Naamkunde. Jaargang 6
(1974)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |||||||
De familienamen Quaghebeur en Goeghebeur
| |||||||
[pagina 193]
| |||||||
maar integendeel ook binnen dit gebied elk een eigen verspreidingsgebied kennen (de Quaghebeurs eerder in het Z. en Z.W., de Goeghebeurs eerder in het N. en N.O.)? Maar vooral: hoe komt het dat beide namen tot het westelijk Vlaams beperkt zijn? Deze koncentratie is in strijd met wat we weten over kwalificerende of ‘eigenschaps’-namen zoals bv. De Witte, De Haes of Lanchals. De typering en de metaforiek was in de middeleeuwse naamgeving zoals in de middeleeuwse kunst zeer stereotiep. Plaatsen en personen worden meestal naar dezelfde, steeds weerkerende eigenschappen benoemd. En dit nu is hier precies niet het geval. Overal ter wereld moeten er goede en kwade of slechte geburen (landmannen...) geweest zijn. Als dit inderdaad de betekenis is van de hier besproken namen, dan hadden wij deze namen logischerwijze ook zowat overal mogen verwachten. Zij zijn integendeel gekoncentreerd in de Vlaamse West- en Zuidwesthoek, waar ze dan echter ook weer geen hapaks legomena zijn. Een dergelijk fenomeen, nl. gekoncentreerde proliferatie, kenmerkt vooral de herkomstnamen, d.w.z. persoonsnamen die op de geografische herkomst van de oorspronkelijke naamdrager wijzen (Van Brussel, Brusselmans en dgl.) en is natuurlijk een gevolg van de eeuwenlange geografische immobiliteit van de bevolking. Persoonsnamen integendeel die op een universele menselijke (lichamelijke of morele) eigenschap wijzen, zijn, zoals gezegd, algemeen verspreid over grote kultuurgebieden. Ook namen afgeleid van beroepen zijn binnen dergelijke gebieden grotendeels identisch, omdat de beroepen er ook grotendeels dezelfde waren. Namen die op afstamming wijzen (type Janssens) vertonen een verspreidingsgebied dat evenredig is aan dat van de oorspronkelijke voornaam en ook dit is meestal groter dan het verspreidingsgebied van de Quaghebeurs en de Goeghebeurs. Wanneer men met de geografie van beide namen rekening houdt, rijzen er bij de verklaring van deze namen dus wel degelijk problemen. Vanuit het oogpunt van de geografische typologie behoren deze namen eerder tot de herkomstnamen dan tot de eigenschapsnamen. Het probleem wordt nog groter wanneer we met M. Quaghebeur vaststellen dat er zich ten Zuiden van het Vlaamse Quaghebeur-Goeghebeur-gebied een Frans Bonvoisin-Voisin-Malvoisin-gebied uitstrekt, en meer nog, dat geografisch Goeghebeur best bij Bonvoisin en Quaghebeur best bij Malvoisin kan aansluiten. Bovendien vertonen ook Bonvoisin, Voisin, en Malvoisin op hun beurt een gekoncentreerde proliferatie (Bonvoisin in het N.W., Voisin in het Midden en Malvoisin | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
in het Z.O. van het Pas-de-Calais), zodat ze typologisch ook eerder als herkomstnamen dan als eigenschapsnamen moeten gelden. Opvallend is wel dat er aan het Franse Voisin geen Vlaamse persoonsnaam *Gebuur schijnt te beantwoorden. Dit laat mij vermoeden dat het verspreidingsgebied van Quaghebeur-Goeghebeur en van Bonvoisin-Malvoisin er schematisch wel eens als volgt zou kunnen uitzien:D.w.z. dat het Voisin-gebied wellicht nooit tot aan het Vlaamse taalgebied heeft gereikt. Grondiger onderzoek in het Franse Noorderdepartement zou hier natuurlijk uitsluitsel moeten geven. Wij zegden reeds dat de Franse namen Bonvoisin-Voisin-Malvoisin typologisch alles weg hebben van herkomstnamen. Op een geografische oorsprong wijst misschien ook de Franse familienaam Devoisin (met herkomstpartikel de?). Trouwens ook plaatsnamen van het type Voisin(s), Vezin(s), Voisine(s), Bonvoisin, Malvoisin, Malvoisine zijn in Wallonië en in het Franse Noorden, Oosten en Zuiden opgetekend. VincentGa naar voetnoot(2) wijdde er een studie aan en meende voor de verklaring ervan te mogen uitgaan van een Gallo-romaans grondwoord vicinium, fem. vicinia, met de betekenis van ‘bebouwd en bewoond perceel, wijk’ (vgl. ook CarnoyGa naar voetnoot(3) i.v. Malvoisin, DauzatGa naar voetnoot(4) i.v. Vezin, Mal- | |||||||
[pagina 195]
| |||||||
vezie, Beauvoisin). Ook buiten Frankrijk duiken in de Romania plaats- en persoonsnamen op die aan de zoëven genoemde Franse beantwoorden (bv. it. psn. Vicini, pln. Visigna, Visignola). Maar ook in het Vlaamse gebied van de Quaghebeurs en de Goeghebeurs verschijnen af en toe overeenstemmende plaatsnamen, waarvan het mogelijk maar lang niet zeker is dat ze een persoonsnaam bevatten. De Flou (VIII: 1057) vermeldt la seigneurie de Quaetjebeure, een heerlijkheid te Sainte-Marie-Cappel en een leengoed quaetiebuers 1462 te Berthen. Er is een gebuerweg 1846 te Sinte Margriete en een gebuurhoek 1900 te Pervijze (De Flou IV: 501). Te Woumen 1841 is er een maaigras den goegebeur (De Flou IV: 754); er is in 1821 een niet gelokaliseerd land, genaemd Goed Gebuerken (De Flou IV: 750). Te Wortegem is er een kruispunt genoemd De GoegeburenGa naar voetnoot(5). Er ontstaat hier dus duidelijk een nieuwe reeks problemen: wat is de verhouding van de Vlaamse -gebuur-toponiemen tot hun Franse tegenhangers? Wat vooral is hier de verhouding van plaats- tot persoonsnamen? Er hebben oude -voisin-toponiemen bestaan (vgl. Vincent), waaruit bv. de fn. Devoisin waarschijnlijk wel is afgeleid, maar zijn alle -voisin- of -gebuur-persoonsnamen daarom van plaatsnamen afgeleid? Er is inderdaad in de 12e e. te Hesdin (P.d.C.) een persoon met de verlatijnste naam malus vicinus opgetekendGa naar voetnoot(6) en dit schijnt er wel degelijk op te wijzen dat -voisin- of -gebuur-persoonsnamen reeds zeer vroeg als eigenschapsnamen bestonden of tenminste als zodanig werden geïnterpreteerd, indien hun uiteindelijke oorsprong dan toch een toponiem was. Naast deze zoëven genoemde problemen blijft er voor ons natuurlijk nog steeds het hoofdprobleem, dat nl. van de verhouding van de Vlaamse familienamen Quaghebeur en Goeghebeur tot hun Franse tegenhangers Malvoisin en Bonvoisin. Zoals men dus ziet: wie de namen Quaghebeur en Goeghebeur zonder meer verklaart als kwade resp. goede gebuur (landman...) kan gelijk hebben, maar gaat in elk geval aan een groot aantal problemen voorbij, die door een zelfs maar benaderende naamsgeografie worden opgeworpen en die in elk geval ook door de linguïst en de naamkundige | |||||||
[pagina 196]
| |||||||
zullen moeten beantwoord worden. Samenvattend zou ik er willen op wijzen dat wie deze namen verklaart als dat wat ze op het eerste gezicht schijnen te betekenen, vooral in verband met het antwoord op de volgende vragen in gebreke blijft:
***
Men zal zich dan tenslotte afvragen wat wel de verklaring zou kunnen zijn van de Vlaamse familienamen Quaghebeur en Goeghebeur. Indien men het nog de moeite waard acht voor dergelijke vragen een antwoord te zoeken, zou m.i. in een van de volgende richtingen kunnen gedacht worden. Uitsluitsel kan eventueel slechts door een nog grondiger geografisch en historisch onderzoek gegeven worden. (a) Deze persoonsnamen betekenen inderdaad wat ze op het eerste gezicht schijnen te betekenen; zij zijn linguïstisch inderdaad niet afhankelijk noch van gelijkluidende plaatsnamen noch van overeenstemmende Franse namen. Hun gekoncentreerde proliferatie binnen een beperkt gebied is dan een toeval. De namen zijn als hapaks of quasi-hapaks ontstaan en vallen buiten de algemene middeleeuwse metaforiek. (b) De Vlaamse persoonsnamen werden binnen het Vlaams-Franse menggebied vertaald uit of gekalkeerd op het Franse voorbeeld, wat ook de oorsprong van het Franse voorbeeld moge geweest zijn. De Vlaamse familienamen zouden dus toch eigenschapsnamen zijn, maar langs een Franse omweg. De uiteindelijk Franse oorsprong zou meteen de gekoncentreerde proliferatie verklaren van deze Vlaamse namen, die toch een algemeen-menselijke eigenschap aanduiden. Jongere Vlaamse plaatsnamen als De Goegeburen kunnen uiteindelijk van de persoonsnaam zijn afgeleid; of zij kunnen zelfstandig op grond | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
van metonymisch taalgebruik zijn ontstaan (maar waarom zijn ze dan eventueel tot het zuidelijke Vlaams beperkt?); of zij zijn op hun beurt naar het Franse voorbeeld ontstaan. (c) Uit het Gallo-romaanse plaats- en eventueel rechtsbegrip vicinium ‘wijk’ ontstaat het Franse toponiem voisin en hierop gekalkeerd het Vlaamse plaats- en rechtsbegrip gebuur (maar waarom is er dan van een Vlaams woord of toponiem met die betekenis geen spoor te bekennen??). Parallel met wat in het Frans gebeurde, werd van het Vlaamse toponiem een persoonsnaam afgeleid, die vrij vlug als een eigenschapsnaam werd gereïnterpreteerd (maar waarom kent het Vlaams dan alleen de psn. Quaghebeur en Goeghebeur en ook niet Ghebeur?? En waarom worden de Vlaamse persoonsnamen aanvankelijk ook niet door het herkomstpartikel van(den) ingeleid?).
Persoonlijk zouden wij in dit stadium van het onderzoek de voorkeur willen geven aan het alternatief (b). Trouwens, men kan ter verklaring van de familienamen Quaghebeur en Goeghebeur de voorhanden zijnde feiten en gegevens nog op andere manieren kombineren dan hierboven onder (a) (b) (c) werd voorgesteld. Welke verklaring men echter uiteindelijk zal mogen voorstaan, steeds zal men in die verklaring de hierboven geschetste problemen moeten betrekken. Bij een taal- en naamkundig verantwoorde verklaring zal men nooit kunnen volstaan met de gangbare, naief-oppervlakkige uitleg dat Quaghebeur en Goeghebeur eigenschapsnamen zijn en eenvoudig dat betekenen wat ook voor hand schijnt te liggen, nl. ‘kwade’ of ‘goede gebuur (landman)’. Om tot een taal- en naamkundig verantwoorde verklaring van de (Vlaamse) persoonsnamen te komen zal men dus, meer dan dit tot nu toe het geval was, naast het historisch perspektief ook het geografisch perspektief bij het onderzoek moeten betrekken. Pas dan zal het naamkundig onderzoek ten volle vruchtbaar zijn voor bv. het historisch sociaal-demografisch onderzoek. Dit aan te tonen aan de hand van twee schijnbaar zo probleemloze namen als Quaghebeur en Goeghebeur was de enige bedoeling van deze korte bijdrage.
Leuven. O. Leys |
|