vencken, 1770, DG 21, 218 v.; laurentius filius reneri venken et helena moors, 1783, PR 553; laurens vinken: vincken, 1842, NK 4; een huis, schuure, stallingen, tuin, dries, groeze en aankleven genaamd vincken, Hermans 1837, min. 161; weduwe laurens vinken, K 1844; renier vincken: vincken, 1866-90, NGM 10, 25.
Kad.: A 269-75; 97 a 20 ca. |
24) | Vlemelings: Joannes mathias vlemelinx (ex neeroeteren) x catharina elisabeth witten, 1831, NK 8; id.: vlemelinx, 1866-90, NGM 10, 12; anna mechtildis vlemelings, weduwe antoon bollen, Hermans 1873, min. 155. In de volksmond thans nog bekend als [ǫpt meę̄.χəlkəs], naar de vroegere bewoonster anna mechtildis vlemelings (geb. 1834): mechel is een vleivorm van mechteld.
Kad.: B 298-99; 12 a 30 ca. |
25) | VrankenGa naar voetnoot(43) [bi/ǫpt vra.ŋkə(n)]: Thonys vrancken, 1577, DG 15, 50 v.; erffdeylinge der kinder va(n) thonis vrancken, 1585, id., 219; thewis jannis al(ia)s francken: sijnen wenhoeff genoempt vrancken goet, 1635, DG 18, 300 v.; thewijs janijs al(ia)s vrancken,
|
| |
| |
| 1634, id., 282 v. = thewijs francken, 1632, id., 240; reiner vrancken, 1671, DG 19, 69 v.; gijlis vrancken, 1735, DG 20, 19 v. = gilis smeets, 1747, id., 159 v.; jan vrancken zoon van gijlis vrancken, 1735, DG 20, 19 v. = joannes smeets alias vrancken, 1743, PR 553 = joannes smeets, 1747, DG 20, 159 v.; gielen vrancken ende maria vrancken alias boeten: alsoe genaemt vrancken goet; als laeste tochtenaerse is gestorven anna vrancken alias smeets, 1770, DG 21, 224 v.; michael baeten alias vrancken x elisabeth baeten alias nelis, 1795, PR 552, 153 = weduwe gilis baeten: vrancken, 1842, NK 4; een goed genaamd vrancken goet, Hermans 1837, min. 143; peter jan baeten x gertrud casters: vrancken, 1866-90, NGM 10, 17.
Kad.: B 276-83; 5 ha 20 a 15 ca. |
| |
4.2. Het fenomeen erfnaam.
4.2.1. Indeling.
1) | Afgeleid van persoonsnamen:
- | voornaam: Kobus (ook Nieuw Huis/Laijen, ouder: Sluipers/Rijmen), Mechelkes (ook Vlemelings). |
- | familienaam: Baten, Beuls, Gelissen, Gerits, Hoolmans, Jansen (ook Berger, Moorsberg), Kalen, Kasters, Klasen, Laijen, Martens, Mijssen, Moors, Nelis, Schriers, Smeets, Tielen, Veltmans, Vinken, Vranken. |
|
2) | Afgeleid van een beroepsnaam: Koster (één van de erven afgedeeld van Nelisgoed). |
3) | Benoeming naar de ligging: Bos, Daal en Heelke. |
| |
4.2.2. Erfnaam vs. boerderij- of huisnaam.
Een adekwatere benaming dan boerderij- of huisnaam is erfnaam, omdat bij namen van het type op de Kasters en bij Beuls (cfr. 4.2.3 over het gebruik der preposities op/bij) niet enkel de woning benoemd wordt, maar ook alle bijhorende gronden, zowel aangelegen landerijen (huisveld c.s.) als beemden, heide- en bospercelen; vgl. in deze zin de volgende attestaties: huijs ende hoff met alle sijn aen cleuende gronden genaemt boos goedt, 1748, DG 20, 169; huijs ende hoff met ap en dependitien geheeten smidts goed, 1750, DG 20, 218; een huis, schuure, stallinge, tuin, dries, groeze en aankleven genaamd vincken, Hermans 1837, min. 161.
| |
| |
Erfnamen van dit type kunnen we tevens nederzettingsnamen noemen, zulks zowel vanuit een zakelijk als een linguïstisch standpunt; dit laatste vindt kracht in het feit, dat deze erfnamen vroeger verbonden konden worden met te (de gereduceerde vorm van tot, mndl. toe): 1842 te casters, te meyssen. Thans behoort te tot de schrijftaal en zijn de gebruikelijke voorzetsels bij deze erfnamen op, resp. bij (cfr. infra).
| |
4.2.3. Gebruik van voorzetsel en lidwoord.
4.2.3.1. De Nielse erfnamen zijn thans verbindbaar met de volgende preposities: 1) zowel op als bij (opt/bij Baten); 2) enkel bij (bij Kobus); 3) enkel op (opt Heelke, opt Mechelkes).
De meeste erfnamen, voornamelijk degene die van familienamen zijn afgeleid, kunnen zowel met op als bij verbonden worden. Onze zegslieden konden moeilijk definiëren wanneer op en wanneer bij de gebruikelijke prepositie is; na een wending als ‘waar woont hij?’ volgt op, na ‘waar moet een koe kalven?’ bij. Met de prepositie op - die tevens in de bronnen voorkomt, in tegenstelling met bij, dat enkel in de volksmond bekend is-, kunnen we het kenmerk isolatiefGa naar voetnoot(44) verbinden: er zit een nieuwe pachter op Bos, hij woont opt Klasen; benoemd worden in zulk geval kleine domeinen, meestal met 1 à 2 hektaren grond bij het huis (Huisbeemd, -kamp, -veld) en destijds door hoge houtkanten besloten. Het isolatieve aspekt treedt de jongste tijd minder op de voorgrond; vandaar het (wellicht vrij recente) opdringen van bij, dat met op konkurreert en het in enkele gevallen helemaal verdrongen heeft: bij gerits, bij martens. Bij de jonge erfnamen Kobus en Koster, afgeleid van een vóór- en beroepsnaam, is enkel bij mogelijk; het isolatieve aspekt is hier nooit op de voorgrond getreden. Daarentegen wordt pastorij bijv. steeds met op verbonden; voor pastorij, gemeentehuis e.d. kunnen we eveneens het begrip isolatief hanteren, maar dan in figuurlijke zin: sociaal hogerstaand, belangrijk enz.
Niel heeft geen oude huisnamen in de echte zin van het woord (type Drie Koningen, Wit Kruis enz.); deze zouden zoals elders met in verbonden worden, dat niet-isolatief is en opponeert met op. De
| |
| |
Kasters is sinds enkele jaren geen landbouwuitbating meer, maar een herberg-restaurant en paardenmanège; thans spreken de Nielenaren dan ook minder van opt Kasters, maar meer en meer van in de Kastershoeve; in dit geval heeft een (semantische) overgang van erf- tot huisnaam plaats.
4.2.3.2. Het voorstadium van de van persoonsnamen afgeleide erfnamen is de verbinding familienaam + een wisselend appellatief (hof, goed enz.). Het bepaald lidwoord, dat op toponymisering wijst (bijv. de Beuls), treedt in de historische bronnen betreffende Niel nooit op. De verklaring is, dat in de verbinding [genaamd/ genoemd + eigennaam] de eigennaam niet in zijn normale funktie wordt gebruikt, maar wel in zelfnoemfunktie; in zulke gevallen is het lidwoord niet of minder gebruikelijk, bijv. 1851 een goed genaamd beuls, 1842 wonende op gerits, 1788 huys en hof genaemt casters.
Alle Nielse erfnamen, behalve Bos en Kobus, hebben thans in de volksmond het lidwoord de(n): den Daal, de Vranken enz. In de positie [op + de(n) + eigennaam] wordt de(n) gereduceerd tot d en geassimileerd tot t: opt Daal, opt Vranken. Dat de erfnaam Bos geen lidwoord heeft, is wellicht te verklaren als formele differentiatie met de veldnaam Bos die steeds het lidwoord heeft (vgl. in deze zin ook de Beek (waternaam) vs. Beek (nederzettingsnaam).
| |
4.2.4. Overdracht van de erfnamen op de eigenaars, resp. bewoners.
De van persoonsnamen afgeleide erfnamen vormen een vrij jonge laag (17e-19e eeuw). Formaties als te kasters, jonger op de kasters en thans in de volksmond opt/bij kasters konden ontstaan, nadat éénzelfde eigenaarsfamilie gedurende een vrij lange tijd een bepaald goed had bewoond en haar naam er volledig mee vergroeid was. Dit laatste zelfs in die mate, dat nieuwe eigenaars of huurders de erfnaam tijdelijk of vast als familienaam overnamen; vgl. bijv.: 1763 jacob beuls alias tielen; 1632 thewys francken = 1634 thewys jannys al(ia)s vrancken; 1670 jacob bosch alias willems = 1669 jacob bossen; 1777 cornelis bijnens = 1790 cornelis gilissen enz.
Deze erfnamen leven ook thans nog onder de plaatselijke bevolking, zoals uit de volgende lijstGa naar voetnoot(45) blijkt: links staan de officiële namen
| |
| |
(met geboorte- en evtl. sterftedatum) van de eigenaars, resp. huurders, rechts de overgedragen erfnamen (in gemoderniseerde spelling):
Alexander Baeten (28.12.1917) |
Zander Gerits |
Jozef Baeten (11.08.1914) |
Jef van Louis Kalen |
Mathieu Berger (17.11.1909) |
Thieu Mijssen |
Emiel Berghs (22.11.1910) |
Miel van Louis Nelis |
Anna Casters (8.08.1899) |
An Klasen |
Michel Casters (31.12. 1915) |
Chelke Vranken |
Pieter Casters (31.05.1905) |
Pierke Veltmans |
Jozef Creyns (18.03.1922) |
Jef Beuls |
Louis Geebelen (29.01.1892) |
Louis Daal |
Aldegonde Jaeken (1.11.1893) |
Gon Gelissen |
Renier Maesen (13.04.1904) |
Nierke Smeets |
Ferdinand Martens (14.07.1905 † 29.11.1960) |
Nand Kalen |
Jan Meysen (27.04.1888) |
Jan Vinken |
Jozef Meysen (9.02.1898) |
Jef Hoolmans |
Mathijs Nouwen (18.01.1885 † 26.04.1966) |
Tijs Martens |
Mathijs Paulissen (18.06.1911 † 3.11.1972) |
Tijske Bos |
Eliza Schoenmakers (23.10.1904) |
Lisa Schreurs |
Renier Schreurs (23.12.1901) |
Renier Klasen |
Jozef Swennen (24.08.1904) |
Jef Laijen |
Herman Veestraeten (13.07.1894) |
Maan Tielen |
De in deze lijst vermelde personen behoren tot de oudste Nielse generatie (geboren tussen 1880 en 1920), toen het aantal familiale bedrijven in Niel nog duidelijk was afgelijnd. De overdracht van erfop familienaam heeft thans nagenoeg niet meer plaats. Diverse oude bedrijven zijn verdwenen, andere verkaveld. In recente tijd is de gemeente Niel geëvolueerd van landbouw- tot residentiegemeente (met een belangrijke inwijkingsgolf), zodat het twintigtal erven die vroeger duidelijk geprofileerd de gemeente Niel vormden, niet langer meer die sociaal-ekonomische rol vervullen zoals tot vóór de jongste wereldoorlog.
| |
| |
| |
4.3. De familiale landbouwbedrijven.
4.3.1. Aantal.
Vóór 1800 waren er te Niel 23 landbouwbedrijven, nl. Baten, Beuls, Bos, Daal, Gelissen, Gerits, Hoolmans, Kalen, Kasters, Klasen, Kobus, Laijen, Martens, Mijssen, Moors, Nelis, Pastorij, Schreurs, Smeets, Tielen, Veltmans, Vinken en Vranken.
Vóór 1800 waren erfdelingen eerder uitzonderlijk. Uit het bronnenonderzoek kunnen we afleiden, dat Gelissen en Schreurs van het Hoolmansgoed zijn afgedeeld en Jansen van het Moorsgoed. Omstreeks 1500 telde Niel een twintigtal landbouwbedrijven.
Na 1800, voornamelijk na 1830, hebben evenwel talrijke erfdelingen, gekoppeld aan het optrekken van nieuwe woonhuizen, plaatsgehad: Gerits (2), Kalen (3), Moors (3), Mijssen (2), Nelis (2), Veltmans (2); nieuwe winningen waren Heelke en Mechelkes (Vlemelings). Deze toeneming van het aantal landbouwbedrijven houdt verband met ontginningen van gemeentegronden, waardoor de beschikbare land--bouwgrond was toegenomen. Wanneer erfdelingen hebben plaatsgehad, zorgen onderscheidende bestanddelen voor een efficiënt kommunikatief systeem: grote vs. kleine kalenberg, klein nelis vs. (groot) nelis, huiske vs. gerits.
| |
4.3.2. Grootte.
De gemiddelde grootte van een Niels landbouwbedrijf bedroeg 8 à 10 ha,
bijv.:
Bos: 9 bundersGa naar voetnoot(46) 87 roeden. |
Gelissen: 9 bunders. |
Kasters: 11 bunders 72 roeden. |
Kobus: 9 bunders 15 roeden. |
Schreurs: 7 bunders 76 roeden. |
De tegen de heide gelegen erven, met het aangelegen land in kampen van soms meer dan 5 ha (Kalen, Laijen, Veltmans en Vranken), hadden een oppervlakte van 13 à 15 ha, bijv.: Laijen: 15 bunders.
Veltmans: 14 bunders 82 roeden.
| |
| |
| |
4.3.3. Het aangelegen land.
4.3.3.1. Huisveld [hȳ.svę̄.lt] is de meest gangbare benaming voor de bij het huis = woning aangelegen land:
- | Het huisveld, Hermans 1837, 1852, 1862, 1865, minuten 161, 97, 204, 240.
Kad.:
A 27-28 (bij Kalen); 2 ha 94 a 40 ca. |
A 133-35 (bij Jansen); 74 a 70 ca. |
A 258 (bij Kasters); 34 a 90 ca. |
A 269-70 (bij Vinken); 61 a 80 ca. |
|
|
- | Het Huisveld, V.
Kad.:
A 326 (bij Daal); 49 a 30 ca. |
B 259-61 (bij Veltmans); 4 ha 35 a 10 ca. |
|
|
Met een persoonsnaam als eerste lid: Een parceel akkerland genaamd beuls huisveld, Hermans 1829, min. 55. - Kad.: B 286; 94 a 30 ca.
Huisveld wordt ook verkort tot veld: Layenveld, B 1845 = bouwland gelegen in de kemp, Hermans 1884, min. 23. - Kad.: B 80-93, 98-99; 6 ha 94 a 70 ca.
4.3.3.2. Het aangelegen land, door brede houtkanten omzoomd, wordt ook Huiskamp [hȳ.skā.mp] genoemd:
- | Die huyscamp van marten baten, 1577, DG 15, 35. |
- | Rijner moers huyscamp, 1578, DG 15, 56 v. - Kad.: A 128-30; 73 a 20 ca. |
- | Ontrent eyn bund(er) lantz gheheyte(n) deld houss camp, reg. die ghemeijn delde straet, 1595, DG 16, 75 = den daell camp, 1591, DG 16, 9. |
4.3.3.3. Het bij de woning gelegen hooiland is de Huisbeemd [hȳ.sba:mt]:
- | Huysbampd, Hermans 1855, min. 230. - Kad.: A 286 (bij Gerits); 10 a 50 ca. |
- | Huisbampt, Hermans 1833, min. 49. - Kad.: A 302-04 (bij Jansen); 39 a 90 ca. |
Met een persoonsnaam als bepalend bestanddeel: Beuls huis bampd, Hermans 1829, min. 55 = jan boels bampt, 1634, DG 18, 274; beulsbampd, Hermans 1851, min. 34. - Kad.: B 284; 59 a 90 ca.
Huisbeemd wordt ook dikwijls verkort tot beemd (cfr. 5.2.1.2),
| |
| |
terwijl in andere gevallen beemd het dichtst bij de boerderij gelegen hooiland benoemt.
4.3.3.4. Dries [drē.s] heeft de specifieke betekenis van een met gras begroeide huisdries, een schaaps- of tuierweide, die bij elke woning lagGa naar voetnoot(47):
- | Weide genaemd huisdries gelegen aen dael achter het huis, Hermans 1859, min. 305. - Kad.: A 324-25; 33 a 40 ca. |
- | Den huisdries, hermans 1843, min. 35. - Kad.: B 223-24 (bij Baten); 20 a 20 ca. |
- | Jaspers Dries ['ja:spərdrē.s]: Den jaspers dries achter 't huijs renier clasen ontrent de kerck geleegen, 1777, DG 22, 66. - Kad.: B 242-45; 32 a 20 ca.
Vgl. psn.: jan jaspers, 1666, DG 19, 2 v.; jan jaspaers, 1668, id., 30 v.; jan jaspers goet, 1668, id., 30 v. |
- | Rijmen Dries [rẹi:mən'drē.s]: zie 2.2.2.3. |
4.3.3.5. Eusel, een afleiding met het -sel-suffiks van eeuwen ‘voeren’Ga naar voetnoot(48) is te Niel enkel uit de volksmond opgetekend: [tiə.səl], kad.: B 153-54 (24 a) en 180 (20 a 80 ca). Eusel is in de Kempen algemeen verspreid in de betekenis van schaapsweide.
4.3.3.6. Weide wordt meer en meer de gangbare benaming voor grasland in het algemeen, terwijl beemd terrein verliest. Weide heeft hier de volgende betekenissen:
1) | Bij het huis gelegen perceel schaapsweide of boomgaard:
- | Eenen boomgaard genaamd het weiken, Hermans 1843, min. 35. - Kad.: B 309; 1 a 82 ca. |
- | Martens Weike, V. [ma:rtəs'wẹi:kə]. - Kad.: A 235; 22 a 70 ca. |
|
2) | Grasland voor het vee:
- | Gerits Weide, V. [γī:re:s'wẹ:j]. - Kad.: A 212; 45 a. |
- | Koeweide, Hermans 1865, min. 240. - Kad.: A 203; 71 a 30 ca. |
|
| |
| |
BOS (Foto L. Kumpen, Koersel)
| |
| |
KALEN (Foto L. Kumpen, Koersel)
| |
| |
KASTERS (Foto L. Kumpen, Koersel)
| |
| |
LAIJEN (Foto L. Kumpen, Koersel)
| |
| |
MARTENS (Foto L. Kumpen, Koersel)
| |
| |
NELISSCHUUR (Foto L. Kumpen, Koersel)
| |
| |
SMEETSSCHUUR (Foto L. Kumpen, Koersel)
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
VELTMANS (Foto L. Kumpen, Koersel)
| |
| |
| |
5. Het bouw- en hooiland.
5.1. Grondwoorden.
5.1.1. Bouwland.
Veld betekende oorspronkelijk de ongekultiveerde, woeste grond. Bij het in kultuur brengen van (delen uit) het veld sinds de late middeleeuwen kreeg veld de sekundaire betekenis van een perceel bouwland en werd een synoniem van akker. Te Niel en omstreken is akker onbekend. Veld heeft heel dikwijls de betekenis van huisveld of het aangelegen bouwland (cfr. 4.3.3.1), vaak verkort tot veld.
Kamp, een ontlening aan lat. campus ‘veld’ betekent primair zoals veld ‘open vlakte, onbebouwd terrein’, sekundair een perceel bouwland, met name een door houtkanten besloten stuk.
Als simpleks noteerden we:
1) | In de kemp, K 1805 en 1844; bosch en land genaemd de kemp, Hermans 1862, min. 288; bouwland en houtwasch in de kampen, id. 1876, min. 211; in de kemp, id. 1877, min. 213. - Identiek met Laijen Veld (cfr. 4.3.3.1). |
2) | De Kamp, V. [kā.mp]. - Kad.: A 118-27; 2 ha 30 a 80 ca. |
3) | Het kemke(n), 1594, DG 16, 63; kempken, 1577, DG 15, 50 v.; het kempken, Hermans 1832 en 1865, minuten 201, 240. - Kad.: A 378-79 (87 a 70 ca) en B 154-55 (1ha 53 a). |
Naast Kamp en Veld komt als grondwoord ook land = landbouwland voor.
| |
5.1.2. Hooiland.
De hooilanden liggen in de Bosbeekvallei. Beemd [ba:mt], beemdje [bę:mtšə), mv. beemden [bę:m] is te Niel nog een appellatief voor hooiweide. Als simpleks hebben we enkel het diminutief opgetekend: Het bampje, Hermans 1833, min. 49; het bempdje, id. 1859, min. 305. - Kad.: B 164; 33 a 50 ca.
| |
5.2. Bepalende bestanddelen.
In het volgend overzicht worden eveneens de toponiemen behandeld die op bouw-, resp. hooiland betrekking hebben, hoewel ze niet één van de sub 5.1. vermelde grondwoorden hebben.
| |
| |
| |
5.2.1. Bezit, met een persoonsnaam als bepalend bestanddeel.
5.2.1.1. Bouwland:
1) | Baten Veld: Die ouerste syde van baethen velt, 1609, DG 17, 52 v.; baeten velt, 1688, DG 19, 31 v.; baten velt, Hermans 1832, min. 201. - Kad.: B 188-89, 233-34; 1 ha 67 a 90 ca. |
2) | Bamps Kamp: Bamps kamp, Hermans 1833, min. 49; een parceel bosch, bouwland en schaepsweide genaemd innerveld of bamps kamp, id. 1852, min. 97. - Kad.: A 113-15; 1 ha 10 a 70 ca. |
3) | Bullen (Koelen) Veld ['be:ləvę̄.lt]: cfr. 2.2.2.3. |
4) | Hoolmans Land, V. [hye:ləməs'lā.nt]. - Kad.: A 457; 38 a 10 ca. |
5) | Huiskens Kamp: Den huyskens camp, 1609, DG 17, 52 v. |
6) | Jaspers Land: Jan jaspers lant, 1666, DG 19, 2. |
7) | Klasen Kamp, V. [klǭ:zə'kā.mp]. - Kad.: B 51; 67 a 20 ca. |
8) | Kuipers Kamp [ki:pərs'kā.mp]: Twee boender lants genaemt cuijpers camp, 1667, DG 19, 21; een parceel bouwland genaemt kuiperskamp, Hermans 1837, min. 161; kuyperskamp, id. 1865, min. 240. - Kad.: A 449-52; 1 ha 71 a 30 ca. |
9) | Nelis Land: nelis lant, 1666, DG 19, 2. |
10) | Smis Veld ['sme:svę̄.lt]: Het smisveld, B 1845. - Kad.: B 115-16; 2 ha 52 a 30 ca. |
11) | Tielen Kampke [tē:lə'kę:mkə]: Tielekampke, Hermans 1832, min, 201; een parceel bouwland en bosch genaemd thielenkempken, id. 1862, min. 288. - Kad.: B 262-63; 31 a 70 ca. |
12) | Veltmans Kamp: parceel bouwland en bosch gelegen in veltemans kamp, Hermans 1871, min. 96. - Kad.: B 100-01; 2 ha 22 a 10ca. |
13) | Vinken Land: Bouwland genaemd vinkenland, Hermans 1865, min. 240. - Kad.: A 268; 12 a 10 ca. |
14) | Vranken Land: Een parceel land genaamt vranke land, Hermans 1829, min. 32. |
| |
5.2.1.2. Hooiland:
1) | Baten Beemd: Batenbampt, Hermans 1832, min. 201. |
2) | Daal Beemd [dā.l'ba:mt]: Daal Beemd, V. - Kad.: A 199 (49 a 50 ca) en 213 (90 a 10 ca).
Mogelijk identiek met: delt bambt, 1591, DG 16, 21 v. |
3) | Gerits Beemd: Eenen bampd genaamd gerits bampd, Hermans 1828, min. 69. |
| |
| |
4) | Hoolmans Beemd: Holmans bampt, 1753, DG 20, 275 v. |
5) | Kalen Beemd [kā.lə'ba:mt]: Calen bampt, 1609, DG 17, 52. - Kad.: A 153-54; 32 a. |
6) | Kasters Beemd [ka:stərs'ba:mt]: Den castartz bampt, 1597, DG 16, 101 v.; eenen bampd genaamd kasters bampd, Hermans 1828, min. 69; castersbampd, id. 1865, min. 240. - Kad.: A 202; 1 ha 54 a 10 ca.
Kasters Beemdje, V. [ka:stərs'bę:mtšə]. - Kad.: A 228; 51 a 80 ca. |
7) | Kobus Beemd, V. [kyə:bəs'ba:mt]. - Kad.: A 173; 44 a 20 ca, |
8) | Laijen Beemd, V. [lǭ:jə'ba:mt]. - Kad.: B 284; 59 a 90 ca. |
9) | Martens Beemd [ma:rtəs'ba:mt]: Martens Bampt, 1640, DG 18, 353 v. - Kad.: A 222 (1ha 86 a 90 ca) en 236 (71 a 10 ca). |
10) | Mijssen Beemd, V. [mẹi:sə'ba:mt]. - Kad.: A 208; 26 a 70 ca. |
11) | Moors Beemd, V. [myə:rs'ba:mt]. - Kad.: A 169; 45 a 90 ca. |
12) | Rijmen Beemd [rẹi:mə'ba:mt]: Reymen baempt, 1743, N 3548, 111; reymen bampt, 1829, NK 2, 21; reymenbampt, Hermans 1846, min. 39; een parceel groes of bampd genaemd reymebampd, Hermans 1871, min. 96. - Kad.: B 162-63; 84 a 10 ca. |
13) | Slijpers Beemd: Eenen bampd genaemd slijpers bampd, Hermans 1828, min. 69. |
14) | Smeets Beemd [smẹ̄.ts'ba:mt]: Den smeets bampt, 1583, DG 15, 204 v.; eenen bampt geheeten smetz bampt, 1597, DG 16, 100 v.; smeets bampd, Hermans 1823, min. 152. - Kad.: A 226 (47 a 80 ca) en 237 (1 ha 10 a). |
15) | Veltmans Beemd, V. [vẹ.ltəməs'ba:mt]. - Kad.: A 214; 74 a 80 ca. |
16) | Vinken Beemd: Vencken bampt, 1581, DG 15, 152; eenen bampd genaamt vincken bamp, Hermans 1837, min. 161; hooiland en bosch genaemd vinkenbampd, Hermans 1865, min. 240. - Kad.: A 166-67 (23 a 80 ca) en 170 (77 a 70 ca). |
17) | Vranken Beemd [vra:ŋkə'ba:mt]: Vrancken bampt, 1671, DG 19, 69 v. - Kad.: B 276; 1 ha 6 a 50 ca. |
| |
5.2.2. Ligging.
5.2.2.1. Bouwland:
1) | Onderling: Het nieuw erff ghenaempt die onderste seyde onderhalff bunder, 1609, DG 17, 52 v. |
2) | Bij de woning:
|
| |
| |
|
- | Huisveld en Huiskamp: cfr. 4.3.3. |
- | Daal Land: een parceel akkerland genaamd daalland, Hermans 1837, min. 161; bouwland genaemd daelland, id. 1865, min. 240. - Kad.: A 458, 460-61; 33 a 50 ca. |
|
3) | Bij een weg: Bouwland gelegen aen dael genaemd over de straet, Hermans 1859, min. 305. |
4) | In een hoek waar twee wegen samenkomen: Bouwland genaemd den hoek, Hermans 1865, min. 240. - Kad.: A 100-01; 64 a 60 ca. |
5) | Grensaanduiding en grensligging:
- | Asserkamp: Die onderste seyde vanden asser camp twee bunder, 1609, DG 17, 52 v.; den asscher camp, 1736, AG 3, 33 v. -
- Kad.: B 102-13; 3 ha 68 a 50 ca (zeven percelen).
Identiek met: bouwland gelegen in de kemp, Hermans 1884, min. 23 (B 105-06).
Grensligging met As, waarvan hier een adjektivische -er-afleiding. |
- | Bosveken ['bǫ:sfẹ:kə(n)]: Het bos vecken twee bunder, 1609, DG 17, 52. - Kad.: A 471-72, 474; 56 a 40 ca.
Veken = valveken ‘slagboom’. Het perceel ligt tegen het vroegere (beuken)bos. |
- | Einderveld ['e:nərvę̄.lt]: Eyn boenre lants geleg(en) opt ender velt, 1578, DG 15, 64 v.; 1614, DG 17, 117; innerveld, K 1805 en 1844; een parceel akkerland genaamt inderveld, Hermans 1829 en 1864, minuten 32 en 305. - Kad.: A 90-97; 2 ha 74 a 10 ca.
Het Einderveld is thans kadastraal bekend onder de nummers A 85-149, het hele veld dat zich vroeger tegen het (beuken)bos uitstrekte; einde, waarvan hier een adjektivische -er-afleiding is gevormd, wijst op een grenssituatie. |
|
|
| |
5.2.2.2. Hooiland:
1) | Onderling: Achterste beempd, Hermans 1832, min. 201. |
2) | Bij de woning:
- | Huisbeemd: cfr. 4.3.3. |
- | Onder Mijssen, V. [o:nər'mẹi.sə(n)]. - Kad.: A 185, 198/2, 200; 1 ha 6 a 80 ca. |
|
3) | Bij de Oude Molen (Opglabbeek): Molenbeemd ['miə.ləba:mt]: Den moelebampt, 1673, DG 19, 79 v.; de moolebampd, Hermans 1829, min. 32; molebamp, id. 1833, min. 49. - Kad.: A 147 (16 a 20 ca), 157 (45 a), 159-60 (97 a 30 ca), 161 (33 a 90 ca). |
4) | Bij de Schans: Schansbeemd, V. ['šā.nsba:mt]. - Kad.: B 146-47; 46 a 60 ca. Cfr. ook 2.2.2.3. |
| |
| |
5) | In een kruising ‘wegkruising, kromming’Ga naar voetnoot(49) van de Geenstraat: Kruisbeemden ['krȳ.sbę:m]: Eijne(n) morghen baentz in die cruiss bempd(en), 1594, DG 16, 65 v.; den cruys bampt, 1609, DG 17, 52 v.; een stuckxken baempt in den cruys baemp, 1742, N 3548, 93; den kruysbampd, Hermans 1818, min. 55. - Kad.: B 181-83; 63 a 20 ca.
Ook de aangrenzende percelen worden aldus genoemd (cfr. ook 2.2.2.3. s.v. Rijmen Beemd). |
6) | Bij een valhekken: Sneppebeemden ['snę:pəbę:m]: Sneppe bempden, K 1805 en 1844; hooiland en moeras genaemd de sneppebemden, Hermans 1862, min. 288; een parceel hooiland in de sneppe bempden, id. 1877, min. 213. - Kad.: B 136-44 (126, 145, 148, 161).
Verschillende mogelijkheden staan open: 1) snep ‘watervogel’?; 2) snep, snip ‘tip, spits; voor stukken land die tussen wegen of sloten in een punt uitlopen’Ga naar voetnoot(50). Aannemelijker lijkt ons hier de betekenis snap, dial. snep ‘slagboom, valhekken’Ga naar voetnoot(51). De percelen grenzen aan het gemeen schansbroek en in de onmiddellijke omgeving ligt tevens het Stichelbroek, waarin stichel = valhekken (cfr. 5.2.4.2). |
|
7) | Naar de ligging bij het Geitenbroek (cfr. 3.1.1): Geitenbeemd, V. ['γẹ̄i.təba:mt]. - Kad.: B 149-50; 47 a 50 ca. |
8) | Grenssituatie: Scheibeemd: Den scheibampt, 1576, DG 15, 28 v. |
| |
5.2.3. Begroeiing, resp. omheining.
5.2.3.1. Bouwland:
1) | Percelen afgezoomd door een eikehouten gracht:
- | Eik, V. [endən'ẹ̄i.k]. - Kad.: A 382-83; 1 ha 29 a 50 ca. |
- | Eikskes [en'dẹi.kskəs]: De eijkskens, Hermans 1823, min. 152; de eikens, id. 1851, min. 34. - Kad.: B 190; 45 a 10 ca. |
|
2) | Haag ‘heining van struikgewas, sekundair een met struikgewas omheind perceel’: Een parceel bouwland en bosch genaemd haegkempen, Hermans 1862, min. 204. |
3) | Middelnederlands hou, houw(e) ‘het houwen van hout, houw’. Een houw is een schaarbos dat geregeld gehakt of gehouwen wordt: De Houwkes, V. [hǫ:wkəs]. - Kad.: A 355-62; 8 bosperceeltjes;
|
| |
| |
| 65 a 90 ca. Perceel hieruit (A 357-60): Eene heide genaamd meyssen houwken, Hermans 1846, min. 65.
Perceel door een houw ‘houtkant’ omgeven: Houkens camp, 1594, DG 16, 66; een parceel akkerland genaamt hoekens kamp, Hermans 1837, min. 161; bouwland genaemd het houwken, id. 1859, min. 305. - Kad.: A 467-69; 83 a 40 ca. |
4) | Rein, reen ‘een met houtgewas begroeide akkerzoom, dienend als grens’; ook gebruikt als schaapsweide, servitude enz.:
- | Schaepsweide of rein, Hermans 1865, min. 240. - Kad.: A 353; 5 a 90 ca. |
- | Rein of schaepsweide genaemd moors rein, Hermans 1865, min. 240. - Kad.: A 172; 1 a 85 ca. |
|
5.2.3.2. Hooiland: Haagbeemden ['hā.χbę:m]: Twee boenre soe bamps als haghe, 1579, DG 15, 75; den haechbampt, 1597, DG 16, 101 v.; haeg bempde, K 1805; haegbempden, K 1844; een parceel hooiland gelegen in de haegbemden, Hermans 1862, min. 288 = de boschbeemden, B 1845.
Kadastraal o.m. de percelen A 157, 201, 214, 225. Bedoeld wordt het hooilandkompleks (A 150-239), gelegen tussen de Bosbeek, de Schans, de Geenstraat en de Kalenberg. Een laag gebied, met veel hagen ‘houtgewas’ begroeid, resp. omheind.
| |
5.2.4. Bodemgesteldheid, hoog en laag.
5.2.4.1. Bouwland:
1) | Op de bodemgesteldheid, i.c. minder renderende zavelbodems, wijzen dries, zavel en het bepalend bestanddeel kwaad:
- | Driesen [drē.zə(n)]: Holmans dries, 1753, DG 20, 275 v.; de driessen, K 1805 en 1844; op den dries, Hermans 1843, min. 35; schaerbosch genaemd de driesen, id. 1859, min. 306; een parceel bouwland genaemd de driesen, id. 1862, min. 288. Percelen hieruit ook genoemd Streep (cfr. 5.2.6.1.). - Kad.: B 41-50; 4 ha 17 a 20 ca. |
- | Zavel, V. [zā.vəl]. - Kad.: B 64-65; 75 a 70 ca. |
- | Kwade Kamp: Eijnen kamp geheijten den quaden kamp, 1632, DG 18, 240. |
|
2) | Steen [stẹi:n]: Een parceel akkerland gelegen op de steyn, Hermans
|
| |
| |
| 1829, min. 32; den steen, id. 1833, min. 49. - Kad.: A 116-17; 1 ha 29 a 80 ca.
Waarschijnlijk benoeming naar de aanwezigheid van een grint- of kiezelsubstraat; in het andere geval naar een grenssteen. |
|
3) | Berg in de betekenis van ‘hellend land’:
- | Martens Berg [ma:rtəs'bę.rəχ]: Eyn halff bunder lantz gelegen in marttens berch, 1581, DG 15, 158. - Kad.: A 240-41, 245-47; 3 ha 60 a 80 ca. |
- | Smeets Berg, V. [smẹ̄.ts'bę.rəχ]. - Kad.: B 173-76; 2 ha 75 a 40 ca.
De bepalende bestanddelen Martens en Smeets wijzen op de ligging bij de boerderijen Martens en Smeets. |
|
|
4) | Zonk tussen twee steile bergen (grint- of kiezelgroeven), met een niveauverschil van 5 à 6 m: Delden [enə'dẹ:l]: Die delde, 1618, DG 17, 194; die delde, 1723, NK 3, 59; de delden, K 1805 en 1844; Hermans 1860 min. 159; de delle, id. 1823, min. 152; stuk bouwland genaamd de del, id. 1870, min. 57. - Kad.: B 9-33; 9 ha 51 a 40 ca. Met een bepalend bestanddeel: stuck erve genaemt de voorste deylte, 1765, DG 21, 136 v.
Del, bijvorm van dal ‘laagte, zonk tussen twee glooiingen’, met lokatieve -t delt (plaats waar een del is), meervoud delden, dial. [dẹ:l] (met stoottoon). |
|
5) | Hoolkeskamp ['hẹ̄:lkēskā.mp]: Hoelkens camp, reg. die hoelkens straete, 1578, DG 15, 63; heulkeskamp, Hermans, 1865, min. 240. - Kad.: A 465-66; 23 a 10 ca.
Een parceel bouwland genaamd daelheulkensveld, reg. de hilkensstraat, Hermans 1846, min. 19 - Kad.: A 424-25; 96 a 30 ca (behorend bij Daal).
Smeets Groot Hoolke, V. [smēẹ.tsγruə:t'hẹ̄:lkə]. - Kad.: A 446-48; 1 ha 63 a.
Hoolke, dial. heulke, met ontronding [hẹ̄:lkə]; diminutief van hol ‘laagte, bodeminzinking’ (te vergelijken met del). |
|
| |
5.2.4.2. Hooiland:
1) | Lage percelen waar turf werd gestoken heten (turf)kuil en turfbeemd:
- | Kuilen [enə'ky:l]: In de kuil, Hermans 1833, min. 49. - Kad.: A 188; 28 a 90 ca. |
- | Tielen Kuil: Eene groeze genaamt thielekuil, Hermans 1829, min. 32. - Kad.: A 190; 8 a 30 ca. |
|
| |
| |
|
- | Turfbeemd: Eenen bampd genaemt turfbampt, Hermans 1823, min. 159. - Kad.: A 186-87; 79 a 70 ca. |
- | Turfkuil: Een parceel hooiland genaemd turfkuil, Hermans 1852, min. 97. - Kad.: A 182; 23 a 40 ca. |
|
2) | Lage Weide, V. [liə.χ'wẹ:j]. Kad.: A 171; 44 a 70 ca. |
3) | Broek:
1) | De oorspronkelijke betekenis van broek is moeras:
- | Beuls Broek: een moerassig broek genaamt beulsbroek, Hermans 1829, min. 55. - Kad.: B 133; 12 a 20 ca. |
- | Koelen Broek: cfr. 2.2.2.3. |
- | Wellicht ook: Achterste / Voorste Broek, Hermans 1832, min. 201; Baten broekje, id. |
|
2) | Door geschikte afwateringswerken konden broeken tot hooilanden omgevormd worden:
- | Stichelbroek ['ste:kəlbrō.k]: Drie morghe(n) bampts gheheijte(n) dat stichelbroeck, 1583, DG 15, 204 v.; die helfft vanden styghel broeck, 1609, DG 17, 52 v.; stikkelbroek, Hermans 1832, min. 201. - Kad.: B 273-75; 2 ha 30 ca. Stichel = slagboom. |
- | Een 19e-20e-eeuwse benaming voor een ontwaterd moeras is Watering, V. ['wiə:təre:ŋ]. - Kad.: A 216 (20 a 40 ca), 220-21 (20 a 50 ca) en B 145 (61 a 10 ca). |
|
|
4) | Onduidelijke betekenis: Awas [dǫ:'wa:s]: Een parceeltje bampd genaamd de awas, Hermans 1846, min. 65. - Kad.: A 215; 21 a 90 ca. |
| |
5.2.5. Grootte.
5.2.5.1. Bouwland:
1) | Groot vs. klein:
- | Grote/Kleine Kamp: Den grooten/kleenen kamp, Hermans 1829, min. 32. |
- | Groot Stuk: Die helfft van vyer bunder opt groot stuck neuen tbos veken, 1609, DG 17, 52 v. |
|
2) | Aanduiding van de grootte:
- | Bunder [bō:ner]: op de boender, Hermans 1832, min. 201; een parceel bouwland genaamd het boender, id. 1843, min. 35; op het bunder, id. 1851, min. 34. - Kad.: B 37-39 (90 a 40 ca) en 53-56 (88 a).
Het Nielse bunder bedroeg 87, 1884 aren. |
|
|
| |
[pagina t.o. 72]
[p. t.o. 72] | |
| |
| |
- | Morgen: Op den morgen, Hermans 1833, min. 49; den morgen, id. 1851, min. 34; een parceel akkerland genaamt de voorste morgen, id. 1829, min. 32; een parceel land genaamt klaessemorgen, id.
Landmaat die niet nauwkeurig te omschrijven is: zoveel land als met één span in een morgen kan worden geploegd. |
|
5.2.5.2. Hooiland: Grote Beemd [γruə:tə'ba:mt]: Den groete(n) bampt, 1578, DG 15, 56 v.; den grootenbampd, Hermans 1862, min. 245. - Kad.: A 165 (49 a 10 ca) en 163-64 (1 ha 14 a 20 ca).
| |
5.2.6. Vormaanduidingen.
5.2.6.1. Bouwland:
1) | Lange, smalle percelen:
- | Korte Voor: Een parceel akkerland genaamd de korte voord, Hermans 1829, min. 32.
Lange Voor, V. [la:ŋ'vǭ:r] = Lange Werf, V. [la:ŋ'wẹ.rəf]. - Kad.: A 404-06; 1 ha 70 a 30 ca.
Voort (met paragogische -t) is akkervoor. Lange en Korte Voor(t) zijn algemeen verspreide veldnamen in de Kempen voor korte, resp. lange en meestal smalle percelen. |
|
- | Smalle Wegen [smā.l'wẹ̄.χ]: Smalweg, Hermans 1823, min. 152. - Kad.: A 400-01; 32 a 20 ca.
|
- | Streep: Stuckxken lants genaempt die strijpe, 1578, DG 15, 61 v. - De percelen B 42-47 in de Driesen worden Streep [strī.p] genoemd: smalle, lange stukken. |
|
2) | Driehoekige of geervormige percelen:
- | Eegske: Eyn stuck lants genoempt het exken, 1577, DG 15, 35.
Stuk in de vorm van een driehoekige eg. |
|
- | Geerke: Eyn stuxken lantz geheyten het geerken, 1580, DG 15, 121.
Een geer is een spits toelopend stuk. |
|
|
5.2.6.2. Hooiland: Lange Beemd: Eenen bampt geheeten den langen bampt, 1597, DG 16, 100 v.; de lange bampd, Hermans 1823, min. 152.
| |
| |
| |
5.2.7. Ontgonnen bouwland:
5.2.7.1. Hoeve, thans enkel bekend in de betekenis van boerderij, was primair de oppervlakte land nodig voor het onderhoud van een gezin, middelnederlands hoeve, hoef (lat. mansus):
- | Hoeve [hō.f]: Die hoeue, 1576, DG 15, 28 v.; ii buijnre lantz geleghe(n) indie hoeff, 1580, id., 146 v.; een stuck erffs geheyten de houe, 1634, DG 18, 271; bouwland genaemd de hoef, Hermans 1862, min. 288. - Kad.: A 86-89, 98-99 (2 ha 26 a 70 ca) en B 265-69 (1ha 94 a 40 ca). |
- | Hoefkes [hẹ̄.fkəs]: Het huefken eyn bunder, 1609, DG 17, 52 v.; de Hoefkes, V. - Kad.: B 200-05 (vier percelen); 70 a 10 ca. |
- | Gelissen Hoeve [hō.f]: Een stuck erve gelegen in gelissen hoeve, 1748, DG 20, 180 v. = een parceel akkerland genaamt de hoeve, Hermans 1818, min. 55. - Kad.: B 301-03; 1 ha 15 a 30 ca. |
- | Hoolmans Hoeve: Een stuck erffen genaemt hoelmans hoeff, 1628, DG 28, 140 v. |
5.2.7.2. Werf [wẹ.rəf], Werven [wẹ:rəf], door verkeerde scheiding uit Nieuw Erf: Stuck ackerlants geheit(en) het nuewe erff, 1600, DG 16, 161; het nieuw erff, 1609, DG 17, 52 v.; de werven, K 1805 en 1844; een parceel land en houtgewas genaamt de nieuwe erven, Hermans 1837, min. 161; een parceel bouwland genaamd de werf, id. 1843, min. 5; bouwland gelegen op de werven, id. 1888, min. 5. Zie ook Koelen Werf (2.2.2.3). Een uitgestrekt gebied (kad.: A 382-475), gelegen tegen de Bosheide. Meestal onderscheiden door bepalende bestanddelen:
1) | Achterste Werf, V. [aχ.tərstə'wẹ.rəf]. - Kad.: A 417; 68 a.
Middelste Werf, V. [me:dəlstə'wẹ.rəf]. - Kad.: A 418; 47 a 82 ca.
Voorste Werf, V. [vẹ̄:rstə'wẹ.rəf]. - Kad.: A 421; 43 a 10 ca.
De Middelste en Achterste Werf worden ook Lage Werf (cfr. infra) genoemd. |
2) | Grote Werf, V. [γruə:tə'wẹ.rəf] = Martens Werf, V. [ma:rtəs'wẹ.rəf]. - Kad.: A 441-42; 2 ha 86 a 70 ca. |
3) | Hoge Werf: Een parceel akkerland gelegen op den hoogen wurf, Hermans 1829, min. 55; bouwland gelegen op de hoogwerf, id. 1859, min. 305. - Kad.: A 426, 427-29; 1 ha 64 a 20 ca.
Lage Werf: Akkerland gelegen in de laagwerf, Hermans 1816, min. 179. - Kad.: A 417-18; 1 ha 15 a 82 ca. |
4) | Kasters Werf, V. [ka:stərs'wẹ.rəf]. - Kad.: A 416; 3 ha 54 a. |
| |
| |
5) | In dit kompleks liggen eveneens enkele percelen Nieuwe Heide genoemd: Een parceel land en heide gelegen in de nieuwe heide, Hermans 1837, min. 161. - Kad.: A 413-14 (72 a 70 ca) en 443-45 (1 ha 12 a). |
5.2.7.3. Het bepalend bestanddeel nieuw in verbinding met heide en kamp ter aanduiding van gemeentegrond ontgonnen tot nieuw bouwland:
1) | Nieuwe Heide [nu:'hẹ:j]: Nieuwe heide, K 1805 en 1844; bouwland genaemd in de nieuwe heide, Hermans 1859, min. 305. - Kad.: A 481-82; 2 ha 30 ca.
Met onderscheidende bestanddelen:
- | Achterste Nieuwe Heide: Een parceel genaamt de achterste nieuwe heide, Hermans 1829 en 1833, minuten 32, 49. - Kad.: A 483-85 (94 a 60 ca). |
- | Voorste Nieuwe Heide: Een parceel land genaamt de voorste nieuw heide, Hermans 1829, 1831, minuten 32, 156. - Kad.: A 477-79 (1 ha 80 ca) en 476, 480 (1 ha 1 a 60 ca).
De percelen liggen tegen de Rouwmortelsheide. |
|
2) | Nieuwe Kamp: Den nieuwe(n) camp opt ender velt, 1578, DG 15, 64 v.; der nouwe camp, 1581, id., 151 v. |
5.2.7.4. Op de ligging tegen en gebeurlijke ontginning uit de heide, resp. het bos wijzen de bestanddelen bos en heide:
1) | Bos [bǫ:s]: Een stuck op den bosch, 1743, N 3548, 14; bouwland genaemd bosch, Hermans 1865, min. 240. - Kad.: A 337-40 (1ha 47 a 60 ca) en 343 (49 a 30 ca).
Boskamp: Stuck lans gheheijten den boss camp, 1583, DG 15, 204 v.
Bosveld: Een parceel akkerland gelegen op het boschveld, Hermans 1829, min. 55. |
2) | Het Heidekampke, V. ['hẹi:kę:mkə(n)]. - Kad.: A 389-90; 1 ha 2 a 10 ca. |
| |
6. Wegnamen.
6.1. Appellatieve uitdrukkingen voor een openbare weg of voetpad, in tegenstelling met de private (veld)wegen zijn:
1) | Gemene straat: De gemeine straedt, 1745, DG 20, 168 v. |
| |
| |
2) | Heerstraat: Die heerstraet, 1668, DG 19, 31 v.
Heer betekent hier niet leger; namen als Heerstraat, -weg enz. zijn meestal ontstaan uit wendingen als (des) heren straat, letterlijk: straat van de heer, en vandaar: openbaar, gemeen. |
6.2. Overzicht van de Nielse wegnamen, zoals ze in de Atlas der Buurtwegen (B 1845) en in oudere dokumenten vermeld worden.
1) | Asservoetweg: Asscher voet weg, B 1845. - Voetpad naar As. |
2) | Bijnenspad: Bynens pad, B 1845. - Voetpad naar de boerderij de Gelissen, bewoond door de fa. Bijnens. |
3) | Daalstraat ['dā:lstrǫ:ət]: Die ghemeij(n) delde straet, 1595, DG 16, 75; dael straet, K 1805. - Weg naar Daal. |
4) | Dorpsstraat ['dẹ.rəpstrǫə:t]: Dorpstraet, B 1845; de dorpstraet, Hermans 1862, min. 288. - Hoofdweg van Niel naar As (thans Hoogstraat (deel). |
5) | Geenstraat ['γrē:nstrǫə:t]: Geenstraet, K 1805, B 1845. - Geenstraat is korrupt voor Greenstraat = Groenstraat (cfr. 3.1.2). Thans Grotstraat, naar de langs deze weg gelegen Lourdeskapel. Agnes Meyssen, overleden op 2 april 1896, heeft in een testament d.d. 24.10.1895 deze kapel aan de Kerk van Niel afgestaan (NK 2, 64). |
6) | Groene Weg [γrē:nə'wẹ̄.χ]: Groenenweg, B 1845. - Beemdweg, leidend naar de Bos- of Haagbeemden (thans Moorsbergstraat). |
7) | Heiweg: Heiweg, K 1805 = coelen weg, B 1845. - Weg leidend naar de gemene heide (thans Wervenstraat). |
8) | Heulkensstraat ['hẹ̄:lkəstrǫə:t]: Die hoelkens straete, 1578, DG 15, 63; heulkens straet, K 1805; heelkens straet, B 1845; de hilkensstraet, Hermans 1846, min. 19. - Weg door de Werven en de Rouwmortelsheide naar Opoeteren.
Holle weg. Heulke, met ontronding heelke, is de gepalatiseerde vorm van hoolke, diminutief van hol ‘laagte, uitholling’. |
9) | Houkesstraat: Houkensstraet, B 1845. - Het verlengde van de Dorpsstraat, leidend naar Opoeteren (thans Hoogstraat (deel).
De weg loopt via de Houwkes (cfr. 5.2.3.1), vandaar het eerste lid. |
10) | Kalenbergstraat: Calenbergstraet, B 1845. - Van Moors naar Kalenberg via Bos (thans Langstraat). |
11) | Kalenbergse Kerkweg: Calenbergsche kerk weg, B 1845. - Voetpad, vertrekkend bij Kalen, waarlangs de bewoners zich naar de kerk begaven. Het pad liep langs en doorheen de bebouwde
|
| |
| |
| landen. In de volksmond ook Vinken Paadje [ve.ŋkə'pẹ̄.tšə] genoemd. |
12) | Kapelstraat: Kapelstraat, B 1845. - Van Niel naar Lanklaar (thans Schoolstraat). |
13) | Ketelstraatje: Ketelstraetje, K 1805. - Wegje boven de Schans. Ketel = laagte. |
14) | Klasenweg ['klǭ:zəwẹ̄.χ]: Claessen weg, B 1845. - Weg naar boerderij de Klasen (thans Kruisstraat). |
15) | Langstraat ['la:ŋstrǫə:t]: Die lange straete, 1577, DG 15, 41; langstraet, K 1805, B 1845. - Weg van de Groene Weg naar de Houwkesstraat. |
16) | Layenveldpad: Layen veld pad, B 1845 = kerkpad, K 1805. - - Kerkweg naar As via Layen Veld. |
17) | Molenweg ['miə.ləwẹ̄.χ]: Den moelenwech, 1597, DG 16, 100 v.; den moelen wech, 1675, DG 19, 87 v.; molenweg, K 1805 en B 1845. - Weg naar de Oude Molen te Opglabbeek (thans Daalstraat). Oude Molenweg [a:wə'miə.ləwẹ̄.χ]: Oud molen weg, B 1845. - Idem (thans Kalen Haag). |
18) | Opglabbekerbaan [γla:bəkər'wẹ̄.χ]: Opglabbeker baen, B 1845. - Van Niel naar Opglabbeek doorheen het Schansbroek (thans Schansbroekstraat). |
19) | Opoeterse Weg [ǫ:pō.tərsə'wẹ̄.χ]: De opoetersche baen, B 1845; den opoeterschenweg, Hermans 1846, min. 19. - Identiek met Houwkesstraat (z.a.). |
20) | Processieweg: Processieweg, B 1845. - Weg waarlangsde processie trok. |
21) | Smeetsstraat: Smeetstraet, B 1845. - Weg naar boerderij de Smeets (thans Smeetsbergstraat). |
22) | Smisstraatje: Smitsstraetje, K 1805; smis straetje, B 1845; het smidstraetje, Hermans 1864, min. 125. - Weg naar het Smisveld via de Smispoel (thans Smispoelstraat). |
Leuven, Instituut voor Naamkunde.
J. Molemans
Aangesteld Navorser N.F.W.O.
met medewerking van
E. Paulissen
Leuven, Nationaal Centrum Geomorfologisch Onderzoek.
| |
| |
| |
Achterste Beemd, 68 |
Achterste Broek, 72 |
Achterste Nieuwe Heide, 75 |
Achterste Werf, 74 |
|
As, 44 |
Asserkamp, 68 |
Asservoetweg, 76 |
Awas, 72 |
|
Bamps Kamp, 66 |
*Baten, 46-47 |
Baten Beemd, 66 |
Baten Broekje, 72 |
Baten Veld, 66 |
Beemdje, 65 |
Bellen/Bullen Veld, 35-36 |
Berger Goed, 50 |
(Beuken)bos, 45 |
*Beuls, 47 |
Beuls Broek, 72 |
Beuls (Huis)beemd, 63 |
Beuls Huisveld, 63 |
Bijnenspad, 76 |
*Bos, 48 |
Bos, 75 |
Bosbeek, 44 |
Bosbeemden, 70 |
Bosheide, 45 |
Boskamp, 75 |
Bosveken, 68 |
Bosveld, 75 |
Broek, 42 |
Bunder, 72 |
|
*Daal, 48-49 |
Daal Beemd, 66 |
Daal Hoolkesveld, 71 |
Daal Kamp, 63 |
Daal Land, 68 |
Daalstraat, 44, 76 |
Delde(n), 36, 71 |
Dorp, 43, 44 |
Dorppoel, 34 |
Dorpsstraat, 76 |
Dries(en), 70 |
|
Eegske, 73 |
Eik, 69 |
Eikskes, 69 |
Einderveld, 68 |
Eusel, 64 |
|
Geenstraat, 43, 44, 76 |
Geerke, 73 |
Geitenbeemd, 69 |
Ge(i)tenbroek, 42 |
*Gelissen, 49 |
Gelissen Hoeve, 74 |
Gemeen Broek, 42 |
Gemene Heide, 45 |
Gemene Poel, 34 |
Gemene straat, 75 |
Gemeente, 45 |
*Gerits, 49-50 |
Gerits Beemd, 66 |
Gerits Weide, 64 |
Groene Weg, 43, 76 |
Groeske, 35 |
Grote Beemd, 73 |
*Grote Kalen Berg, 51 |
Grote Kamp, 72 |
Groot Stuk, 72 |
Grote Werf, 74 |
|
Haagbeemd(en), 70 |
Haagkampke, 69 |
*Heelke, 50 |
Heerstraat, 76 |
Heide, 45 |
| |
| |
Heidekampke, 75 |
Heierberg, 45 |
Heiweg, 76 |
Herenbos, 45 |
Hoefke(s), 74 |
Hoek, 68 |
Hoeve, 74 |
Hoge Werf, 74 |
Hoolkeskamp, 71 |
Hoolkesstraat, 76 |
*Hoolmans, 50 |
Hoolmans Beemd, 67 |
Hoolmans Dries, 31 |
Hoolmans Hoeve, 74 |
Hoolmans Land, 66 |
Houwkes, 69 |
Houwkeskamp, 70 |
Houwkesstraat, 76 |
Huisbeemd, 63 |
Huisdries, 64 |
Huiskamp, 63 |
Huiske, 50 |
Huiskens Kamp, 66 |
Huisveld, 63 |
|
*Jansen, 50 |
Jaspers Dries, 64 |
Jaspers Land, 66 |
|
*Kalen (Berg), 51 |
Kalen Beemd, 67 |
Kalenberg, 43, 46 |
Kalenbergse Kerkweg, 76 |
Kalenbergstraat, 76 |
Kamp(en), 65 |
Kampke, 65 |
Kapelstraat, 34, 77 |
*Kasters, 51-52 |
Kasters Beemd, 67 |
Kasters Werf, 74 |
Kerkenbos, 36 |
Kerkpad, 34 |
Ketelstraatje, 77 |
*Klasen, 52 |
Klasen Kamp, 66 |
Klasen Morgen, 73 |
Klasenweg, 77 |
*Kleine Kalen Berg, 51 |
Kleine Kamp, 72 |
*Klein Nelis, 55 |
*Kobus, 52 |
Kobus Beemd, 67 |
*Koelen, 34-35 |
Koelen Broek, 36 |
Koelen Bunder, 36 |
Koelen Dries, 36 |
Koelen Veld, 35-36 |
Koelenweg, 76 |
Koelen Werf, 36 |
Koeweide, 64 |
Korte Voor, 73 |
Krim, 45-46 |
Krimstraat, 45 |
Kruisbeemd(en), 36, 69 |
Kuil(en), 71 |
Kuipers Kamp, 66 |
Kwade Kamp, 70 |
|
Lage Weide, 72 |
Lage Werf, 74 |
*Laijen, 53 |
Laijen Beemd, 67 |
Laijen Veld, 63 |
Laijenveldpad, 77 |
Lange Beemd, 73 |
Langstraat, 77 |
Lange Voor, 73 |
Lange Werf, 73 |
Lourdeskapel, 76 |
|
*Martens, 53 |
Martens Beemd, 67 |
Martens Berg, 71 |
Martens Weike, 64 |
Martens Werf, 35 |
*Mechelkes, 57 |
Mechelkes Weike, 34 |
Middelste Werf, 74 |
*Mijssen, 53-54 |
Mijssen Beemd, 67 |
Mijssen Houwke, 70 |
Molenbeek, 44 |
Molenbeemd, 68 |
Molenweg, 77 |
| |
| |
*Moors (Berg), 50, 54 |
Moors Beemd, 67 |
Moors Berg, 43 |
Moors Huiskamp, 63 |
Moors Rein, 70 |
Morgen, 73 |
|
*Nelis, 54-55 |
Nelis Land, 66 |
Niel, 40-41 |
Nielermispad, 34 |
Nieuw(e) Erf(Erven), 74 |
Nieuwe Heide, 75 |
*Nieuw Huis, 52 |
Nieuwe Kamp, 75 |
*Nieuw Laijen, 52 |
|
Oeter, 44 |
Onder Mijssen, 68 |
Onderste Zijde, 67 |
Opglabbekerbaan, 77 |
Opoeterse Weg, 77 |
Oude Molenweg, 77 |
Oude Pastorij, 35 |
Over de Straat, 68 |
|
Paardenkerkhof, 34 |
Processieweg, 77 |
|
Rein, 70 |
Rijmen Beemd, 36, 67 |
Rijmen Dries, 36 |
Rijmen Goed, 52 |
Rouwmortel, 46 |
Rouwmortelsheide, 46 |
|
Schans, 33 |
Schansbeemd, 36, 68 |
Schansbroek, 42 |
Scheibeemd, 69 |
*Schreurs, 55 |
*Slijpers, 52 |
Slijpers Beemd, 67 |
Smalle Wegen, 73 |
*Smeets, 55-56 |
Smeets Beemd, 67 |
Smeets Berg, 71 |
Smeets Groot Hoolke, 71 |
Smeetsstraat, 77 |
Smispoel, 34 |
Smisstraatje, 77 |
Smisveld, 66 |
Sbeppebeemden, 69 |
Steen, 70 |
Stichelbroek, 72 |
Streep, 70, 73 |
|
*Tielen, 56 |
Tielen Kampke, 66 |
Tielen Kuil, 71 |
Truienbroek, 42 |
Turfbeemd, 72 |
Turfkuil, 72 |
|
*Veltmans, 56-57 |
Veltmans Beemd, 67 |
Veltmans Kamp, 66 |
*Vinken, 57 |
Vinken Beemd, 67 |
Vinken Land, 66 |
Vinkenpaadje, 77 |
*Vlemelings, 57 |
Voorste Broek, 72 |
Voorste Morgen, 73 |
Voorste Nieuwe Heide, 75 |
Voorste Werf, 74 |
*Vranken, 57-58 |
Vranken Beemd, 67 |
Vranken Land, 66 |
|
Watering, 72 |
Weike, 64 |
Werven, 74 |
Wijer, 34 |
|
Zavel, 70 |
|
-
voetnoot*
- We danken zeer hartelijk de heer A. Claes, gemeentesekretaris van As, voor de geboden hulp bij het opstellen van deze studie, evenals de heren Jozef Berghs, Jozef en Mathieu Meysen, die tientallen plaatsnamen mede hielpen lokaliseren. Onze oprechte dank gaat tevens naar het bestuur van de aktieve St.-Aldegondiskring, evenals naar Z.E.H. Vivijs, pastoor van Niel.
-
voetnoot(1)
- Statistique de la Belgique. Population. Recensement général (15 octobre 1846), publié par le ministre de l'intérieur (Bruxelles, 1849), 135.
-
voetnoot(2)
- H. Van de Weerd, Niel bij Asch. Limburg 1924: 138-39.
-
voetnoot(3)
-
Koulen/Kulen [ku:lə(n)] = (leem)kuilen. De fn. Kuilen (zonder voorzetsel, zoals Bos en Daal; cfr. sub 4.1) is ontstaan wegens de ligging van het goed bij een leemkuilengebied. Een verband met Kolen < Nicolaus is hier uitgesloten.
-
voetnoot(4)
-
Bellen is afgeleid van (isa)bel; met ronding van e tot u o.i.v. l tot bullen.
-
voetnoot(7)
-
Franck's Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal. Tweede druk door N. Van Wijk ('s-Gravenhage, 1912), 734-35. - J. De Vries, Nederlands Etymologisch Woordenboek (Leiden, 1971), 776. - M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (Tongeren, 1960), 738.
-
voetnoot(8)
- Cfr. de talrijke Niel's en verwanten bij M. Gysseling, o.c. 1960, 738, 742. - Zie ook K. Roelandts, Bijdrage tot de toponymie van het land van Boom. Onuitgegeven doct. proefschrift (Leuven, 1942/43), 1656-58; A. Bach, Deutsche Namenkunde, II, 1-2: Die deutschen Ortsnamen (Heidelberg, 1953), 499.
-
voetnoot(9)
- De scheiding tussen broek (= moeras) en beemd (= hooiland) is niet scherp (cfr. ook 2.2.3 en 5.2.4.2). Tegen het genoemd broekgebied ligt bijv. het Stichelbroek (B 273-75), dat helemaal geen broek ‘moeras’ is en zelfs iets hoger ligt dan de aangrenzende hooilanden.
-
voetnoot(10)
- Cfr. A. Ghysen, Anthroponymie van Hasselt van 1232 tot 1499. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling (Leuven, 1947), 610: 1448 geetken ketelbueters = 1459 gertruden ketelbuters, 1474 geet monthoexs = 1475 gertrut monthoexs, 1474 geten pepers = 1474 gertruden pipers.
-
voetnoot(11)
- W. Sturmfels en H. Bischof, Unsere Ortsnamen im ABC erklärt (Bonn, 1961), 177.
-
voetnoot(12)
- J. Lindemans, Toponymie van Opwijk (Brussel, 1930), 62: 1782 geenstraetje.
-
voetnoot(13)
- Kalenberg heeft hier niet de bet. van ‘kale, onbegroeide hoogte’ (zie hierover o.m.: E. Christmann, Die Siedlungsnamen der Pfalz, II. Speyer, 1964).
-
voetnoot(15)
- M. Gysseling, o.c. 1960, 758: 952 kop. 13e Votra.
-
voetnoot(17)
- H. Dittmaier, Rheinische Flurnamen (Bonn, 1963), 240.
-
voetnoot(20)
- Middelnederlands boel ‘naaste bloedverwant; geliefde, minnaar, minnares’ (MW 1, 1337). Een germaanse persoonsnaam bodilo (m.), bodila (vr.) is niet uitgesloten; zie hierover: F. Debrabandere, Studie van de persoonsnamen in de kasselrij Kortrijk, 1350-1400 (Handzame, 1970), 85.
-
voetnoot(21)
- Het goed lag tegen het (beuken)bos, vandaar de erfnaam Bos; daar diverse eigenaars op het goed gewoond hebben, is Bos niet tot een vaste familienaam ontwikkeld.
-
voetnoot(22)
-
Daal (met gerekte vokaal) is de jongere variant van del (met lokatieve -t delt) ‘bodeminzinking, vallei’. Zoals Bos is Daal te Niel wel een vaste erfnaam geworden, maar geen familienaam, vermoedelijk ook wegens het voortdurend wisselen van de eigenaars.
-
voetnoot(23)
-
Gelissen is de genitief van gilis (cfr. 1580 gylis hoelmans). Gilis kan een vleivorm zijn van egidius; zie voorbeelden van identifikatie bij K. Roelandts, Nederlandse familienamen in historisch perspektief. Anthroponymica IV (Leuven-Brussel, 1951), 13. Gilis kan evenwel ook een vleivorm van michiel zijn; vgl. michael baeten, 1795, PR 552, 153 = gilis baeten, 1842, NK 4.
-
voetnoot(25)
- Naar de ligging in de Heulkes(straat), dial. [hẹ̄:lkəs].
-
voetnoot(26)
- Hypokoristische afleiding van hool = hol ‘bodeminzinking’. Te vergelijken met Daal.
-
voetnoot(27)
- De familie Bergen/Berger is afkomstig van Opglabbeek: reymen anden berch, 1566, RAH, Opglabbeek gichten nr. 1, 24 v.; vaes aendie berge, 1580, id., 184; den hof genaempt aen de bergh tot louel, 1683, id. 3, 24 = berger hoff, id.; huijs en hoff genaempt te berger in t louwel, 1754, id. 4, 56; lambert leurs alias berger, 1739, id. 4, 6.
-
voetnoot(28)
-
Kale is naar alle waarschijnlijkheid een variant van kaarle (karel); vgl.: 1456 carle van corsel = 1462 kaele van coersel (A. Ghysen, o.c. 1947, 606). Minder waarschijnlijk is een verband met Middelnederlands calu ‘kaal, pover, onaanzienlijk, mager’ (MW III, 1132-33).
-
voetnoot(29)
- Herkomstnaam: < kaster (lat. castrum) ‘versterking’?
-
voetnoot(31)
- Dit goed heeft diverse namen gehad, waarvan de naam Kobus, die op de 19e-eeuwse eigenaar Jakob Kasters teruggaat, zich heeft kunnen doorzetten.
-
voetnoot(32)
- Middelnederlands lopere ‘hardloper; bode, loper; wandelaar’ (MW IV, 800-01) Loper: boodschapper, ofwel iemand die altijd gehaast is. Met voorgevoegde genitief-s slupers/sluypers; vgl. ook: 1424 jan den loeper/lueper (RAH, Zonhoven gichten 1, 6 v.) = jan sloepers, 1437 (id., 120 v.)
-
voetnoot(33)
- Verkort uit Reimbout (< reinboud < *ragin-bald); vgl. 1451 reymbotz vander bruggen = reymken vander bruggen (A. Ghysen, o.c. 1947, 608).
-
voetnoot(34)
- Afgeleid van loy = lode(wijk), met velarisering layen.
-
voetnoot(35)
-
Mijs = wellicht bartolomeus. Mogelijk ook een vleivorm van Remigius (K. Roelandts, o.c. 1951, 15).
-
voetnoot(36)
-
Moors (Moris) is de vernederlandste vorm van de heiligennaam mauritius.
-
voetnoot(38)
-
Schriers (met ontronding) < schreurs < schro(d)er ‘snijder, kleermaker’.
-
voetnoot(39)
- Beroepsnaam, afgeleid van smid [smẹ̄.t]; smeets ontwikkelt verder tot smits (vokaalverkorting) en smis (synkope van t vóór s).
-
voetnoot(40)
-
Tiel is een vleivorm van de germ. naam Diederik (F. Debrabandere, o.c. 1970, 440).
-
voetnoot(41)
- Afleiding op -mans van veld; het goed ligt naar het veld ‘de heide’.
-
voetnoot(42)
- F. Debrabandere (1970: 459): ‘Deze vogelnaam kan gegeven zijn naar een karaktereigenschap of als een beroepsbijnaam voor een vogelvanger’.
-
voetnoot(43)
- Afleiding van de voornaam vrank of franco (K. Roelandts, o.c. 1951, 11).
-
voetnoot(44)
- Zie hierover: J. Molemans, Intern- en extern-lokalizerende voorzetsels bij Limburgse toponiemen. Naamkunde 4 (1972), 163-208, vnl. 199-201.
-
voetnoot(45)
- Deze lijst werd opgesteld door de heer A. Claes, gemeentesckretaris, die we hiervoor ten zeerste danken.
-
voetnoot(47)
- Zie over dries in de betekenis van bouwland 5.2.4.1.
-
voetnoot(48)
- Cfr. J. Molemans, Limburgse plaatsnamen 1, Kaulille (Toponymica XXII, 1) (Leuven-Brussel, 1973), 36-37.
-
voetnoot(49)
- Kruis kan ook betekenen: 1) zoen- of hagelkruis; 2) kruisboom, slagboom.
-
voetnoot(50)
- M. Schönfeld, Veldnamen in Nederland (Amsterdam, 1950), 113; H. Dittmaier, o.c. 1963, 276.
-
voetnoot(*)
- Vóór huis- en erfnamen, voornamelijk afgeleid van persoonsnamen, staat *.
|