Naamkunde. Jaargang 6
(1974)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Hollandse en Friese kerken van EchternachOp 28 november 1063 bevestigde bisschop Willem van Utrecht de abt van Echternach in de helft van het bezit van een aantal kerken en kapellen in wat later Holland zou hetenGa naar voetnoot(1). Het ging om vijf zgn. moederkerken, te weten Vlaardingen, Oegstgeest, Velzen, Heilo en Petten en een aantal ook met name genoemde dochterstichtingen. Hoe was Echternach aan die kerken gekomen? De oorkonde deelt ons hierover mee, dat ze vroeger ‘door Karel (Martel) en andere rechtgelovige vaderen’ aan Willibrord en aan Echternach geschonken waren. Van de Vlaardingse kerk is ons bekend dat deze door een geestelijke, Heribald, aan Willibrord gegeven wasGa naar voetnoot(2), en over de kerk van Velzen bestaat een oorkonde, waarin deze door Karel Martel aan Echternach geschonken wordtGa naar voetnoot(3). Deze oorkonde is ongetwijfeld vals, maar de schenking kan wel plaats gevonden hebben. Van de stichting en de miraculeuze wijding door Willibrord van de kerk van Oegstgeest (of Kerkwerve) spreekt alleen nog maar de legendeGa naar voetnoot(4). Hoe was Echternach deze kerken kwijt geraakt? De oorkonde van 1063 zegt dit vrij nauwkeurig: ze waren door de graven Dirk III, Dirk IV en Floris I in bezit genomen, waarna ze propter continuam bellorum seditionem door een synodaal besluit in handen van de bisschop waren gegeven. We vinden dit bevestigd in een brief van abt Thiodfried van Echternach aan keizer Hendrik IV uit ca. 1101, waarin de abt eraan herinnert, dat Hendrik III op een synode te Mainz, oktober 1049, in tegenwoordigheid van de paus Leo IX deze door de Hollandse tyrannen gestolen kerken reeds had teruggegevenGa naar voetnoot(5). Geholpen had dat kennelijk niet. Maar in 1063, toen na de dood van Floris I in Holland een minderjarig graafje opgevolgd was, leek de kans gunstig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om schoon schip te maken en de genoemde oorkonde is een onderdeel van dit streven. Wat werd in de oorkonde van 1063 bepaald? De oorkonde vermeldtGa naar voetnoot(6), zoals gezegd, dat de kerken bij synodaal besluit aan de bisschop waren gekomen en bovendien, dat de tienden van de nog niet geconsacreerde en afgegrensde dochterkerken van ouds aan de bisschop behoordenGa naar voetnoot(7). Nu wordt bepaald, dat de helft van dit bezit door de bisschop aan Echternach wordt gegeven; de andere helft behoudt de bisschop; abt en bisschop zullen dan ook samen de pastoors benoemen. Ook zal de abt de helft krijgen van alle toekomstige voordelen die van de kerken konden komen. Tenslotte wordt de abt voor zijn helft der kerken vrijgesteld van alle aan de bisschop verschuldigde belastingen en vergoedingen. De abt kreeg hier dus een half ei voor een lege dop; de andere helft kwam aan de bisschop. Blijkens een oorkonde uit 1070-1076Ga naar voetnoot(8) ziet de abt het zo, dat hij de helft van zijn kerken aan de bisschop heeft afgestaan in ruil voor die vrijstelling van belastingen en vergoedingen. Hier las ik even in, dat de interpretatie, die HoekGa naar voetnoot(9) van deze stukken gegeven heeft, niet juist kan zijn. Hij meent, dat de Gerulfingen al lang het Echternachse bezit beheerden en daarvoor recht hadden op de helft van de opbrengst ervan. Het zou deze helft zijn, die nu aan de bisschop en aan Godfried van Lotharingen kwam, die vervolgens deze helft fixeerden op 60 pond per jaar. Uit bovenstaande analyse blijkt wel, dat de verdeling van het kerkenbezit in twee helften uit 1063 dateert en dat de Gerulfingen daarmee niets te maken hadden. Bovendien wordt in de oorkonde van 1070-1076 (Koch 87) niet de helft, die aan de bisschop behoorde, maar de helft die van Echternach was, voor 60 pond 's jaars aan Godfried met de Bult afgestaan. Hoe is het verder met die kerken gegaan? Na de moord op Godfried met de Bult (1076) wist Dirk V weer geleidelijk zijn graafschap te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heroveren en maakte hij zich weer meester van de Echternachse kerken. Dit laatste blijkt uit een passage uit de door abt Thiodfried tussen 1102 en 1105 geschreven Vita WillibrordiGa naar voetnoot(10), waarin gesproken wordt over het droevig lot van de vijanden van de heilige en als voorbeeld verwezen wordt naar het nare uiteinde van de primates de Hollant, Theodericus et Florentius cum filio suo Theoderico qui viginti quinque ecclesias iuris tanti pontificis tyrannide invaserunt. Dirk V, de zoon van Floris I had zich de Echternachse kerken dus weer toegeeigend; vandaar ook, dat abt Thiodfried in zijn reeds genoemde brief aan Hendrik IV van ca. 1101 om hulp tegen de Hollanders vroegGa naar voetnoot(11). De kerkenkwestie is pas later, toen de Hollandse graven stevig in het zadel zaten, geliquideerd. In 1156 zag de abt van Echternach af van zijn aandeel in de Hollandse kerken (quicquid iuris habuimus in ecclesiis) en krijgt daarvoor in ruil 120 gemet land op Schouwen aan de ElkerseeGa naar voetnoot(12). Aan het einde van de plechtige dubbele beoorkonding van deze overeenkomst wordt met nadruk vermeld, dat abt Wouter van Egmond bij deze regeling aanwezig was, hetgeen daarom van belang was, omdat intussen de kerken van Vlaardingen en Heilo en hun filiaties door de graven aan dit klooster geschonken waren. Hoe het met de Utrechtse helft gegaan is, weten we niet, maar blijkens een uit 1165 of 1169 daterend processtukGa naar voetnoot(13) is dit dan nog een brandende kwestie tussen de bisschop en de graaf van Holland. Het geschil zal toen echter wel spoedig zijn bijgelegd ten gunste van graaf Floris III, die in hoog aanzien stond bij keizer Frederik I. In ieder geval wordt in het verdrag tussen Lodewijk van Loon en de bisschop van Utrecht uit 1204Ga naar voetnoot(14) niet meer over de kerken gesproken. Hier veroorloof ik mij een tweede onderbreking, om te wijzen op het raadsel Rijnsburg, behorende tot de filiatie van Oegstgeest (Kerkwerve). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We weten, dat de Hollandse graven de Echternachse kerken al in de 11e eeuw als hun eigendom behandelden en in dit kader is het niet vreemd, dat zij in 1133 in Rijnsburg een vrouwenklooster stichtten, ter plaatse - naar men aanneemt - van de vroegere parochiekerkGa naar voetnoot(15). De graven gingen hun gang, doch voor de abt van Echternach en de bisschop van Utrecht en - zou men zeggen - voor de paus moet dit onwettig geweest zijn. Toch zien we bisschop Andries van Kuik in 1133 de kloosterkerk inwijdenGa naar voetnoot(16) en in 1140 paus Innocentius II het klooster, hem door de graaf opgedragen, in eigendom aanvaardenGa naar voetnoot(17). Desniettegenstaande bevestigt in 1148 paus Eugenius III Echternach in zijn bezittingen, waaronder de kerk van Rijnsburg met name genoemd wordt. Betekent dit, dat we moeten aannemen, dat de oorspronkelijke parochiekerk, de Echternachse dus, toch elders in Rijnsburg gezocht moet worden? Ik weet het antwoord niet, maar stel slechts het probleem. Ik noemde de kerken van Vlaardingen en Heilo, die door een Hollandse graaf aan Egmond gegeven waren. Van die van Vlaardingen wordt in de Egmondse Evangelieaantekeningen en in het tussen 1125 en 1150 geschreven falsum op 1083Ga naar voetnoot(18) gezegd, dat graaf Arnulf (tot 993) hem geschonken had; volgens hetzelfde falsum zou die van Heilo door Dirk II (tot 988) gegeven zijn. Oppermann moest hiervan niets hebben; aangezien deze kerken tot 1165 Echternachs waren, moeten alle vermeldingen over Egmonds bezit ervan vóór dat jaar vervalsingen zijn. Meilink wil zo ver niet gaan; hij laat in het midden of deze kerken inderdaad door Dirk II en Arnulf geschonken zijn, maar meent dat sinds het midden van de 11e eeuw de graven feitelijk in het bezit van de kerken waren en enige ervan al voor het eind van die eeuw aan Egmond geschonken haddenGa naar voetnoot(19): ‘De overeenkomst van 1156 tusschen Echternach en den Hollandschen graaf is de liquidatie van een verhouding die eigenlijk al lang niet meer bestond’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het geschil is een onderdeel van de grote controverse over de Egmondse vervalsingen, een debat dat mijns inziens voorlopig in het voordeel van Meilink is beslecht. Dit debat wil ik nu verder niet vervolgen; ik wil slechts een scherper licht werpen op een bron, die weliswaar in dit debat gebruikt is, maar toch eigenlijk meer in margine en die nooit om zijns zelfs wil bekeken is, nl. de kerkenlijstjes van Echternach. De kerkenlijstjes van Echternach vinden we als losse aantekeningen op de eerste twee folio's van een Echternachs sacramentarium in de Bibliothèque Nationale, fonds latin no. 9433. Dit sacramentarium werd beschreven door L. Delisle, A. Reiners en door V. LeroquaisGa naar voetnoot(20). Delisle geeft een globaal overzicht van de inhoud, waaruit ik het volgende overneem. Folio 1 tot 20 bevatten ‘préliminaires’, een voorafgaande verzameling stukken zonder veel onderling verband: een briefwisseling van S. Hieronymus, een lijst van de feesten der apostelen, een calendarium, gebeden en litaniën enz. Codicologisch hiermee verbonden begint dan op f. 20r het eigenlijke sacramentarium, dat ingedeeld in drie boeken de rest van de codex vult. Op het laatste blad vinden we dan nog lijsten van de aartsbisschoppen van Trier en de bisschoppen van Metz, waarvan het oorspronkelijke gedeelte liep tot en met Poppo van Trier en Theodericus van Metz, die beiden in 1047 overleden. Leroquais wees erop, dat in het calendarium op 19 october de wijding van de abdijkerk vermeld wordt, welke in 1031 plaatsgevonden had; dit bewijst dat het manuscript na die datum ontstaan moet zijn. Reiners drukte als eerste de kerkenlijsten af, maar zeer slecht; het krioelt van de leesfouten en zelfs nam hij een aantal persoonsnamen die boven aan f. lv staan en niets met de kerkenlijst te maken hebben, in deze lijst op. Op deze ongelukkige publicatie stoelen dan W. Lampen en L.C.L. Eygenraam, die in 1920 over deze kerken schrevenGa naar voetnoot(21) en wier bijdragen dan ook alleen nog maar waarde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben als curiosa. Een veel betere uitgave verzorgde O. OppermannGa naar voetnoot(22), zij het aan de hand van fotocopieën en daardoor nog niet perfect. De kerkenlijsten staan op f. 1 en 2. die samen een dubbelgevouwen stuk perkament vormen; de rest van de codex bestaat uit katernen. Dit reeds maakt sterk de indruk, dat f. 1 en 2 niet bij de oorspronkelijke codex behoorden, maar later werden toegevoegd. Die indruk wordt versterkt door het feit dat ze ook in formaat van de andere bladen afwijken; ze zijn van onder - precies gelijk, dus in dubbelgevouwen toestand - schuins naar rechts-boven afgesneden en daardoor korter dan de rest. Uit de inhoud blijkt met zekerheid, dat ze niet bij de oorspronkelijke codex behoord hebben; f. 2 bevat in goed karolingisch boekschrift een aantal gebeden, die grotendeels een doublure vormen van gebeden in het echte sacramentarium. F. 2r is geheel gevuld met gebeden pro fratribus in via dirigendis; voor hetzelfde doel vinden we in het sacramentarium of f. 212r en 212v gebeden pro iter agentibus, vaak vrijwel gelijkluidend aan die op f. 2r (wel vinden we op 2r een gebed dat niet op 212 staat, maar omgekeerd op 212 een groot aantal dat weer niet op 2r voorkomt). F. 2v heeft een gebed ad fratres revenientes overeenkomend met 213v oratio pro redeuntibus de itinere en vervolgens een gebed ad hospites suscipiendos overeenkomend met 213v in adventu fratrum supervenientium. Tenslotte heeft f. 2v dan nog gebeden ad coquinam fratrum exeundam en ad introitum coquinae. De conclusie moet zijn, dat f. 1 en 2 een apart blad met gebeden vormden, dat men later, wegens zijn gelijke inhoud aan de codex toevoegde, nog vóór de zgn. ‘préliminiares’. Dit betekent weer, dat de gebruikelijke datering van de kerkenlijsten vóór 1047, die berustte op het feit dat de bisschopslijsten op f. 260 in hun oorspronkelijke vorm niet verder gingen dan dat jaar, alle grond verloren heeft. Toch is die datering er niet naast. Aan de datering van het handschrift waag ik me niet. Om handen uit de 11e eeuw te dateren, moet men het betreffende scriptorium erg goed kennen, zowel het boekschrift als het glossenschrift, en bovendien moet men een expert zijn, hetgeen ik niet ben. Inwendige criteria maken echter het vaststellen van een terminus ad quem mogelijk. Het feit dat de kerken van Noordwijk, Voorhout en Sassenheim in deze lijsten steeds genoemd worden, maar niet meer in de oorkonde van 1063 betekent dat de lijsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fol. 1v van het Echternachse sacramentarium.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fol. 2v van het Echternachse sacramentarium.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouder zijn dan dat jaar (zie beneden). Dit geldt voor het geheel. Voor de lijst die begint met de woorden: ecclesioe quas Theodericus habet (f. 2v) geldt dan nog als terminus ante quem de sterfdatum van Dirk IV, 13 januari 1049; deze werd opgevolgd door Floris I, die in 1061 stierf en slechts een minderjarig zoontje achterliet. Voor deze lijst geldt dan als terminus a quo het jaar 993, waarin Dirk III graaf werd. Gezien het grote aantal dochterkerken, dat in deze lijst genoemd wordt en die op een aanzienlijke ontginningsactiviteit wijzen, lijkt het me veilig om niet te ver terug te gaan en de eerste helft van de 11e eeuw aan te houden als de beste datering; men merke op, dat de Egmondse Evangelieaantekeningen bij de vermelding van de door Dirk II († 988) aan Egmond geschonken kerk van Voorhout nog geen melding maken van de dochterkerk van Sassenheim; onze lijsten noemen deze wel. Fol. 1 en 2 bevatten drie Hollandse lijsten en twee Friese. De eerste Hollandse lijst staat op f. 1vGa naar voetnoot(23) bovenaan, beginnend waar de liniëring aanvangt en deze liniëring keurig volgend. Hij werd geschreven door hand A, die misschien ook boven een aantal kerken het woord Mater schreef en één maal, boven Petten het woord cap(ella). Hand A schreef misschien ook de eerste vijf van een rijtje persoonsnamen bovenaan het blad. Nadat deze lijst geschreven was, werden eronder twee gebeden, één pro amico en één Pro uno defuncto neergeschreven. De tweede Hollandse lijst werd onderaan f. 2v op een kleine ruimte na het laatste gebed geschreven. Hand B schreef hier, zich vrijwel niet aan de liniëring storend: Nomina ecclesiarum de fresia. Velison, Heilingloh, Northungon. Vuroholz. Kiricuuerue. Vervolgens heeft hand C de derde lijst gemaakt; hij sloot aan bij het Kiricuuerue van hand B dat hij als uitgangspunt nam voor de opsomming van de dochterkerken van dit Kerkwerve (= Oegstgeest), waarna hij voortging, steeds een moederkerk herhalend en de dochters erachter noemend. Boven het geheel schreef hij vervolgens Ecclesie quas theodericus habet. Hand D schreef later onderaan f. 2v de eerste Friese lijst betreffende Wicsile, Ambulon en Holeuurt, wiste die vervolgens uit en herschreef hem op f. 1v naast de eerste Hollandse lijstGa naar voetnoot(24). Misschien schreef | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze hand ook de persoonsnamen Wido en Reinzo boven aan de rand van de pagina. Het gehele schrijfgebeuren kan waarschijnlijk als volgt gereconstrueerd worden. Onder de gebeden die op f. 2 recto en verso staan, werden waarschijnlijk uit een oude bron die soms niet best gelezen werd de Nomina ecclesiarum de fresia tot en met Kiricuuerue geschreven door hand B. We vinden hier nog de oude vorm Velison tegenover verder in de 11e eeuw in Echternach Velsereburg of Velisinburg, Northungon een oude, verder nergens voorkomende groepsnaam tegenover later, sinds 899 Northgo en varianten; de vorm Heilingloh zal wel verkeerd gelezen zijn; Vuroholz geeft een hoogduitse vorm, die in Echternach sinds het begin van de 8e eeuw mogelijk isGa naar voetnoot(25). Hand C breidde deze lijst uit, maar met gebruik van zelfstandige gegevens zoals blijkt uit de spelling van de namen en de toevoeging van de dochterkerken. Hij meldde bovendien, dat Theodericus deze kerken in bezit had. De kerk van Vlaardingen ontbreekt hier. Een volgende lijst, door hand A op f. 1v geschreven geeft deze kerk wel; blijkens afwijkingen zowel wat de namen als hun volgorde als de spelling ervan betreft, gebruikte ook deze hand een zelfstandige bron. Hand D schreef vervolgens op f. 2v de Friese namen bij, zag toen dat deze ten onrechte stonden bij de kerken die Theodericus had, wiste ze uit en herschreef ze op f. 1v naast de Hollandse lijst van hand A. Tenslotte werden op f. 1v nog twee gebeden toegevoegd. In de lijst van hand A zijn de kerkfiliaties door strepen van elkaar gescheiden. Het is natuurlijk niet mogelijk te zeggen welke hand die strepen getrokken heeft, al is de inkt gelijk aan of gelijkend op die van hand A. Bij die streeptrekking is Petten in een apart hokje gekomen; bovendien staat er cap(ella) boven. Ook in de lijst van hand C wordt Petten geen mater genoemd. Het schijnt dus toch een jongere, van geen moederkerk afhankelijke stichting te zijn geweest; in 1063 is het echter een moederkerk geworden hoewel nog zonder kinderen! Op grond van onze lijst kan men betwijfelen, dat Petten tot de oude kerken uit Willibrords tijd behoortGa naar voetnoot(26). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvattend kunnen we concluderen, dat we voor Holland beschikken over drie lijsten uit verschillende bronnen, voor Friesland over twee lijsten uit dezelfde bron. Ik geef nu twee opstellingen van de Hollandse namen zoals die in de lijsten en in de oorkonde van 1063 voorkomen. De eerste opstelling geeft de namen in de volgorde waarin ze in genoemde bronnen verschijnen. De tweede opstelling maakt het mogelijk de verschillen in de vermelde namen en in hun spelling te constateren. Uit beide opstellingen tezamen blijkt duidelijk de onderlinge onafhankelijkheid van lijsten en oorkonde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de spellingen kan ik kort zijn. We constateren hoogduitse vormen in voor de schrijver herkenbare woorddelen: -heim, -kyricha, een maal -holz en een maal -thorf. Men kan niet zeggen, dat bv. A opvallend meer hoogduitse vormen heeft dan C; systeem zit er niet in: C heeft wel -thorf, maar is de enige die één maal -kyrke geeft. Wel is duidelijk, dat de oorkonde vrijwel alleen oudnederlandse vormen heeft; alleen -kiricha (alléén in de Echternachse copie!) wijst naar het hoogduits. Van veel meer belang is het vast te stellen, welke kerken de eene lijst meer heeft dan de andere. Allereerst zien we dat de oudste lijst, die van hand B, alleen de namen van Velzen, Heilo, Noordwijk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorhout en Kerkwerve/Oegstgeest bevat. Zowel op grond van de boven beschreven naamsvormen als ook omdat hier alleen de moederkerken - zonder het waarschijnlijk nog jongere Petten (zie boven) - vermeld worden, mogen we aannemen, dat deze lijst op zeer oude gegevens stoelt; ik beschouw hem dan ook als een lijst die een oudere situatie dan die van de 11e eeuw weergeeft. Opvallend is hier het ontbreken van de moederkerk Vlaardingen, terwijl we weten dat het eigendomsrecht van Echternach op deze kerk tot de tijd van Willibrord teruggaat. Trouwens ook de lijst van hand C mist de Vlaardingse filiatie, die pas weer bij hand A opduikt en dan ook in de oorkonde van 1063 terecht komt. Is de Vlaardingse kerk misschien tijdelijk onbereikbaar geweest, of behoorde zij tot aan het optreden van Dirk III in Vlaardingen kort voor 1018, tot een ander, een zuidelijker visitatiegebied van de Echternachers (vgl. beneden)? Vergelijken we vervolgens de lijsten van hand C en hand A, dan zien we dat C ten opzichte van A de volgende kerken mist: Vlaardingen, Harg/Ketel, Overschie, Rijnsburg, Warmond, Haarlem, ‘Vrisheim’ en Alkmaar. Daarentegenover mist A ten opzichte van C: Esselikerwoude, Wognum, Oudorp en Vronen. Deze verschillen zijn moeilijk uit het verschil in ontstaantijd te verklaren; dat C eerder schreef dan A kan onmogelijk verklaren dat de oudere lijst Rijnsburg en het geestdorp Warmond mist, maar wel Esselikerwoude heeft, dat weer in de jongere lijst ontbreekt. Evenmin schieten we iets op met de manier waarop Post deze lijstjes benaderdeGa naar voetnoot(27). Hij constateerde de vele onderlinge verschillen (en zag bovendien niet, dat B en C verschillende lijsten zijn) en de discrepanties ten opzichte van de oorkonde van 1063, die voor hem maatgevend was, en leidde daaruit af dat de samenstellers van de lijstjes erg onnauwkeurig te werk gegaan waren en een aantal kerken vergeten waren. Post ging er bij dit oordeel blijkbaar van uit, dat het doel van de lijstjes geweest was om de rechten van Echternach op Hollandse kerken volledig vast te leggen. Ik zou eerder willen zeggen: het feit dat ze dat niet doen en zoveel kerken niet noemen, betekent dat de lijsten een dergelijke volledige opsomming niet nastreefden. Rekening houdend met het aparte karakter van het blad, waarop ze in margine geschreven zijn, namelijk een los blad (of een uit een groter geheel gelicht blad), dat vrijwel geheel gevuld was met gebeden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor broeders die op reis gaan of van de reis terugkeren, is het niet onwaarschijnlijk, dat we hier te doen hebben met notities of copieën van notities van broeders, die naar Holland zijn geweest om daar de kloosterbezittingen te bezoeken. Dit verklaart waarom deze lijsten zelfstandige stukken zijn, onafhankelijk van elkaar opgesteld en dan ook verschillend uiteraard in spelling, maar ook in samenstelling. Plaatsen die de ene keer wel bezocht worden, laat men een andere keer liggen. Het is best mogelijk, dat men bij een reis regelrecht van Oegstgeest naar Leimuiden of Rijnzaterwoude gaat en dan ook nog tijd heeft voor Esselikerwoude, terwijl men een volgende reis aandacht besteedt aan Rijnburg en Warmond, maar geen gelegenheid heeft om ook Esselikerwoude aan te doen. Mogelijk kan het ook zo zijn geweest, dat de visiteurs alleen de moederkerken bezochten en de namen van die kapellen noteerden, waaruit dat jaar inkomsten binnengekomen waren. Als men afziet van het vooroordeel, dat iedere aantekening een juridisch sluitende claim moet betekenen en als men onze lijsten beoordeelt naar de gegevens die ze zelf geven, dan ligt zulk een interpretatie voor de hand. Een interpretatie die niet alleen gesteund wordt door de context, in casu de gebeden pro fratribus in via dirigendis, maar ook door het feit, dat de lijsten A en C beginnen bij Oegstgeest. Als een Echternachse monnik naar Holland reist, dan kon hij zijn weg kiezen langs de Brabantse bezittingen als Waalre en Eersel, dan wel regelrecht langs de Maas naar de rijke Betuwse bezittingen, die de abdij nog ca. 1200 bezatGa naar voetnoot(28). Via Utrecht en de Rijn kwam men dan allereerst bij de kerk van Oegstgeest. Lijst A gaat daarna naar het Noorden naar de Kennemer kerken en daarna naar het Zuiden naar Vlaardingen. Door hun onderlinge afwijkingen spreken A en C elkaar dus niet tegen, maar vullen ze elkaar aan. Dit staat heel anders met de verschillen tussen deze kerkenlijsten aan de ene kant en de opsomming in de oorkonde van 1063 aan de andere. Deze oorkonde moet inderdaad alle Hollandse kerken noemen, waarop de abdij van Echternach aanspraak maakte en voor zover de bisschop van Utrecht het met die aanspraak eens was. Als er in de kerkenlijsten kerken genoemd worden, die in de oorkonde ontbreken, dan moet daarvoor een speciale reden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn. Zulke kerken zijn er; het gaat allereerst om de twee moederkerken Noordwijk en Voorhout, die in alle drie de lijsten voorkomen, dan om Sassenheim, dochter van Voorhout, die zowel door hand A als door hand C genoemd wordt en tenslotte om Haarlem en ‘Vrisheim’, die alleen door hand A vermeld zijnGa naar voetnoot(29). Waarom liet de oorkonde de belangrijke kerken van Noordwijk en Voorhout (met Sassenheim) weg? Ik zie hiervoor maar één oplossing: omdat de oorkonde, zoals in de narratio expliciet gezegd wordt, zich bewust beperkte tot die kerken, die door Dirk III, Dirk IV en Floris I in bezit genomen waren. Nu delen de Egmondse evangelieaantekeningen ons mede, dat Dirk II (†988) de kerken van Voorhout en Noordwijk aan Egmond gegeven had en ik neem aan dat dit waar is. Het boven reeds gememoreerde feit, dat de evangelieaantekeningen de dochterkerk van Voorhout niet noemen, bewijst immers, dat hier een oudere bron - zeker ouder dan de Echternachse lijsten - gebruikt werd. Door die beperking tot Dirk III en latere graven heeft men in 1063 de kerken van Voorhout en Noordwijk blijkbaar bewust buiten de discussie gehouden en dan waarschijnlijk juist wegens de aanspraken van Egmond; hier ging het niet om feitelijk bezit van de graaf, maar om dat van Egmond en waarschijnlijk had de bisschop, die op het gehele graafschap vlaste, met Egmond zo zijn eigen plannen. In een oorkonde van 30 april 1064, waarin koning Hendrik IV de grafelijkheid in het huidige Noordholland en Rijnland aan de bisschop schenkt, is al zeer vroeg, waarschijnlijk al in het origineel een interpolatie aangebracht, die de schenking ook op de abdij Egmond betrokGa naar voetnoot(30). Een moeilijkheid is echter, dat dezelfde - eind 11e eeuw opgestelde - Egmondse evangelieaantekeningen eveneens mededelen, dat graaf Arnulf, de voorganger van Dirk III dus, de kerken van Vlaardingen, Harg/Ketel en Overschie aan Egmond geschonken had; deze kerken worden wél in de oorkonde van 1063 genoemd. Binnen mijn redenering moet dit wel betekenen, dat deze mededeling van de evangelieaantekeningen onjuist is. Het is trouwens uiterst onwaarschijnlijk dat vóór 993, het sterfjaar van Arnulf, al twee dochterkerken van Vlaardingen bestonden; bovendien zegt de Egmondse bron impliciet dat Harg en Overschie kerken zijn i.p.v. kapellen, want hij vermeldt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij die kerken behorende tienden; dit is in directe tegenspraak met alle andere gegevens. De kerk van Vlaardingen moet dus na 1063, waarschijnlijk onder Dirk V aan Egmond gekomen zijn: hetzelfde geldt voor Heilo, dat pas voor het eerst in het tussen 1125 en 1150 vervaardigde falsum op 1083Ga naar voetnoot(31) als Egmonds bezit wordt vermeld. Voor het ontbreken van Haarlem en ‘Vrisheim’ heb ik geen verklaringGa naar voetnoot(32). Indien men ‘Vrisheim’ terecht als Urisheim leest en met Ursem gelijkstelt, dan heeft hand A, die deze kapel duidelijk in de filiatie van Velzen plaatste, zich vergist. Tenslotte de Friese lijsten! Het is kenmerkend voor de op Egmond en de Hollandse geschiedenis betrokken manier, waarop men tot nu toe de Echternachse kerkenlijsten bekeken heeft, dat het nog niemand is opgevallen, dat er ook twee Friese lijsten in staan, die onze kennis over Friesland in de vroege middeleeuwen belangrijk aanvullen. De twee Friese lijsten zijn, zoals ik boven reeds beschreven heb gelijkluidend, van dezelfde hand en dus als één bron te beschouwen. Ik lees: In uuicsile II ecclesie. In ambulon I ecclesiaGa naar voetnoot(33). holeuurt illa ecclesia, dat is: Op Terschelling twee kerken, op Ameland een kerk, Holwerd de kerk. De aantekening heeft bepaald een ander karakter dan de Hollandse kerkenlijsten en stamt waarschijnlijk uit een goederenlijst, zoals we die vooral uit de Karolingische tijd kennenGa naar voetnoot(34). Opvallend is, dat hand D de enige is, die de plaatsnamen niet met een hoofdletter schrijft. Dat Terschelling een tweede, oudere naam heeft gehad was al lang bekendGa naar voetnoot(35); de volgende vormen tekende ik op: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ontwikkeling van Wexel tot Wuxal en Woxal en de schrijfwijze Uxal zijn niet abnormaal en reeds door Knop voldoende verklaardGa naar voetnoot(36). Knop wees ook op het feit dat ter weerszijde van de zeer belangrijke Vliemond een rijmend namenpaar Texalia en Wexalia voorkomt, dat reeds meermalen aanleiding was, om een etymologisch verband tussen deze twee namen te zoeken. Sinds Kern wordt Tessel door ter zake kundigen algemeen verklaard als een -l-afleiding bij de IE wortel *deks- ‘rechts’ met als nevenbetekenis ‘westelijk’ of ‘zuidelijk’Ga naar voetnoot(37). Het is echter niet mogelijk voor Wihsil/Wehsal een etymologie te vinden, die een corresponderende betekenis oplevert. We moeten dus of voor Tessel naar een andere etymologie omzien, of afzien van een nauwe band tussen deze twee namen. In het laatste geval is voor Wihsile een aantal etymologieën te bedenken, die echter nergens aan getoetst kunnen worden op hun waarschijnlijkheid. De vorm ambulon voor Ameland sluit aan bij de naamsvormen die we in de overigens slechte Fuldase overlevering vinden: 8e eeuw insula que dicitur Amble, Amblum. Met de localisering van Holeuurt in Holwerd zal niemand moeite hebben. De localisering in Holwerd wordt gesteund door het feit, dat we hier een Willibrorduskerk aantreffen; dit patrocinium was tot nu toe niet verklaard, doch nu we weten dat de kerk eigendom van Echternach geweest is, is deze zaak duidelijk. Minder eenvoudig ligt het op Terschelling. Ondanks de afwijkende meningen van Wumkes, Knop en SmitGa naar voetnoot(38) meen ik dat Muller het bij het juiste eind had, toen hij op dit eiland de volgende patrocinia aangaf: Hoorn - Sint Nicolaas, Viveporten (nu verdwenen) - Sint Petrus, Westerschelling - Sint Johannes, Suryp - Sint Martinus, Midsland - Sint WillibrordGa naar voetnoot(39). Nu is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrijwel zeker, dat de kerk van Midsland eerst na de 13e eeuw en voor 1440 parochiekerk geworden is; hij zal als zodanig van Suryp zijn afgesplitst. Het is onwaarschijnlijk dat zo laat nog een Willibrord-patrocinium gegeven zou zijn als er niet een plaatselijke traditie aan ten grondslag lag; ik neem aan, dat er in Suryp zo een traditie geweest is, die geleid heeft tot het patrocinium van de dochterkerk. Op het Stryper kerkhof zijn door Elzinga opgravingen verricht waarbij bleek, dat een tufstenen kerk uit ca. 1100 een houten voorganger gehad heeft uit ca. 1000 en deze weer een houten voorganger uit ca. 900Ga naar voetnoot(40). Deze kerk van Suryp zal één van de Echternachse kerken geweest zijn. Of de andere die van Westerschelling of die van Viveporten geweest is, die beide wegens hun patrocinium in aanmerking komen, kan ik niet uitmaken. Op Ameland vinden we geen Willibrordus-patrocinium; de kerk van Hollum, een personaat, was aan O.L. Vrouw gewijdGa naar voetnoot(41), die van Ballum aan Sint-BarbaraGa naar voetnoot(42) en die van Nes aan Johannes den DoperGa naar voetnoot(43). Ten noorden van de begraafplaats van Nes bevond zich een Willebrorddobbe en dit richt onze aandacht op dit dorpGa naar voetnoot(44). Nu wilde een in de 16e eeuw wijd verbreide traditie, dat in de 9e eeuw op Ameland een Benedictijnerklooster was gesticht, dat ca. 1100 naar Foswerd bij Ferwerd zou zijn verplaatst. Okko van Scharl vermeldt dit vrij uitvoerig en ook in een verzoekschrift van Tako Kamminga aan de Staten van Friesland uit 1581 wordt hierop teruggegrepenGa naar voetnoot(45). Inderdaad bezat het aan Johannes den Doper gewijde Benedictijnerklooster te Foswerd uitgebreide bezittingen op AmelandGa naar voetnoot(46), die volgens Houwink vrijwel het gehele gebied van Nes en Buren besloegenGa naar voetnoot(47). De aanwij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zingen zijn bescheiden, maar ik waag het te veronderstellen, dat toen Echternach zijn verre bezit in Friesland afstootte, het Amelandse goed, waaronder de kerk van Nes, aan Foswerd is gekomen (Holwerd kwam aan het klooster te Dokkum). De legende van het 9e-eeuwse Benedictijnerklooster op Ameland heeft dan zijn historische kern in dit Echternachse goederenbezit. De implicaties van het bovenstaande zijn niet zonder belang. Voor de Friese geschiedenis wordt nu enig licht geworpen op de middeleeuwse bewoning van de waddeneilanden, waarover we nog zo bitter weinig weten. In de eerste helft van de 11e eeuw stonden op Terschelling tenminste reeds twee kerken en op Ameland vermoedelijk ook meer dan een, want de lijst spreekt niet van de kerk op Ameland (illa ecclesia), maar van één kerk. Voor onze kennis van het kloosterbezit in ons land levert de Friese lijst nieuw materiaal. Reeds eerder heb ik erop gewezen, dat we in het noorden van ons land sporen vinden van een Echternachse oriëntatie; het ging toen om de schenking door een zekere Gotricus in 786-787 van goederen in Humsterland (Kenwerd) en Middag aan dit kloosterGa naar voetnoot(48). Verder weten we, dat een deel van het koningsgoed te Stroe op Wieringen aan Echternach gekomen isGa naar voetnoot(49). Hierbij voegt zich nu een niet onbelangrijk bezit te Holwerd en de ervoor liggende eilanden, gedeeltelijk aan de monding van het Vlie. Aan de overkant van deze monding was Tessel koningsgoed, waarvan de kerken aan Utrecht gegeven waren. Niet onwaarschijnlijk is, dat ook het Echternachse bezit op Terschelling op een koninklijke schenking teruggaat: de riviermonden waren immers omgeven door grote koninklijke bezittingenGa naar voetnoot(50). Tenslotte is de winst voor de naamkunde niet gering. We weten nu, dat de Echternachse lijsten aangaande de Hollandse kerken op een zelfstandige overlevering berusten en onderling niet afhankelijk zijn; dit verhoogt hun waarde. De oudste vorm van Weksel is natuurlijk van zeer groot belang, maar ook de 11e-eeuwse vorm Ambulon voor Ameland is leerzaam. We kenden alleen nog maar de in slechte copieën | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overgeleverde vormen Ambla en Amblum uit de 9e eeuwGa naar voetnoot(51), die er overigens zeer authentiek uit zien. Ambulon in de 11e eeuw vormt de brug naar een reïnterpretatie tot ofri. *Ammelond, 1307 mnl. Ammeland, waaruit ons Ameland te verklaren is. De vorm op -land is dus niet authentiek. Bovendien merk ik op, dat de hier genoemde attestaties alle ontbreken in Gysselings Toponymisch Woordenboek, zodat deze gegevens als een aanvulling daarop beschouwd kunnen worden.
Amsterdam. D.P. Blok. |
|