| |
| |
| |
| |
[Number 1-4]
De Plaatsnamen van Neerglabbeek
Een socio-linguistisch naamkundig onderzoek
0. Neerglabbeek, sinds 1970 gefusioneerd met Gruitrode, is een kleine gemeente uit de Limburgse Kempen: 296 ha oppervlakte en 687 inwoners op 31 december 1973. De plaatsnamen van deze gemeente, die tijdens het Ancien Régime een kerkelijke en bestuurlijke eenheid met Opglabbeek vormde (cfr. 2), onderzoeken we voornamelijk vanuit een socio-naamkundig standpunt, met name de relatie tussen het plaatselijk onomastikon en de mens-naamgever in zijn leefmilieu.
Tevens rekonstrueren we in deze studie het nederzettingsstramien van de 18e-19e eeuw, een nederzettingsvorm die ook eeuwen daarvoor in weinig gewijzigde vorm aldaar moet bestaan hebben en die bovendien als typisch Kempisch mag bestempeld worden.
Zoals verder blijkt, heeft de gemeente Neerglabbeek bijzonder weinige archivalia nagelaten. Die we hebben kunnen raadplegen laten ons evenwel toe de meeste plaatsnamen op te sporen en te lokaliseren. Het hoeft nauwelijks gezegd te worden, dat het veldwerk, d.i. het optekenen van de nog in de volksmond levende plaatsnamen het archiefonderzoek in belangrijke mate heeft aangevuld, resp. verduidelijktGa naar voetnoot(1).
| |
1. Geografie (fig. 1)
1.1. Neerglabbeek ligt niet op het Kempisch Plateau, maar op de valleiwanden van de Itter en de BaatsbeekGa naar voetnoot(2): blijkens het 19e-eeuws
| |
| |
NEERGLABBEEK: Fig. 1
| |
| |
schetskaartje liggen een vijftal huizen op de valleiwand van de Itter en het centrum rond de dorpskerk aan de bovenloop van de Baatsbeek; een derde groepje huizen ligt in het dalhoofd van de Baatsbeekvallei op de rand van de heide, i.c. naar het Gruitroderbos.
De meest zuidelijke huizen liggen op een hoogte van ±70 m, die op de valleiwanden van de Itter en de Baatsbeek op ± 60 m.
We hebben hier duidelijk te doen met een typisch Kempische straatnederzetting op de overgang van de beekdalgronden naar de hooggelegen zandgronden; vandaar ook rivierdalnederzetting genoemd. Zie over dit type in Noord-Brabant b.v. Keuning (1961). Zulk een nederzettingstype vinden we ook in het Drentse esdorp (Keuning o.c. en Naarding 1963).
Neerglabbeek heeft behoudens de laatste decennia altijd een zeer minieme bewoning gekend. Een indeling in gehuchten of heerdgangen (Molemans 1973), zoals voor grotere Kempische gemeenten het geval is, heeft nooit plaatsgehad. Cornelissen (1971) vermeldt als Neerglabbeekse gehuchtnaam de Berg. Deze naam, die voor het eerst in 19e-eeuwse bronnen voorkomt, duidt op het gebied achter de boerderijen Debits en Immelen. Vrij recent zijn de verkavelingen de HaagGa naar voetnoot(3) (A 653 etc.), de Hoeven (A 678 etc.) en de Zavel (A 571 etc.), alle op zavel- of heidegronden die voor bouwland niet in aanmerking komen. Deze agglomeraties worden thans als gehuchtnamen geïnterpreteerd.
1.2. Opglabbeek ligt op de valleiwanden van de Kleine Beek, een bijrivier van de Bosbeek, op ca. 75 m. De Kleine-Beekvallei is ingesneden in het Kempisch Plateau, dit laatste hier op een hoogte van 80-82 m.
De gehuchten Ophoven en Louwel liggen op een helling tussen 70-77 m; het gehucht Louwel, S.-N gericht, vormt de overgang tussen het Kempisch Plateau en een grote vervlakking in de vallei van de Bosbeek.
De Vinkenkant, een vrij jonge agglomeratie, ligt in een kleine, droge vallei.
1.3. De nederzettingen Neer- en Opglabbeek zijn genoemd naar hun ligging bij een gladde ‘glanzende, heldere’ beek: 1219 ecclesiam tam inferioris quam superioris ville que dicitur glatbeke (Gysseling 1960:
| |
| |
731). Enkele jongere vermeldingen voor Neerglabbeek zijn: 1395 kop. 1451 capella alias ecclesia de nederghelabbeke (Gerits 1961. 323); 1450 ned(er)gelabbeeckGa naar voetnoot(4); 1511 ned(er)gelabeecGa naar voetnoot(5).
Glabbeek zelf is geen levende waternaam gebleven: Neerglabbeek ligt in een vallei van de Itter (cfr. ook Neer- en Opitter), in de volksmond meestal Beek of Molenbeek [mī:ləbē.k]Ga naar voetnoot(6) genoemd; Opglabbeek ligt in een vallei van de Oeter (cfr. ook Neer- en Opoeteren) of Bosbeek. Glabbeek, fra. Glabais, du. Gladbach zijn wellicht zeer verspreide appellativische benamingen geweest ter aanduiding van waterlopen (zie b.v. Gysseling 1960: 407-408), die in vele gevallen door andere, resp. jongere waternamen verdrongen werden.
Schönfeld (1955: 78) gaat voor de waternaam Itter uit van Keltisch *it-ara ‘snelstromend water’. Krahe (1956: 112 en 1965: 192) verwerpt deze Keltische etymologie. De Itter-, resp. Eiterhydroniemen, die alle in Germaanse streken voorkomen, gaan volgens Krahe naar alle waarschijnlijkheid terug op germ. *aitra-, resp. *aitrō-, d.i. igm. *oid-, *id- ‘zwellen’ met r-suffiks (cfr. ook Pokorny 1959: 774). Zie hierover ook nog: Tummers en Blok (1968: 26) en Devleeschouwer (1973: 42, 50-51).
De waternaam Oeter: 952 kop. 13e votra (Gysseling 1960: 758) is vrij duister. Schönfeld (1955: 129) gaat uit van de diernaam otter, wat ons weinig aannemelijk lijkt. Staan Itter en Oeter mogelijk in een ekspressieve ablautsverhouding? Zie over de wisseling î en û Roelandts (1970: 92-93) met literatuuropgave.
1.4 Opglabbeek ligt globaal beschouwd hoger dan Neerglabbeek, vandaar de tegenstelling op = hogergelegen vs. neer = lagergelegen. Neer- vs. Opglabbeek kan b.v. vergeleken worden met Neer- vs. Opbrakel, Neer- vs. Opitter, Neer- vs. Opoeteren en Neer- vs. Opvelp. Jonger zijn de tegenstellingen over vs. ne(d)er en op, resp. boven vs. dal: Over- en Neerijse, Over- en Neerpelt, Over- en Neerwinden, Op- en Daalgrimbie, Boven- en Daalwezet. Zie over deze onderscheidende bestanddelen Kaufmann (1958: 46-47) en Tummers (1961: 86).
| |
| |
Neer- en Opglabbeek zijn kerkelijk en bestuurlijk één geweest (cfr. 2). Tussen beide gemeenten, van elkaar gescheiden door het Gruitroderbos, bestond een rechtstreekse verbinding, thans bekend als Zandstraat, maar in de volksmond voortlevend als Glabbekerweg. Doorheen het Gruitroderbos - thans een dennenbos, vroeger een heidevlakte en GruitroderheideGa naar voetnoot(7) genoemd - dwarst deze weg een langgerekt, west-oost gericht duinenmassief met als hoogste punt de Zandberg (± 103 m).
Wellicht moet de tweeëenheid Neer- en Opglabbeek tot een primaire drie-eenheid uitgebreid worden - althans vóór de 12e eeuw -, namelijk met de gemeente Gruitrode. Deze laatste nederzetting is vermoedelijk in Frankische tijd ontstaan op een bosrooing. Socio-geografisch is deze stelling verdedigbaar, ook al laten de archivalia ons hier in de steek.
| |
2. De kerkelijke en bestuurlijke tweeëenheid Neer- en OpglabbeekGa naar voetnoot(8)
2.1. Vóór de 13e eeuw behoorden de kerken van Neer- en Opglabbeek en de daaraan verbonden tienden toe aan de graven van Loon, wellicht de stichters van beide kerken. In 1219 bekrachtigde Arnold, graaf van Loon, de schenking door zijn broer Lodewijk aan de abdij van Averbode, met name het patronaat der kerken van Neer- en Opglabbeek met de tienden en alle aanhorigheden: 1219 ecclesiam tam inferioris quam superioris ville que dicitur glatbeke (Gysseling 1960: 731)Ga naar voetnoot(9). Neer- en Opglabbeek hadden toen ieder hun eigen kerk, resp. toegewijd aan de H. Hubertus en de H. Lambertus. Beide kerken vormden één parochie, bediend door één pastoor.
In 1283 stond de aartsdiaken van de Kempen, Gerardus van Nassau, op verzoek van de abt van Averbode, de pastoor van Opglabbeek en de parochianen van Neerglabbeek toe, dat Neerglabbeek een eigen pastoor kreegGa naar voetnoot(10). De pastoor mocht als residentieplaats Neer- of Opglabbeek kiezen - hij opteerde voor dit laatste - en moest zijn helper een gepast inkomen bezorgen. De pastoor van Opglabbeek behield de leiding over beide parochies, die tot aan de Franse Revolutie door kloosterlingen van de abdij van Averbode bediend werden:
| |
| |
begin 15e kop. 1451 glabbeke inferior appendicium est de glabbeke superioriGa naar voetnoot(11). Cfr. ook attestaties als: 1653 dionysius van moll pastoer van op ende neerglabbeeckGa naar voetnoot(12).
2.2. Ook bestuurlijk vormden Neer- en Opglabbeek een eenheid binnen het graafschap Loon: ze vormden één schepenbank, ressorterend onder het ambt Stokkem.
| |
3. Huisnamen te Neerglabbeek
De bewoning te Neerglabbeek is, zoals reeds gezegd, altijd zeer miniem geweest. In 1767 waren er precies vijftien huizen: ‘Dit is een exacte liste voor ons dorp neergelabbeeck de welcke groot is vifthien huijssen, te weeten peeter coninx alias kusters, micghel peeters alias claesen, casper schroten alias loijens, hermanus cremers alias heijmans, leenert smets alias maes, casper arets alias kercken, matthijs nijsen alias immelen, jacobus damiaens alias diebits, reijner doomen alias diebits; dese negen vieren een peerd en die hier naer volghen ossen, te weten jacobus kusters en helmus cremers alias leen, jacobus engelen en lambertus mieres alias dries, lauwerens engelen alias lemmens, teodorus paredis alias sousen’ (GN 1, 13). Daarbuiten waren er dan nog de pastorij en de kosterij.
Zoals verder blijkt zijn deze vijftien huisnamen - in ruime zin eerder erfnamen te noemen - alle afgeleid van persoonsnamen. Aan de basis van zulke naamgeving ligt het hechte verband dat na een tijd tussen een goed en een bepaalde eigenaarsfamilie kan ontstaan, zodat de persoonsnaam uiteindelijk met het goed vereenzelvigd wordt. Hierop komen we nog terug bij de bespreking in 3.2.
In 3.1. volgt een overzicht van de Neerglabbeekse huisnamen: de oudste vindplaatsen van de persoonsnamen en de hieruit ontwikkelde boerderijnamen. Dank zij het bewaard gebleven bunderboek uit 1786 (GN 2) kunnen we tevens de precieze grootte van elk goed geven, aangeduid in bundersGa naar voetnoot(13), evenals een nauwkeurige omschrijving van het gebruik der gronden.
| |
| |
Voor goede landbouwgrond - akker of hooiland - moesten 30 stuivers gemeentebelasting per bunder betaald worden, voor heide of bos 15 stuivers per bunder: ‘Scat cele van neergelabbeek voor het jaer 1789 boenders gewijs opgesteld waer ider kan sien, hoe veel grondt hij onder die gemeijnt heeft, en hoeveel schat hij daer voor geeft, den schat gerekent tegen 30 st. van goeden grondt en den quaden teghen 15 st. het boender, of twee boenders quaden grondt genomen voor een boender goeden grondt’ (1789, GN 3).
| |
1. | DebitsGa naar voetnoot(15) [ǫ:pt dē:bəs]: Dirick debots, 1676, OG 2, 23; derick debits, 1680, OG 3, 27 v.; peter debits, 1755, GN 5; aen debits, Kad. 1844 en B 1845. Vanaf de 18e eeuw dragen twee hoeven de naam Debits, dit als gevolg van een erfdeling: beide boerderijen liggen naast elkaar. Wanneer na een goederensplitsing de woningen van twee erfgenamen niet bij elkaar liggen, krijgt één van de boerderijen gebeurlijk een andere naam (cfr. sub Leen), wellicht voor een efficiënt kommunikatief systeem. Bij recente erfdelingen worden bepalende bestanddelen zoals groot vs. klein toegevoegd (cfr. sub Lemmens en Maas).
a) | Reijner doomenGa naar voetnoot(16) is eenen eijgenaer van diebits hof, 1767, GN 1, 13; reijner doomen alias diebits, id.; den bergh ofte haege van jacobus vliegen, huijs plaetse ende moes te saemen, 1786, GN 2, 4; jacob vliegen gronden ende erven te saemen genaemt debis, id., 62.
Kad.: A 2-5, 7, 9-10. |
Grootte van het goed: 15 bunders 295 roeden
|
|
|
| |
| |
NEERGLABBEEK: Fig. 2
| |
| |
|
|
- | huisplaats, berg en moeshof (5 b. 162 r.) |
- | hagen (375 r.) |
- | hooiland (100 r.) |
|
|
b) | Jacobus damiaens is eenen eijgenaer van diebits hof, 1767, GN 1, 13; jacobus damiaens alias diebits, id.; jacobus diebits/debits, id., 19; jacobus damiaens huys plaetse en den berg daer annex, 1786, GN 2, 4; jacobus damiaens gronden ende erven te saemen genaemt debis, id., 61; jacob domen, Kad. 1844.
Kad.: A 11-13, 15-18. |
Grootte van het goed: 13 bunders 230 roeden
- | bouwland (6 b. 331 r.) en hagen (2 b. 388 r.) |
- | huisplaats, berg en moeshof (2 b. 162 r.) |
- | hagen (424 r.) |
- | hooiland (125 r.) |
|
|
|
| Bij de boerderijen de Immelen (nr. 5), de Lemmens (nr. 10) en de Sousen (nr. 13) is er eveneens sprake van de berg waarop de woning staat. De genoemde woningen liggen alle op de overgang van de Ittervallei naar de bouwlanden. T.o.v. van de Itterbeek is er een niveauverschil van ± 10 m. Het woord berg wijst niet enkel op het hoogteverschil, maar ook op de steile helling die de boerderijen scheidt van de ItterGa naar voetnoot(18). |
| |
2. | Dries [ǫ:pt drē:s]: pouls drees: het goet in den drees, 1644, OG 2, 42; 1652, id., 88; marie drees aen lemmen haeren soon: het drees goet, 1662, OG 2, 152; 1665, id., 173; drees panden, 1690, OG 3, 46 v.; henryck drees, 1698, id., 67; drees goet aen de pastorie gelegen, 1718, id., 191; jo(ann)es drees: huijs en hof genaemt te drees, 1745, OG 4, 23 v.; jo(ann)es mierisGa naar voetnoot(19) alias drees, 1747, OG 4, 30 v.; lambertus mieris alias dries, 1767, GN 1, 13; lambertus mieres is eenen eijgenaer van dries hof, id.; lambertus mueris huijs plaetse, moes hof en dries, 1786, GN 2, 47; hubertus meris, 1789, GN 3;
|
| |
| |
| jan meris alias dries, 1829, PN 4, 269; dries, Kad. 1844 en B 1845.
Kad.: A 428-32. |
Grootte van het goed: 9 bunders 309 roeden
- | bouwland (5 b. 111 r.) en hagen (4b. 29r.) |
- | huisplaats, dries en moeshof (269 r.) |
|
|
| |
3. | EngelenGa naar voetnoot(20) [ǫ: dən ẹ:ηəl]: Tijs Engelen, 1573, OG 1, 108 v.; engelen goet, 1642, OG 2, 23; drees goet geleegen neuen engelen goet, 1665, id., 173; corst engelen, 1676, id., 230 = christiaen engelen, 1680, OG 3, 27 v.; bona ter engelen, 1695, PN 1, 5; christiaen engelen: huijs ende hoff genaemt engelen, 1740, OG 4, 8; christiaen engelen goet, 1775, PN 3, 2; jacobus engelen huijs plaetse ende moes hof, 1786, GN 2, 48; engelen, Kad. 1844 en B 1845; christiaen engelen, Kad. 1844.
Kad.: A 436-37. |
Grootte van het goed: 11 bunders 342 roeden
- | bouwland (5 b. 44 r.) en hagen (4 b. 170 r.) |
- | huisplaats en moeshof (58 r.) |
- | hagen (1 b. 240 r.) |
- | hooiland (206 r.) en hagen (24 r.) |
|
|
| |
4. | HeimansGa naar voetnoot(21) [ǫ:pt hẹ̄:məs]: Thijs heijmens, 1642, OG 2, 23; thijs heijmans, 1645, id., 44 v.; heijmans goet, 1669, id., 193; heyn heymans, 1676, id., 231; remigius heymans, 1680, OG 3, 27 v.; heijmants goedt, 1695, PN 1, 9; heymans panden, 1743, OG 4, 16 v.; jo(ann)es heijmans huijs en hoff genaemt te heijmans, 1748, id., 32 v.; 1767 hermanus kreemers (GN 1, 1) = hermanus heijmans (id., 4) = hermanus cremers alias heijmans (id., 13); hermanus cremers is hurman van heymans hof, 1767, PN 1, 13; huijs ende hof genaemt heymans goet, 1785, OG 5, 23 v.; heymans hof ofte eygen- |
| |
| |
| dom van dhr pastoor in bree, 1786, GN 2, 57; heymans goed op het goed afkomende van camps goed, 1832, PN 4, 271; heymans, B 1845.
Kad.: A 364-68. |
Grootte van het goed: 39 bunders 207 roeden 5 voet
- | bouwland (11 b. 128 r. 5 v.) en hagen (6 b. 235 r.) |
- | huisplaats en moeshof (1 b. 88 r.) |
- | hagen (18 b. 294 r.) |
- | hooiland (1 b. 238 r.) en hagen (24 r.) |
|
|
| |
5. | ImmelenGa naar voetnoot(22) [ǫ:pt ø:mələ]: Jan emmelen, 1598, OG 1, 252; jan immelen, 1680, OG 3, 27 v.; bona te emmelen, 1695, PN 1, 5; matthijs nijsen is eenen eijgenaer van immelen hof, 1767, GN 1, 3; matthijs immelen, 1767, GN 1, 4 = matthijs nijsen alias immelen, id., 13; maetijs nijsen gronden ende erven altemael genaemt ummelen, GN 2, 63; maetijs nijsens leemans bergh ende den anderen bergh daer huys en stallinge op staedt, 1786, id., 6; aen immelen B 1845. Kad.: A 69-78, 80-81. Met de Lemans Berg wordt perceel 70 (struwelen, 1 ha 20 a 40 ca) bedoeld, met de andere berg perceel 76 (struwelen, 1 ha 56 a 80 ca) waarop boerderij de Immelen staat. Mogelijk herinnert Lemans Berg aan een verdwenen hoeve (cfr. ook Lemans Veld).
Grootte van het goed: 23 bunders 390 roeden
- | bouwland (9 b. 129 r.) en hagen (6 b. 293 r.) |
- | huisplaats (4 b. 46 r.) |
- | hagen (3 b. 172 r.) |
- | hooiland (130 r.) en haag (20 r.) |
|
|
| |
6. | KerkenGa naar voetnoot(23) [ǫ:pt kẹ̄:rkə]: kircke(en) goet, 1673, OG 2, 218; 1767 casper kercken (GN 1, 4) = casper arets alias kercken (id., 13) = casper aerts (id., 13); jasper aerts ende consoorten hunne gronden ende erven genaemt kercken, 1786, GN 2, 66; casper aerts en con- |
| |
| |
| soorten of kerckenhof, 1789, GN 3; pachterij genaemd kerken, 1851Ga naar voetnoot(24).
Kad.: A 644-47, 650. |
Grootte van het goed: 29 bunders 113 roeden
- | bouwland (5 b. 359 r.) en hagen (1 b. 357 r.) |
- | huisplaats, dries en moeshof (1 b. 158 r.) |
- | hagen (18 b. 138 r.) |
- | hooiland (259 r.) en haag (42 r.) |
|
|
| |
7. | KlasenGa naar voetnoot(25) [ǫ:pt klō:zə]: Houb claesen, 1645, OG 2, 44; alle die goederen genaempt te claesen, 1653, id., 93; heijl claesen: claesen goet, 1661, id., 146 v.; houb claesen: claesen goet, 1669, id., 188; 1680, OG 3, 27 v.; bona ter claesen, 1695, PN 1, 4; 1767 mighel klasen (GN 1, 4) = micghel peeters alias claesen (id., 13) = micghel peters is eenen hurman van claesen hof (id., 13); claesen hof, dries aen het huijs ende huijs plaetse en moeshof, 1786, GN 2, 17; nijs binis alle sijne gronden ende erven genaemt claesen, id., 73; klaesen, Kad. 1844 en B 1845
Kad.: A 441-48. |
Grootte van het goed: 20 bunders 88 roeden 4 voet
- | bouwland (10 b. 44 r. 4 v.) en hagen (2 b. 228 r.) |
- | huisplaats, dries en moeshof (1 b. 255 r.) |
- | hagen (4 b. 167 r.) |
- | hooiland (1 b. 98 r.) en hagen (96 r.) |
|
|
| |
8. | Kusters [ǫ:pt kę:stərs]: Custers goet, 1569, OG 1, 55; tijs custers, 1577, id., 147; jacob custers, 1642, OG 2, 26; 1697, OG 3, 62; custers goedt, 1753, OG 4, 83 v.; 1767 peter custers (GN 1, 4) = peeter coninx alias kusters (id., 13) = peeter coninx is eenen eijgenaer van het kusters (id., 13); peeter coninckx dries aen het huys ende huys plaetse, 1786, GN 2, 21; thuijs ceusters hof, 1795, GN 4 = ww matijs conings, Kad. 1844; aen kesters, Kad. 1844; aen kusters, B 1845.
Kad.: A 536-40. |
Grootte van het goed: 11 bunders 393 roeden
- | bouwland (5 b. 276 r.) en hagen (2 b. 195 r.) |
|
|
| |
| |
|
- | huisplaats en dries (339 r.) |
- | hagen (2 b. 89 r.) |
- | hooiland (240 r.) en hagen (54 r.) |
|
|
| |
9. | LeenGa naar voetnoot(26) [ǫ:pt lẹ̄:n]: Leen goet, 1657, GO 2, 119 v.; Leen goedt, 1697, OG 3, 59; Leijen goedt, 1695, PN 1, 9; het leen goet, 1718, OG 3, 196 v.; leijen goet, 1775, PN 3, 2.
In de tweede helft van de 18e eeuw werd het goed blijkbaar verdeeld: jacobus kusters en helmus cremers alias leen, 1767, GN 1, 13.
a) | Helmus cremers is eenen hurman van leen hof, 1767, GN 1, 13; wilhelmus creemers huijs plaetse, moeshof en een driesken, 1786, GN 2, 48; helmus cremers alias leen, 1795, GN 4; ww willem creemers = ww paulus leen, Kad. 1844; leen, Kad. 1844.
Kad.: A 439. |
Grootte van het goed: 11 bunders 168 roeden
- | bouwland (5 b. 381 r.) en hagen (3b. 250 r) |
- | huisplaats, dries en moeshof (58 r.) |
- | hagen (1 b. 63 r.) |
- | hooiland (190 r.) en haag (26 r.) |
|
|
| De woning (A 439) is vermoedelijk het stamhuis van het Leengoed; bij dit huis ligt ook het Leen Veld, d.i. het aangelegen huisveld. |
| Het tweede Leen (b) wordt thans eerder Kusters genoemd. Hiervoor zijn twee redenen aan te geven: in de eerste plaats ligt dit goed bij de eigenlijke Kusters (8), in de tweede plaats werd het lange tijd bewoond door een fa. Kusters. |
b) | Jacobus custers is eenen eijgenaer, 1767, GN 1, 13; jacobus custers dries aen het huijs, huijs plaetse ende moes hof, 1786, GN 2, 21; jacobus ceusters hof, 1795, GN 4; ww matijs custers en jacob custers, Kad. 1844.
Kad.: A 527-35. |
Grootte van het goed: 12 bunders 324 roeden
- | bouwland (6 b. 257 r.) en hagen (2 b. 175 r.) |
- | huisplaats, dries en moeshof (393 r.) |
- | hagen (2 b. 1 r.) |
- | hooiland (222 r.) en hagen (76 r.) |
|
|
|
| |
| |
10. | LemmensGa naar voetnoot(27) [ǫ:pt lę:məs]: Seckeren hoeff genaemt lemmens hoeff, 1639, OG 2, 8 v.: maria steyvers weduwe packer lemmens saliger, 1715, OG 3, 174; huijs ende hoff genaemt lemmens, 1750, OG 4, 41 v.; lauwerens engelen alias lemmens, 1767, GN 1, 13 = lauwerens engelen is eenen hurman van lemmens hof, id.; het lemmens goet soo huys als hof, landerijen en bempden met alle de annexe gronden, 1781, OG 4, 222; den bergh, huijsplaetse ende dries van lemmens hof, 1786, GN 2, 7; den eerenfesten advocaedt beckers ende suster juffrouw helena beckers hunnen hof genaemt lemmens, 1786, id., 65; lemmes hof, 1795, GN 4; aen lemmens, Kad. 1844 en B 1845.
Kad.: A 119-28. |
Grootte van het goed: 23 bunders 317 roeden
- | bouwland (5 b. 249 r.) en hagen (5 b. 174 r.) |
- | huisplaats, dries en berg (5 b. 59 r.) |
- | hagen (7 b. 255 r.) |
|
|
| |
| Thans wordt nog een onderscheid gemaakt tussen Groot Lemmens (boerderij kad. A 126) en Klein Lemmens (boerderij kad. A 118). Dit onderscheid is de resultante van een erfdeling en gaat volgens onze zegsman M. Creemers terug tot ± 1900. |
| |
11. | LoijensGa naar voetnoot(28) [ǫ:pt lu:jəs]: Lips loijens, 1602, OG 1, 283; lemmen loijs: loijs goet, 1640, OG 2, 14 v.; het loijs goet, soe huijs, hoeff, landt, bempden, heij en meij, 1650, id., 73; 1673, id., 218; jan loijs, 1657, id., 119 v.; philips loijens, 1719, OG 3, 201; casper schroten alias loijens, 1767, GN 1, 13 = casper schroten is eenen hurman van loijens hof, id.; loijens aen den heer pastoor, 1795, GN 4; aen loyens, Kad. 1844 en B 1845; pachterij bekend onder den naem van loyenshof, 1855Ga naar voetnoot(29).
Kad.: A 351, 353-56, 361-63. |
Grootte van het goed: 34 bunders 96 roeden
- | bouwland (16 b. 24 r.) en hagen (8 b. 200 r.) |
- | huisplaats, dries en moeshof (1 b. 334 r.) |
- | hagen (10 b. 293 r.) en dennenbossen (4 b. 392 r.) |
- | hooiland (1 b. 331 r.) en hagen (122 r.) |
|
|
| |
| |
12. | MaasGa naar voetnoot(30) [ǫ:pt mǭ:s]: Peter maes, 1577, OG 1, 147 v.; 1597, id., 248; symon maes: het goet genaempt maes goet soe landt sant huys ende hoeff daer toe gehoorende, 1673, OG 2, 218; willem maes, 1745, OG 4, 22; lenert maes, 1767, GN 1, 4 = leenert smets alias maes, id., 13; moessen dries en huijsplaetse 1786, GN 2, 27; een plaetse genaemt moose goedt, alle hunne gronden ende erve genaemt moose, 1786, id., 67; maes hof, 1789, GN 3; aen maes, Kad. 1844 en B 1845.
Kad.: A 625-27. |
Grootte van het goed: 12 bunders 249 roeden
- | bouwland (5 b. 229 r.) en hagen (3 b. 72 r.) |
- | huisplaats en dries (318 r.) |
- | hagen (2 b. 218 r.) |
- | hooiland (90 r.) en hagen (122 r.) |
|
Zoals bij Lemmens (nr. 10) wordt thans een onderscheid gemaakt tussen Groot Maas (A 627 f) en Klein Maas (A 627 d), dit als gevolg van een vrij recente erfdeling. |
|
| |
13. | SousenGa naar voetnoot(31) [ǫ:pt su:zə]: Rutten tsuijsen, 1598, OG 1, 252; lenart susen, 1602, id., 282 v.; peter sousen, 1615, id., 326 v.; hendrick t'sousen: t'sousen goet, 1645, OG 2, 46; lenard sousen, 1666, id., 177; jacob t'sousen: t'sousen goet soe huys, hoeff, landt ende bempden, 1676, id., 229 v.; gylis sousen, 1680, OG 3, 27 v.; jacob sousen, 1698, id., 67; sousen goederen, 1714, id., 163 v.; teodorus paredis alias sousen, 1767, GN 1, 13 = teodorus paredis is eenen eijgenaer van sousen hof, id.; corneelis sousen, 1767, GN 1, 19 = de weduwe niclaes renckens haere gronden ende erven genaemt sousen, 1786, GN 2, 64; de weduwe niclaes renckens berg daer huys en stallinge op staedt ende dries, 1786, GN 2, 7; de weduwe claes renckens of soesen hof, 1789, GN 3; theodoris paredis alias sousen hof, 1795, GN 4; sousen, Kad. 1844 en B 1845.
Kad.: A 82-89. |
Grootte van het goed: 15 bunders 256 roeden
- | bouwland (5 b. 262 r.) en hagen (2 b. 200 r.) |
|
|
| |
| |
|
- | huisplaats, dries en berg (2 b. 180 r.) |
- | hagen (4 b. 278 r.) |
- | hooiland (102 r.) en hagen (34 r.) |
|
|
| |
14. | Pastorij en kosterij
Op het einde van de 18e eeuw woonde de pastoor vermoedelijk op het Loijensgoed. De eigenlijke pastorij lag daarnaast (A 359-60). Wegens de bouw van een nieuwe pastoorswoning wordt deze laatste woning thans Oude Pastorij [ā:w pa:stə'ri:] genoemd. Vóór de 18e eeuw woonde de pastoor nog elders: eene haege daer de alde pastorie heeft op gestaen, 1786, GN 2, 46 (kad.: A 255; schaapsweide; 23 a 10 ca). |
Voor de koster stond de kosterij, thans ['kę:rəkhi:skə] genoemd ter beschikking: Joannes voosen is huerman van het neuhuys als custer en keeter, 1767, GN 1, 13; de huijsplaetse en moeshof daer de custerie op staedt, 1786, GN 2, 31; den ceuster jan vaesen, 1795, GN 4. Kad.: A 349-50; huis en tuin; 11 a 35 ca. |
|
| |
3.2. Bespreking.
3.2.1. Debits c.s. zijn in feite geen huisnamen: ze benoemen niet enkel de woning, maar ook de bijhorende landerijen (bouwland, heide, resp. bos en grasland). Een adekwatere benaming is wellicht erfnamen (cfr. ook Van wijk 1948:12).
Deze erfnamen worden verbonden met het lokatieve voorzetsel op: opt Debits, opt Maas enz. (cfr. infra); gewone huisnamen daarentegen zijn verbindbaar met in: in de Kroon, in de Drie Pistolen enz. Deze oppositie kunnen we verbinden met het kenmerk [± isolatief] (cfr. Molemans 1972:199-201). De waarde [± isolatief] slaat op de kenmerken afgezonderd, afgesloten, evtl. hooggelegen, en in meer figuurlijke zin: groot, belangrijk, sociaal hogerstaand (b.v. op het kasteel vs. in het huis); niet-isolatief doelt dan op het vlakke, het onopvallende, het geïntegreerde, het genivelleerde.
Het historische materiaal biedt nog enkele schrijftaalrestanten met het voorzetsel te: 1653 te claesen, 1685 ter claesen, 1695 te emmelen, 1695 ter engelen, 1745 te drees, 1748 te heymans. Dit voorzetsel, dat thans in het ABN nog enigszins archaïzerend optreedt (te Hasselt b.v.), komt in de Limburgse dialekten niet meer voor. Zie ook Nouwen (1958: 277) die 16e-17e-eeuwse vindplaatsen van te en de nevenvorm tot + erfnaam vermeldt voor Grote-Brogel.
| |
| |
3.2.2. We hebben hier ongetwijfeld te maken met een vrij jonge laag toponiemen: namen als Debits c.s. ontstonden voornamelijk in de 17e-19e eeuw, nadat éénzelfde eigenaarsfamilie gedurende een vrij lange tijd een bepaald goed had bewoond en haar naam er a.h.w. mee vergroeid was.
De namen van de eerste bezitters waren in die mate met het goed vergroeid en ook in de volksmond bekend, dat nieuwe eigenaars of huurders die namen overnamen, zoals blijkt uit talrijke 18e-19e-eeuwse attestaties, b.v. 1767 mighel klasen = michgel peeters alias claesen = micghel peters is eenen hurman van claesen hof; 1767 peter kusters = peeter coninx alias kusters = peeter coninx is eenen eijgenaer van het kusters.
Ook thans nog worden deze erfnamen overgedragen op de bewoners, resp. eigenaars. In Neerglabbeek zijn Jaak Beckers en Henri Lenders eerder bekend als Jaak Sousen en Rikske Maas; ze baten resp. de boerderijen Sousen en Maas uit. Jacob Thaens, die een veertigtal jaren geleden is overleden, was in de volksmond algemeen bekend als Kupke Drees (woonde op de Dries). Zie in dit verband ook de talrijke voorbeelden uit de gemeente Grote-Brogel bij Nouwen (1958:284 vv.).
3.2.3. Het onmiddellijke voorstadium van de van persoonsnamen afgeleide erfgenamen is blijkens de geattesteerde vormen de verbinding familienaam + een wisselend appellatief (meestal goed, hof). Het lidwoord, dat op toponymisering wijst, treedt in de attestaties zeer uitzonderlijk op. De verklaring hiervoor is, dat in de konstruktie [genaamd/genoemd + eigennaam], b.v. 1786 hof genaemt lemmens, de eigennaam niet in zijn normale funktie wordt gebruikt, maar wel in zelfnoemfunktie; in zulke gevallen is het lidwoord niet of minder gebruikelijk.
Alle Neerglabbeekse erfnamen hebben thans in de volksmond het lidwoord de(n):den Debits, de Maas enz. In de positie [op + de(n) + eigennaam] wordt de(n) gereduceerd tot d en geassimileerd tot t: opt Debits, opt Maas enz. Er is echter één uitzondering: op den Engel (<Engelen). Het betreft een vrij jonge variant, waarbij wellicht een volksetymologische reïnterpretatie heeft plaatsgehad: onze zegsman twijfelde aanvankelijk tussen opt Engel(en) en op den Engel, maar opteerde uiteindelijk voor de laatste vorm. Terwijl de reduktie van op de(n) tot opt bij de besproken erfnamen vrij algemeen is, doet zich in appellativisch gebruik de overgang van de tot t na voorzetsel
| |
| |
slechts voor bij enkele vrouwelijke substantieven met s-anlaut, zoals school, stad, straat, zolder: de auto staat opt straat vs. de straat staat onder water. De eigennaam is hier klaarblijkelijk progressistischer!
Het komt ons voor, dat archivalische omschrijvingen als Lemmens Hof/Goed b.v. papieren vormen zijn, althans in de 18e-19e e., mogelijk ook vroeger, die afwijken van de in de volksmond levende benamingen als de Lemmens/opt Lemmens.
3.2.4. Er is weinig fonische differentiatie ontstaan tussen de familienamen en de hiervan afgeleide erfnamen. We hebben eerder gewezen op typisch Neerglabbeekse, resp. Limburgse verschijnselen als synkope van t vóór s (Debits>Debis) en van n vóór s in toonloze syllabe (cfr. Heimans, Lemmens en Loijens). Zulke ontwikkelingen zijn evenwel niet relevant voor de overgang persoonsnaam>plaatsnaam, omdat ze ook optreden bij persoonsnamen die geen plaatsnamen werden.
Wel relevant is de evolutie van Engelen tot Engel, met apokope van -en, een wezenlijk formeel kenmerk van talrijke Limburgse familienamen (cfr. Immelen, Kerken, Sousen). De differentiatie psn. - toponiem werd hier formeel aangeduid, nl. door afstoting van de (funktieloze) ‘uitgang’ -en in de preferente monomorfematische woordvorm.
3.2.5. De gemiddelde oppervlakte van de Neerglabbeekse landbouweksploitaties schommelt tussen 10 à 15 bunders. Enkele winningen zijn vrij groot met een oppervlakte van 20 à 40 bunders: Heimans, Immelen, Kerken, Klasen, Lemmens en Sousen.
De oppervlakte zaaigrond bedraagt normaliter 5 à 6 bunders per hoeve, bij de genoemde grotere erven 10 à 15 bunders. Deze bouwlanden lagen besloten in houtkanten, hagen genoemd, die een aanzienlijke oppervlakte innamen, zoals uit het vermeld cijfermateriaal blijkt (cfr. supra). Zulke besloten bouwlanden werden dikwijls kampen genoemd, maar dit is geen conditio sine qua non: ook akker- en veldnamen kunnen op besloten land wijzen.
Bij elk goed horen ook één of meer hagen, met name heidevelden en kreupelbos. Deze gronden waren in de vroegere landbouwoptiek onontbeerlijk: ze dienden o.m. als weideplaats voor het vee, voor de brandhoutvoorziening enz. Voor de Neerglabbeekse boeren waren zulke gronden nog des te belangrijker, omdat ze niet, zoals elders in de Kempen meestal het geval was, konden beschikken over een gemene vroente of heerdgang. Blijkens het bunderboek van 1786 was er toen te Neerglabbeek slechts 2 ha 57 a 80 ca gemeentelijke heidegrond.
| |
| |
Het hooilandarsenaal is vrij beperkt: het schommelt van ca. 25 a tot 1 ha per landbouwbedrijf. Opmerkelijk is, dat bij het goed de Dries geen hooiland hoort, evenmin als bij de Lemmens; deze laatste winning ligt op de valleiwand van de Itter: het hooiland is aangelegen bij de huisplaats, zodat het niet ekspliciet in het bunderboek vermeld wordt.
3.2.6. We hebben reeds gesteld (cfr. 3.2.2.), dat Debits c.s. geen ellipsen van samenstellingen (Debitshof e.a.) zijn, maar onstaan zijn door metonymie: de naam van de (eerste) bezitter of gebruiker gaat over op de hoeve die hij eksploiteert (of heeft geëksploiteerd).
Het wezen van dit naamtype is een sociaal aspekt: het weerspiegelt een opdeling van de beschikbare grond in een aantal familiale bedrijven; de naam van de bezitter valt samen met het bedrijf en beide zijn onder één naam bekend. In 1786 waren bijne alla gronden te Neerglabbeek opgedeeld in 15 familiebedrijven (in een vroeger stadium 13); daarbuiten vielen dan 2 ha 57 a 80 ca gemeentegrond, 1 bunder 80 roeden hagen van het armenbestuur en 15 bunders 207 roeden hagen en dennenbossen van diverse inwoners uit de buurdorpen Bree, Gruitrode, Opitter en Tongerlo.
De Neerglabbeekse erfnamen kunnen we uitingen van (relatief) groot-grondbezit noemen. We zouden kunnen spreken van een herhaling in vereenvoudigde vorm van wat vroeger tijdens de Frankische landname is gebeurd: de ingen-namen b.v. uit die tijd (cfr. Lindemans 1940) reflekteren eveneens het bezit van gronden door Frankische families. Er zijn weliswaar twee belangrijke verschillen met wat in een gemeente als Neerglabbeek gestalte heeft gekregen. In de eerste plaats konden de Franken beslag leggen op de goede gronden, zodat we de ingen-namen hoofdzakelijk aantreffen in de goede landbouwstreken, zoals b.v. in Limburgs Haspengouw. In de tweede plaats konkretiseerden de Franken hun bezit in een eigennamensysteem dat berust of suffigering, b.v. Mopertingen = *Maubertus-inga-heem ‘de woning van de familie van Maubertus’.
3.2.7. Het besproken namentype te Neerglabbeek is helemaal geen uniek geval. Het komt ook elders voor (cfr. J. Helsen, Med. 1937: 30; Schönfeld 1950:158; Van wijk 1948:12, 29-56). Wel zou onderzocht moeten worden, waar dit type van naamvorming in sterke mate ofwel (bijna) niet optreedt, en waar het gebeurlijk tot een systeem
| |
| |
is uitgegroeid, zoals te Neerglabbeek. De vraag is dan ook of dit verschijnsel sociaal gekonditioneerd is.
Wat de Limburgse Kempen betreft, kunnen we voorlopig enkele algemene indikaties geven. Erfnamen die afgeleid zijn van persoonsnamen zijn zeer frekwent in kleine, afgesloten dorpsgemeenschappen: Neerglabbeek, Grote-Brogel (cfr. Nouwen 1958), Kaulille (cfr. Molemans 1973), en blijkens een eerste plaatsnameninventaris ook te Beek, Gerdingen, Gruitrode, Opitter, Tongerlo enz. Te Neerpelt vinden we dit type wel in het gehucht het Herent, destijds een afgesloten entiteit, maar niet in de overige gehuchten. In grote gemeenten zoals Eksel, Hechtel, Lommel, Overpelt, Zonhoven enz. vinden we van dit naamtype praktisch geen voorbeelden. Hieruit kan dus gebeurlijk het besluit getrokken worden, dat het genoemde naamsysteem gemakkelijker kon ontstaan en intakt blijven in gemeenschappen die een sterke sociale gebondenheid op beperkt geografisch vlak vertoonden; zulke gemeenschappen zijn ook traditioneler en wellicht honkvaster, aspekten die mogelijk mede van belang zijn geweest.
| |
4. De veldnamen
4.1. Namen voor bouwland
4.1.1. ‘Veld’ betekende oorspronkelijk ongekultiveerde, woeste grond; hieraan herinneren Heideveld en wellicht ook Kerkenveld (cfr. infra). Bij het in kultuur brengen van (delen uit) het veld sinds de late middeleeuwen kreeg ‘veld’ de sekundaire betekenis van ‘perceel bouwland’ en werd een synoniem van ‘akker’. Te Neerglabbeek komt ‘veld’ enkel in deze sekundaire betekenis voor, met name dan in die van ‘huisveld’, d.i. het aangelegen bouwland bij de woning. Daarenboven wordt ‘(huis)veld’ voorafgegaan door een bepalend bestanddeel dat op het bezit wijst of op de ligging (eerste, tweede; bovenste, onderste).
1. | Groot veldt genaemd debis groot veldt, 1786, GN 2, 1, 2.
Kad.: A 28-32; bouwland (6 ha 90 a 10 ca) en bos (74 a 90 ca).
Het aangelegen bouwland bij de Debits, in de 18e eeuw in twee helften verdeeld, resp. behorend bij het goed van Jacobus Damiaens en van Jacobus Vliegen. |
|
|
| |
2. | Maetijs nijsen het groot veldt genaemt ummele veldt, 1786, GN 2, 5; het groot ümmele veldt, id.; het groot ummele veldt, id., 63.
|
| |
| |
|
Kad.: A 52-55, 63-67; bouwland (9 ha 7 a 40 ca), dennenbos (1 ha 93 a 10 ca), struwelen (1 ha 95 a 10 ca) en heide (28 a 80 ca).
Het aangelegen bouwland bij de Immelen. |
|
|
| |
3. | Claesen hof het groot veldt aen het huijs geleegen, 1786, GN 2, 17.
Kad.: A 449-53; bouwland (8 ha 18 a 40 ca) en heide (76 a 80 ca).
Het aangelegen bouwland bij de Klasen. |
|
|
| |
4. | Peeter coninckx groot veldt aen het huys, 1786, GN 2, 22.
Kad.: A 522; bouwland; 2 ha 98 a 20 ca.
Het aangelegen bouwland bij de Kusters. |
|
Achter dit huisveld ligt het bovenste ‘achterste’ heideveld: Boevenste hey veldt, 1786, GN 2, 22. |
Kad.: A 518-21; heide; 1 ha 20 a 10 ca. |
|
| |
5. | Jaspar aerts en cons. groot veldt genaemt kercke veldt, 1786, GN 2, 32; kerkeveld, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 653-55; bouwland (3 ha 14 a 80 ca) en struwelen (1 ha 17 a 90 ca).
Het aangelegen bouwland bij de Kerken (eveneens bij de dorpskerk gelegen). |
|
|
| |
6. | De campo vulgo leijenvelt, 1713, PN 1, 18; leenvelt, 1715, PN 1, 19; een stuck landt geleegen op het leef veldt, 1786, GN 2, 12, 13, 14; aen leenveld, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 413, 424-27; bouwland (7 ha 62 a 40 ca) en struwelen (9 a 60 ca).
Het aangelegen land bij de Leen (nr. 9a sub 3.1). |
|
|
| |
7. | Jacobus custers onderste groodt huys veldt, 1786, GN 2, 21.
Kad.: A 523-26; bouwland; 3 ha 6 a 20 ca.
Het onderste of voorste huisveld bij de Leen (nr. 9b sub 3.1), in tegenstelling met het bovenste of achterste heideveld: |
|
Het boevenste hey veldt, 1786, GN 2, 21. |
Kad.: A 512-17; bouwland (1 ha 47 a 30 ca) en heide (50 a 90 ca).
Stuk heidegrond dat grotendeels ontgonnen werd. |
|
|
| |
8. | Maetijs nijsen het veldt genaemt het leemans veldt, 1786, GN 2, 5.
Kad.: A 68; bouwland; ± 3 ha.
|
|
| |
| |
|
Het veld bij een verdwenen boerderij op Lemans Berg (cfr. 3.1. onder Immelen); het perceel was in 1786 in het bezit van de ww. Matijs Nijsen, eveneens eigenares van de Lemans Berg. |
|
|
| |
9. | Bij de Lemmens liggen drie percelen, nl. het Eerste en Tweede Veld en het Bovenste Groot Veld. Eerste, tweede en bovenste zijn hier synoniemen van achterste, middelste en voorste:
a) | Het eerste veldt van lemmens hof aen het huys gelegen, 1786, GN 2, 7; eerste cleyn veldt, id., 65.
Kad.: A 118; bouwland; 61 a 80 ca. |
|
b) | Het tweede veld van lemmens hof, 1786, GN 2, 7.
Kad.: A 115-17; bouwland (4 ha 3 a 30 ca) en bos (1 ha 65 a). |
|
c) | Het boevenste groodt veldt van lemmens hof naer de heyde geleegen, 1786, GN 2, 8; het boevenste veldt naer de heyde, id., 65.
Kad.: A 98-99, 112-13; bouwland (1 ha 80 a 60 ca), struwelen en dennenbos (1 ha 58 a 10 ca). |
|
|
| |
10. | Moessen huys veldt, 1786, GN 2, 27.
Kad.: A 630-43; bouw- en weiland; 73 a 95 ca.
Het aangelegen bouwland bij de Maas. Iets verder ligt: |
|
Moesen hof een stuck landt genaemt moosse veldt, 1786, GN 2, 33. |
Kad.: A 272-83; bouwland (2 ha 24 a), heide (1 ha 30 a 80 ca) en struwelen (94 a 80 ca). |
|
| |
11. | De weduwe niclaes renckens onderste veldt aen het huys geleegen, 1786, GN 2, 7 = het huys veldt, id.
Kad.: A 90-93; bouwland; 2 ha 97 a 80 ca.
Het aangelegen bouwland bij de Sousen; iets verder van de woning verwijderd ligt: |
|
De weduwe niclaes renckens groodt veldt genaemt sousse veldt, 1786, GN 2, 6. |
Kad.: A 94-97; bouwland (2 ha 90 a 50 ca), struwelen (1 ha 38 a 20 ca) en heide (19 a 40 ca). |
|
De verst van de respektieve woningen gelegen percelen (cfr. de veldnamen met het onderscheidend bestanddeel bovenste) zijn nog grotendeels heidegronden. De oudste ontginningen hadden in de onmiddellijke omgeving van de huizen plaats.
De volgende veldnamen hebben als eerste lid een persoonsnaam, de naam van een vroegere eigenaar:
| |
| |
1. | Dhr. pastoor eenen camp genaemt camps veldt, 1786, GN 2, 12; eenen camp genaemt camp veldt, id., 53; kamps, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 165-69; bouwland (1 ha 89 a 60 ca), struwelen (76 a 70 ca) en heide (88 a 90 ca).
Vgl.: Jan camps, 1640, OG 2, 14 v.; jan camps alias leen, 1643, id. 35 v.; thijs kamps, 1661, id., 147; campts goet, 1690, OG 3, 45; camps goet, 1695, PN 1, 5. Omwille van de driehoekige vorm van het stuk, wordt het in de volksmond ook eegde [ẹ̄:χt] genoemd. |
|
|
| |
2. | Moesen hof een stuck landt genaemt leyssen veldt, 1786, GN 2, 26; leyssenveld, Kad. 1844 en 1972; leysen veld, B 1845.
Kad.: A 602-15; bouwland; 2 ha 5 a 70 ca.
Gewezen bezit van de fa. Lijssen te Opglabbeek; vgl.: jacop leisen, 1590, OG 1, 192 v.; leysen hof, 1778, OG 4, 197 v. |
Lijs<Lauwerijs (Roelandst-Meertens 1951:14). |
|
|
| |
3. | Schellen velt, 1643, OG 2, 34; scheele veldt, 1786, GN 2, 3, 4.
Kad.: A 19; bouwland; 2 ha 9 a.
Naar de fa. Schelen uit Tongerlo; vgl.: jan scelen, 1468 (RAH, Opitter gichten 1, 9); schelen erfue, 1775 (id. 6, 61). Naar deze fa. is ook de Schelen Molen genoemd. |
|
|
Een op het eerste gezicht bevreemdende veldnaam is: Een stuck landt op didder veldt, 1786, GN 2, 25, 26; op het ridderveldt, id., 57 = de quodam campo dicto ridders kempken, 1695, PN 1, 4; 1775, PN 3, 9. Kad.: A 598-601; bouwland (1 ha 14 a 90 ca) en bos (41 a 90 ca).
Ridder- is wellicht in verband te brengen met Mndl. rede, van riden ‘rijweg’, reyer ‘rijder, ruiter’. Het stuk ligt aan een weg, nl. de huidige Zandstraat, de vrij belangrijke verbindingsweg tussen Neer- en Opglabbeek. Deze weg is wellicht de in 1597 vermelde die redderstraet, OG 1, 248. Wellicht is het Ridderveld genoemd naar de ligging tegen de Ridderstraat = ? Zandstraat.
Hooggelegen zandgrond betreft: Een stuck landt genaemt het hoog veldt, 1786, GN 2, 13. Kad.: A 414-23; bouwland (68 a 10 ca), dennenbos (46 a 40 ca) en struwelen (16 a 10 ca).
Bij de dorpskerk ligt het uitgestrekte Kerkenveld, in de vorige eeuw nog grotendeels heide en bos. Het betreft vrij jong ontgonnen land, gelegen bij het Lo en het Root, toponiemen die eveneens op ontginning, resp. bosbegroeiing wijzen: Op het kercke veldt, 1786, GN 2, 38, 39; op het cercke veldt, id., 48; kerkveld, Kad. 1844; kerkerveld, B 1845; kerke veld, Kad. 1972.
| |
| |
Kad.: A 284-320; bouwland (5 ha 84 a 60 ca), heide (2 ha 66 a 30 ca) en bos (5 a 95 ca).
4.1.2. Kamp, een ontlening aan Lat. campus ‘veld’ betekent primair zoals ‘veld’ ‘open vlakte, onbebouwde grond’, sekundair een perceel bouwland, met name een door houtkanten besloten stuk, elders ook look of blook, resp. blok genoemd (cfr. Molemans 1970). Nu is het wel zo dat de meeste bouwlanden geheel of gedeeltelijk door houtkanten omgeven waren. Vraag is dan ook waarom het ene perceel veld en het andere kamp genoemd werd. Het antwoord is mogelijk, dat bij de kampen de houtkanten konsekwenter, vollediger optreden. De huidige kadasterkaarten geven zulks nog zeer duidelijk weer.
In de 18e eeuw was ‘kamp’ nog een appellatief te Neerglabbeek, zoals uit volgende attestaties blijkt: 1713 de campo vulgo leijenvelt, 1786 eenen camp genaemt camps veldt, 1786 eenen camp genaemt de nijs heyde. Kamp en veld werden ook wel eens door elkaar gebruikt (cfr. 4.1.1.: Ridderveld, -kamp).
Overzicht van de kampnamen:
1. | Lambertus mueris landt genaemt inden camp, 1786, GN 2, 25; in den kamp, Kad. 1844 en 1972; in de kamp, B 1845.
Kad.: A 553-65; bouw- en grasland; 1 ha 87 a 90 ca.
De fa. Paredis, die omstreeks 1900 een boerderij op dit perceel optrok (kad. A 565 f), wordt in de volksmond In de Kamp genoemd. |
|
|
| |
2. | Dhr pastoor een stuck landt genaemt het cempken, 1786, GN 2, 32.
Kad.: A 352; bouwland; 96 a 70 ca.
De grafie cempken (cfr. ook 3) reflekteert de morfologische umlaut bij de diminutiefvorming. |
|
|
| |
3. | Claesen hof eene haege genaemt het cempken, 1786, GN 2, 24.
Kad.: A 596-97; bos (44 a 40 ca) en dennenbos (31 a 10 ca). |
|
| |
4. | Lambertus mueris een stuck landt genaemt het dries cempken, 1786, GN 2, 24.
Kad.: A 586-95; bouwland (83 a 70 ca) en bos (24 a 50 ca).
Het eerste lid is niet dries ‘braakland’, maar is de psn. Dries (cfr. 3.1.1.): Lambertus Meuris was in 1786 de eigenaar van het goed de Dries. |
|
|
| |
| |
5. | Heymans hof eenen camp genaemt crijns camp, 1786, GN 2, 10.
Kad.: A 383-86; bouwland (1 ha 35 a 90 ca) en struwelen en dennen (1 ha 78 a 10 ca).
Gewezen bezit van de fa. Krijns uit Opglabbeek: Willem crijns, 1598, OG 1, 254; crijns goederen tot ophoeuen, 1654, OG 2, 100; huijs en hoff genaemt te crijns gelegen in t ophoven, 1754, OG 4, 58. |
Het eerste lid werd niet meer begrepen en volksetymologisch geassocieerd met konijn: konijns kamp, Kad. 1844 en 1972, B 1845. |
|
|
| |
6. | Lambertus mueris eenen camp genaemt schaens camp, 1786, GN 2, 20.
Kad.: A 478-500; bouwland (2 ha 30 a 30 ca) en heide (1 ha 24 a 20 ca).
Gewezen bezit van de fa. Scha(n)s uit Opglabbeek, met vokaalrekking Schaa(n)s; vgl.: Ghylis schans, 1568, OG 1, 56; mewis schans, 1602, id., 284; schass goet, 1677, OG 3, 7 v. |
|
|
| |
7. | Heymans hof een stuck landt genaemt steen camp, 1786, GN 2, 37.
Kad.: A 254-59; heide (1 ha 91 a 90 ca) en weiland (65 a 60 ca).
Benoeming naar de aanwezigheid van een steen- of grintsubstraat. |
|
|
| |
8. | Dhr. pastoor een stuck landt genaemt tryp camp, 1786, GN 2, 36.
Kad.: A 250-53; bouwland (86 a 40 ca) en bos (83 a 50 ca).
Het eerste lid is duister. Is er een verband met Mndl. tripe ‘ingewanden van een dier, vooral de pens’ (Mnl. Wb. VIII, 695-96)? Cfr. ook Schuermans, 746: triep, trip, trip ‘ingewand, gedarmte, darm’. Dit zou op een benoeming naar de vorm wijzen: het perceel is langwerpig (gelijkend op een darm?). |
|
|
| |
9. | Een stuck landt in den saevel camp, 1786, GN 2, 30; de zavel kamp, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 573-85; bouwland (1 ha 14 a 30 ca) en struwelen (99 a 60 ca).
Naar de ligging tegen de gemeentelijke zavel in een zavel- of zandgebied. |
|
|
| |
10. | Dhr. pastoor eenen camp genaemt solder camp, en in de houw, 1786, GN 2, 12.
Kad.: A 374-79; bouwland (3 ha 65 a 70 ca) en bos (1 ha 16 a 50 ca).
Benoeming naar de ligging tegen de Solterstraat, weg die naar het Opitterse gehucht Solt leidt. Mogelijk werd solter volksetymologisch geassocieerd met zolder, wellicht omdat het hooggelegen grond betreft. |
|
|
| |
| |
4.1.3. De overige benamingen voor bouwland
4.1.3.1. Het gebied tussen de Itterbeek, de Baatsbeek en het dorpscentrum is aanvankelijk een sterk beboste streek geweest: in dit kompleks liggen niet alleen talrijke hagen (cfr. infra), maar ook een vrij omvangrijk lo-gebied (lo, o. ‘bos op hoge zandgrond’) en een root (Mndl. rode ‘bosrooiing’): De roodt, 1786, GN 2, 37. Kad.: A 260-62; bouwland (1 ha 9 a 90 ca) en struwelen (1 ha 7 a).
Delen uit het lo ‘bos’ zijn vermoedelijk reeds vroeg ontgonnen. In de vorige eeuw betreft het zowel bouwland als heide-, resp. bosgrond:
a) | Heymans hof aen landt op de loo, 1786, GN 2, 35.
Kad.: A 238-43; bouwland (2 ha 29 a 20 ca), heide (2 ha 22 a 20 ca) en bos (13 a 80 ca). |
|
b) | Op maes loo, Kad. 1844 en 1972; op maasloo, B 1845. Identiek met Maas Veld (cfr. 4.1.1.). |
c) | Jaspar aerts en cons., claasen hof, dhr. pastoor (2) eene haege genaemt op de loo, 1786, GN 2, 34, 35, 38; Kad. 1844 en 1972 = kerke loe, Kad. 1844 en 1972 (wegens de ligging bij de dorpskerk).
Kad.: A 224-26, 234-35, 264-68; struwelen (7 ha 62 a 50 ca), heide (3 ha 44 a) en moeras (59 a 70 ca). Thans grotendeels met dennen beplant. |
Enkele oudere vermeldingen zijn: Houb claesen seecker bosken oft haechsken geheijten claesen kleijn lo, r. claesen groot lo, 1670, OG 2, 200 v. Bedoeld worden de percelen 234 (1 ha 49 a 70 ca) en 235 (33 a 80 ca). |
|
4.1.3.2. Op ontginning wijzen ook heide- en (heide)hoevenamen die bouwland benoemen.
Stuck erffs genoemt nijs heij, 1644, OG 2, 38; dhr. pastoor eenen camp genaemt de nijs heyde, 1786, GN 2, 11; nijsse heide, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 380-82; bouwland (52 a 80 ca), heide en bos (48 a 60 ca).
Gewezen bezit van een inwoner uit Opglabbeek: Michiel nijss, 1601, OG 1, 277.
Hoeve is in de Kempen frekwent ter aanduiding van heidegrond, i.c. een heidehoeve, dikwijls verkort tot hoeve; na ontginning kon de naam op het bouwland overgaan:
a) | Een stuck landt in de hoeven, 1786, GN 2, 18; in de hoef, Kad. 1844 en B 1845; de heef, Kad. 1972.
|
| |
| |
|
Kad.: A 454-75; bouwland (2 ha 76 a), heide (75 a 50 ca), bos (1 ha 76 a 90 ca) en struwelen (64 a 30 ca). |
In de betekenis van heidegrond: |
|
b) | Heymans hof eene haege genaemt in de hoeven, 1786, GN 2, 11; de hoeven, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 159-64; dennenbos (2 ha 15 a 40 ca) en struwelen (75 a 80 ca) |
|
c) | Jasper aerts en consoorten een haege genaemt in de hoeven, 1786, GN 2, 28.
Kad.: A 678-80; dennenbos; 3 ha 84 a 50 ca. |
Een klein perceeltje is een hoefke, met (morfologische) umlaut huufke: Lambertus mueris landt genaemt het huefken, 1786, GN 2,29. |
Kad.: A 691-700; bouwland (54 a 10 ca), heide en struwelen (51 a 90 ca). |
|
4.1.3.3. Te vermelden zijn nog:
a) | Het moelen veldt ofte benefitie landt, 1786, GN 2, 1; het molenveld, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 34-43; bouwland (4 ha 9 a 80 ca) en bos (3 ha 75 a 70 ca).
Het perceel was belast met een rente ten voordele van het Sint-Huibrechtsbeneficie van Neerglabbeek (cfr. PN 3). De benaming Molenveld, thans de gangbare, wijst op de ligging bij de (Gruit)rooier Molen (cfr. e). |
|
|
b) | Eenen camp genaemt den bij bergh, 1786, GN 2, 14.
Kad.: A 369-73; bouw- en weiland; 5 ha 89 a 90 ca.
Blijkens de dial. uitspraak ['bi:bę:reχ] is het eerste lid bij ‘insekt’, terwijl berg een aanduiding voor hooggelegen bouwland is. Blijkens onze zegsman werd tot vóór Wereldoorlog I de bijenteelt intensief beoefend te Neerglabbeek. Zijn grootvader, die dit perceel bebouwde, heeft rekeningen nagelaten waarin voortdurend van de opbrengst van de bijenteelt sprake is. De bijenkorven stonden, aldus M. Creemers, achter de struiken waarmee het perceel afgezet was. |
|
|
c) | Stuck landt genaemt het bounder, 1786, GN 2, 23; het bunder, B 1845; het boender, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 566-70; bouwland en bos; 88 a 20 ca.
Benaderende benoeming naar de grootte: één bunder was 84, 4850 aren. |
|
|
d) | Jasper aerts en cons. onderste veldt genaemt in de cuijl, 1786, GN 2. 32,
Kad.: A 656-62; bouwland (2 ha 20 a), struwelen (2 ha 53 a 10 ca) en heide (20 a 30 ca).
Kuil is wellicht verkort uit zavelkuil. Het betreft immers geen laaggelegen bouwland, maar integendeel hoge zavelgrond. |
|
|
| |
| |
e) | Een stuck landt aen den moelenweg, 1786, GN 2, 19, 20, 21; een stuck landt aen den molenweg, z. den moelenweg, id., 20; op den molenweg, Kad. 1844 en 1972 = op den molenberg (sic), B 1845.
Kad.: A 476-77, 506-11; bouwland (3 ha 70 a 15 ca) en bos (1 ha 22 a 90 ca).
Benoeming naar de ligging aan weerszijden van de Molenweg, die naar de Rooiermolen leidde, sinds 1958 ondergebracht in het Openluchtmusuem van Bokrijk. |
|
|
f) | Een stuck landt, eene haege genaemt op de strijp, 1786, GN 2, 22-23.
Kad.: A 541-52; bouwland (63 a 90 ca), dennenbos (65 a 40 ca), bos (53 a 60 ca) en heide (43 a 80 ca).
Streep is een frekwent voorkomende benaming voor lange, smalle perceeltjes. Deze vormaanduiding geldt hier eveneens. |
|
|
| |
4.2. Namen voor hooiland
4.2.1. Beemd
Beemd, dial. bamt, bemke (dim.) is te Neerglabbeek nog een appellatief voor een hooiweide. Het simpleks beemd is als eigennaam niet opgetekend, wel in talrijke appellativische wendingen zoals bijv.: jaspar aerts ende cons. eenen bamdt, 1786, GN 2, 47; moossen hof een bamtie, id., 45 enz.
De Neerglabbeekse hooilanden liggen - op enkele minieme uitzonderingen na - tegen de Itter- of Molenbeek en tegen de Baatsbeek, dit laatste gebied kadastraal omschreven als: in de bemden, Kad. 1844 en 1972.
Blijkens de genoemde appellativische wendingen kunnen wij de volgende beemdpercelen lokaliseren: A 6 (42 a 50 ca), 14 (23 a 30 ca), 79 (26 a 80 ca), 171, 174 (53 a 70 ca), 218-219 (19 a 60 ca), 321-30 (33 a), 331-32 (20 a 40 ca), 333-36 (17 a 70 ca), 337-38 (4 a 20 ca), 339-40 (3 a 80 ca), 357 (38 a 20 ca).
Het afgesloten hooiland waarvan het gras gemaaid werd, werd ook aangeduid als maaibeemd: den maijbampt, 1695, PN 1, 5.
De onderscheidende bestanddelen wijzen op:
a) | Bezit:
- | Een bamtie genaemt de leemens, 1786, GN 2, 41.
Kad.: A 210-13; hooiland; 25 a.
Wellicht verkort uit Lemans Beemd, hier Lemens met verdoffing van het tweede element. |
|
|
- | Dhr. pastoor eenen bamdt genaemt loiens bruexken, 1786, GN 2, 43.
Kad.: A 196-97; hooiland (36 a 70 ca) en heide (15 a 10 ca).
Hooiland bij het goed de Loijens. |
|
|
|
| |
[pagina t.o. 28]
[p. t.o. 28] | |
| |
| |
|
- | Een bamtie van de weduwe niclaes renckens genaemt soussen bamtie, 1786, GN 2, 49.
Kad.: A 1; hooiland; 12 a 40 ca.
Hooiland bij het goed de Sousen. |
|
|
- | Claesen hof eenen bamdt genaemt stijne bamdt, 1786, GN 2, 42.
Kad.: A 207-209; hooiland (53 a 10 ca) en struwelen (4 a 10 ca).
Het eerste lid is een psn. (vroegere bewoner van Neerglabbeek?); vgl.: stijnen goet, 1686, OG 3, 33 v.; dijckmans oft stijnen goet, 1669, OG 2, 193. |
|
|
- | Een bamtie genaemt wouters bamtie, 1786, GN 2, 34, 35.
Kad.: A 230-33; moeras (15 a 10 ca) en bos (11 a 20 ca).
De fa. Wouters is bekend in het buurdorp Tongerlo. |
|
|
|
b) | Vorm, i.c. lange, smalle percelen:
- | Dhr. pastoor eenen bamdt genaemt den langen bamdt, 1786, GN 2, 45.
Kad.: A 177-78; hooiland (65 a 30 ca) en bos (3 a 70 ca). |
|
- | Heymans hof eenen bamdt genaemt den langen bamdt, 1786, GN 2, 43.
Kad.: A 194-95; hooiland; 1 ha 5 a 40 ca. |
|
|
| |
c) | Ligging tegen het Lo (cfr. 4.1.3.1) tegen de Baatsbeek: Een bamtie genaemt het loo bamtie, 1786, GN 2, 43-44.
Kad.: A 181-92; hooiland (vier percelen); 78 a 55 ca. |
|
| |
d) | Op een na een (erf)deling verkregen deel wijst gedeelte: een bemptjen in de gedeeltens van camps goet voortkomende, 1775, PN 3, 26; heymans hof eenen bamdt genaemt heymans gedeyld, 1786, GN 2, 44.
Kad.: A 179; hooiland; 23 a 50 ca. |
|
| |
e) | Een bamtie genaemt uyle bamtie, 1786, GN 2, 44, 45.
Kad.: A 175, 176, 180; hooiland; 64 a 70 ca.
Dat het eerste lid de vogelnaam is kan in sterke mate betwijfeld worden. Wellicht verwant met lat. aulla, olla ‘leem’ (cfr. Dittmaier 1963: 18); vandaar benoeming naar de bodemgesteldheid: hooiland op leembodem. |
|
|
4.2.2. Broek
De primaire betekenis van broek is moeras, de sekundaire (laaggelegen) hooiland, i.c. een ontwaterd moeras. De volgende percelen zijn inderdaad drassige gronden:
- | Een bamtie genaemt het bruexken, 1782, GN 2, 42, 43.
Kad.: A 198-206; hooiland (21 a 15 ca) en heide (4 a 15 ca). |
|
- | Capteyn van gruytroede eene plaetse genaemt het cruys broexken, 1786, GN 2, 35.
|
| |
| |
|
Kad.: A 227-29; heide (29 a 20 ca) en bos (27 a 20 ca).
Benoeming naar de ligging in een kruising ‘kromming’ van de Itterbeek. |
|
|
Op laaggelegen broekland wijst eveneens kuil: Een bamtie genaemt de coulen, 1786, GN 2, 40. Kad.: A 220-23; hooiland; 24 a 20 ca. Het betreft moerassig hooiland in een bocht van de Baatsbeek; blijkbaar dienstig geweest als turfkuilen: de turfkuijlen, 1704, PN 1.
| |
4.3. Onbebouwd land
4.3.1. In gemeen bezit
We hebben er reeds op gewezen, dat er te Neerglabbeek omzeggens geen gronden in gemeen bezit waren, althans niet (meer) in de 18e eeuw. Slechts één perceel verdient hier vermelding: de gemeente, 1786, GN 2, 11 = op den gemens zavel, 1789, GN 3 = de zavel, kad. 1844 en 1972; de savel, B 1845. Kad.: A 571-72; heide (90 a 60 ca) en struwelen (87 a 30 ca).
Het betreft slechte zand- of zavelgrond, die in 1855 werd verkocht (RAH, kaarteninventaris nr. 507).
4.3.2. In privaat bezit.
4.3.2.1. De koerante benaming voor een perceel heide, resp. (kreupel)-bos is haag, Mndl. hage ‘bos van laag hout of kreupelhout’. In de 18e-19e eeuw waren de talrijke hagen respektievelijk heidegronden, dennenbossen of kreupelbossen.
a) | In de 18e eeuw was ‘haag’ nog een appellatief, zoals blijkt uit de volgende attestaties:
- | De weduwe niclaes renckens ofte sousen genaemt eene haege, 1786, GN 2, 6.
Kad.: A 56-58; dennenbos (3 ha 50 a 10 ca) en struwelen (61 a 40 ca). |
|
- | Advocaedt streignaert in bree eenen denne bosch, 1786, GN 2, 9.
Kad.: A 105; dennenbos; 1 ha 42 a 90 ca. |
|
- | Nicolaes breemers in opitter eene haege, 1786, GN 2, 9.
Kad.: A 106-12; dennenbos (2 ha 64 a 40 ca) en heide (51 a). |
|
- | Juffrouw vissers in opitter eene haege, 1786, GN 2, 9.
Kad.: A 129-31; struwelen (1 ha 17 a 40 ca) en heide (69 a 60 ca). |
|
- | Dhr. pastoor en willem creemers eene haege, 1786, GN 2, 8.
Kad.: A 132-33; struwelen; 74 a 10 ca. |
|
- | Dhr. pastoor denne bosch ende haege, 1786, GN 2, 36.
Kad.: A 244-47; dennenbos (1 ha 92 a 30 ca), bos (1 ha 60 a 65 ca) en heide (1 ha 16 a 90 ca). |
|
|
| |
| |
|
- | Jacobus custers eene haege, 1786, GN 2, 10.
Kad.: A 390; struwelen; 43 a 60 ca. |
|
- | Dhr. pastoor eene haege, 1786, GN 2, 10.
Kad.: A 391; bos; 44 a 60 ca. |
|
- | Juffrouw vissers in opitter eene haege, 1786, GN 2, 9.
Kad.: A 392; dennenbos; 1 ha 57 a 80 ca. |
|
- | Lemmens hof (streignaert in bree, louis cretskens in opitter) eene haege, 1786, GN 2, 15.
Kad.: A 393-400; dennenbos (1 ha 6 a 30 ca), struwelen (1 ha 5 a) en heide (15 a 50 ca). |
|
|
Uit de kadastrale gegevens blijkt, dat in 1844 talrijke hagen met dennen beplant waren, vooral degene die in het bezit waren van vermoedelijk welgestelde burgers uit de buurdorpen, die hierin wellicht een vorm van geldbelegging zagen. Zoals bekend hadden de eerste dennenaanplantingen in de Kempen plaats in de tweede helft van de 18e eeuw.
b) | De bepalende bestanddelen van de haagnamen hebben betrekking op
I. | Bezit:
- | Armerhaeg, 1786, GN 2, 7. Vgl.: den armen eene haege, id., 8.
Kad: A 114; bos; 1 ha 10 a.
|
|
- | Eene haege genaemt celle haege, 1786, GN 2, 48.
Kad: A 701-704; struwelen; 1 ha 94 a 40 ca.
Het eerste lid is de psn. Cillen/Cellen = Marcellus, die o.m. te Tongerlo bekend is: hennen syllen, 1465 (RAH, Opitter rollen 1, 6 v.); cillen huijs (id. gichten 4, 325). |
|
|
- | Heymans haege, 1786, GN 2, 74. Vgl.: Heymans hof eene haege, id., 10.
Kad.: A 389; bos; 46 a 90 ca. |
|
- | Hoogsteyns haege, 1786, GN 2, 64. Vgl.: Antonius hoogsteyns en consoorten van tongerloo eene haege, id., 6.
Kad.: A 59-62; dennenbos (41 a 80 ca) en struwelen (41 a 70 ca). |
|
- | Loijens haege, 1694, OG 3, 201.
Behorend tot het goed de Loijens. |
|
- | Eene haege genaemt scheele haege, 1786, GN 2, 3.
Kad.: A 20-22; dennenbos (1 ha 1 a 30 ca) en struwelen (79 a 60 ca)
Haag bij het Schelen Veld (cfr. 4.1.1.). |
|
|
- | Eene haege genaemt wouters haege, 1786, GN 2, 71. Zie ook Wouters Beemdje (4.2.1.)
Kad.: A 100-104; dennenbos; 1 ha 67 a 50 ca. |
|
|
|
| |
| |
|
II. | Begroeiing, resp. omheining:
- | Eene haege genaemt bercke haege, 1786, GN 2, 36.
Kad.: A 248-49; heide (1 ha 44 a) en bos (13 a 80 ca).
Haag omgeven door een berkehouten houtkant. |
|
|
- | Claesen hof eene haege genaemt de hey haege, 1786, GN 2, 20.
Kad.: A 505; struwelen; 1 ha 37 a 30 ca.
Mogelijk benoeming naar de ligging tegen de (Gruit)rooierheide. |
|
|
- | Jasper aerts en cons. eene haege genaemt de houdt haege, 1786, GN 2. 37; de houthaeg, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 263; struwelen; 91 a 10 ca.
Met houtgewas begroeid perceel (hout ‘bos’), gelegen in het lo-kompleks, te vergelijken met Houw (cfr. 4.3.2.2). |
|
|
- | Eene haege genaemt de hoelsthaege, 1786, GN 2, 79. Vgl.: Joannes maetijs janssen en consoorten in opitter eene haege, 1786, GN 2,11.
Kad.: A 152-58; dennenbos en struwelen; 1 ha 26 a 50 ca.
|
|
|
| |
III. | Grootte:
- | Lemmens hof de groote haege, 1786, GN 2, 8.
Kad.: A 134-53; struwelen (6 ha 52 a 60 ca) en dennenbos (1 ha 70 a 40 ca). |
|
- | Jasper aerts en cons. twee haegen genaemt de cleyn haegen, 1786, GN 2, 33.
Kad.: A 650-52; bouwland (3 ha 20 a 60 ca) en struwelen (27 a 80 ca). |
|
- | Haege genaemt de seven bounder haege, 1786, GN 2, 28; de 7 boender haeg, Kad. 1844; de zeven bunder haag, B 1845; de boenders haeg, Kad. 1972.
Kad.: A 673-77; struwelen; 35 a 40 ca.
Bedoeld wordt eigenlijk het kompleks gevormd door de Hoeven en de Geer (zie kaart), die samen met dit perceel een haag van ± 7 bunders uitmaken. |
|
|
|
| |
IV. | Heymans hof eene haege genaemt de cnueterkens haege, 1786, GN 2, 36.
Kad.: A 236-37; bos (3 ha 47 a 20 ca) en heide (1 ha 75 a).
Kneu ‘vlasvink’, ook heikneuter genoemd. Zie hierover Meertens (1971) en cfr. ook Van Passen (1962), s.v. Knuiter. |
|
|
V. | Maetijs nijsen eene haege genaemd heelder haege, 1786, GN 2, 34.
Kad.: A 269-71; struwelen (2 ha 70 a 50 ca) en moeras (39 a 40 ca).
Benoeming naar de grensligging met het goed Heelder te Gruitrode. Vgl.: 1446 ghielen van heerle (RAH, Gruitrode gichten nr. 20, 3 vo); 1624 ghilis van heelre,
|
|
|
|
| |
| |
|
|
met metatese van -rl- tot -lr- (id. nr. 23, 68); 1869 heelderplaats, met invoeging van een d tussen l en r (W.J. Wadeleux, notaris te Bree, min. 5947). |
|
|
|
4.3.2.2. De overige benamingen voor heide, resp. (kreupel)bos:
I. | Berg:
a) | Eene haege genaemt op den berg, 1786, GN 2, 28, 29; de berg, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 681-90 (drie percelen); heide (1 ha 90 a 70 ca) en bos (33 a 60 ca). |
|
b) | Eene haege op den berg, 1786, GN 2, 9. Het gebied rond de Haag (129-33) en de Grote Haag (134-53).
Berg in de bet. van hooggelegen, onrenderende zandgrond in een zavelgebied. |
|
|
| |
II. | Geer ‘geervormig perceel’: Eene haege genaemt den geer, 1786, GN 2, 27.
Kad.: A 663-72; heide; 2 ha 8 a 80 ca. |
|
III. | Mndl. hou, houw(e) ‘het houwen van hout, houw’. Een houw is een (schaar)bos dat geregeld gehakt of gehouwen wordt: Heymans hof eene haege genaemt in de houw, 1786, GN 2, 15, 16; een stuck landt in de houw, id., 15, 16; in de houw, Kad. 1844 en 1972.
Kad.: A 401-12; struwelen (2 ha 26 a 40 ca), heide (22 a 90 ca), dennenbos (32 a 90 ca) en bouwland (19 a 80 ca). |
|
IV. | Eene haege genaamt custers eycke busken, 1786, GN 2, 22; jacobus custers haege genaemt custers eyckele busken, id., 23.
Kad.: A 543; heide; 18 a 80 ca. |
|
V. | Moelie, landerij in een moelievormige inzinking, metaforische vergelijking met de baktrog ‘moelie’: Eene haege genaemt de moelien, 1786, GN 2, 49.
Kad.: A 44-51; heide (1 ha 72 a 90 ca), dennenbos (12 a 40 ca) en struwelen (20 a). |
|
| |
5. Besluit
De struktuur van het Neerglabbeekse onomastikon is vrij eenvoudig. Bij de interpretatie van de meeste namen dient voornamelijk uitgegaan te worden van de mens en zijn milieu. Enerzijds is er de identifikatie van de mens met zijn omgeving en anderzijds die van de omgeving met de mens. Plaatsnamen gebaseerd op de relatie mens-omgeving zijn vrij jong, ter aanduiding van laat-middeleeuwse en recentere ontginningen.
| |
| |
De namen van de inwoners-bezitters zijn niet enkel overgedragen op de erven, maar zijn tevens het bepalend bestanddeel van talrijke veldnamen geworden. Plaatsnamen afgeleid van persoonsnamen reflekteren vermoedelijk een sociologische struktuur: aan de basis van deze plaatsnaamgeving ligt de bezittende of betere klasse, terwijl de niet-eigenaar hierbij niet aan bod komt.
De veldnamen zijn gebaseerd op vijf grondwoorden, nl. kamp en veld, beemd en broek, haag ter aanduiding van resp. bouwland, hooiland en heide of bos. Deze grondwoorden worden meestal voorafgegaan door een bepalend bestanddeel dat wijst op (gewezen) bezit, ligging, bodemgesteldheid, begroeiing, en in mindere mate op eigenschappen zoals b.v. grootte en vorm.
Leuven, Instituut voor Naamkunde.
J. Molemans
Aangesteld navorser N.F.W.O.
| |
Bronnen en bibliografie
1. Onuitgegeven bronnen (Rijksarchief Hasselt).
1.1. | Opglabbeek gichten (OG)
1, | 1564-1632 |
2, | 1638-1676 |
3, | 1676-1739 |
4, | 1739-1782 |
5, | 1782-1793 |
|
1.2. | Parochiearchief van Neerglabbeek (PN).
1: | Inkomsten van de Kerk, 1695-1784 |
3: | Inkomsten van het beneficie van St.-Hubertus, 1775-1802 |
4: | Afschriften van gichten, inkomsten van jaargetijden (19e e.) |
|
1.3. | Gemeentearchief van Neerglabbeek (GN).
1: | Burgemeestersrekeningen, 1767-1793 |
2: | Bunderboek, 1786 |
3: | Schatcedulle, 1789 |
4: | Schatcedulle, 1795 |
5: | Rentebrieven, lijst van renten, 18e e. |
|
| |
2. Kadaster
Kad. 1844: Oorspronkelijke aanwijzende tafel der grond-eigenaren, 1844. |
Kad. 1972: Kadastrale plans van Neerglabbeek, 1972 |
| |
| |
| |
3. Gemeentearchief van Neerglabbeek.
B 1845: Atlas der Buurtwegen, 1845 |
| |
4. Literatuur.
Cornelissen, M. Bijdrage tot de studie van de namen der gehuchten in de Limburgse Kempen. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Leuven, 1971. |
Devleeschouwer, J. Nervische hydroniemen (II). Naamkunde 5 (1973), 37-56. |
Dittmaier, H. Rheinische Flurnamen. Bonn, 1963. |
Geraets, E. Remarques sur les differents types de bonniers encore en usage dans la province du Limbourg. Bulletin des Mélophiles 8 (1871), 18-51. |
Gerits, T. Visitatieverslagen van omstreeks 1400 over de kapel van Neerglabbeek. Limburg 40 (1961), 323-24. |
Gessler, J. Oude Hasseltse persoonsnamen (Anthroponymica II). Leuven-Brussel, 1950. |
Gorissen, M. Oorsprong der schepenbanken van Mechelen a/d Maas en Opglabbeek. Verzamelde Opstellen 9 (1933), 2-48. |
Gysseling, M. Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), I-II. Tongeren, 1960. |
Heeroma, K. Iets over de vroegste Nederlandse taalgeschiedenis. De Nieuwe Taalgids 37 (1943), 1-11. |
Kaufmann, H. Westdeutsche Ortsnamen mit unterscheidenden Zusätzen, I. Heidelberg, 1958. |
Keuning, H.J. De problematiek van de ontwikkeling van het Brabantse cultuurlandschap. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 52, 1 (1961), 13-21. |
Keuning, H.J. & Naarding, J. Het esdorp (Toponymica XVIII). Leuven-Brussel, 1963. |
Krahe, H. Eiter- und Zugehöriges in Gewässernamen. Beiträge zur Namenforschung 7 (1956), 105-16. |
Krahe, H. Vorgermanische und frühgermanische Flussnamenschichten. Namenforschung. Festschrift für A. Bach (Heidelberg, 1965), 192-98. |
Kubben, P. Op-glabbeek. Limburg 3 (1921/22), 13-16. |
Lindemans, J. Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt, I: De heemnamen en -ingeformaties. De kouternamen (N.G.F., Stud. V, 1). Brussel. 1940. |
Lindemans, J. Bijdrage tot de geschiedenis en de beteekenis van de Vlaamsche persoonsnamen, 1e reeks. Turnhout, 1944. |
Lindemans, J. De familienamen op man. Mededelingen van het Instituut voor Naamkunde te Leuven 40 (1964), 6-32. |
Mansion, J. De bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen (N.G.F., Stud. III). Brussel, 1935. |
Meertens, P.J. Vogelnamen. IV. De kneu. Taal en Tongval 23 (1971), 112-20. |
Mndl. Wb. E. Verwijs & J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek. 's-Gravenhage, 1885-1929. |
Molemans, J. Kamp en Look in een menggebied. Naamkunde 2 (1970), 13-33. |
Molemans, J. Van persoonsnaam naar toponiem. Naamkunde 2 (1970), 192-207. |
Molemans, J. Intern- en extern-lokalizerende voorzetsels bij Limburgse toponiemen. Naamkunde 4 (1972), 163-208. |
Molemans, J. Kempische buurtschappen en hun benaming. Limburg 52 (1973), 255-65. |
Molemans, J. Limburgse plaatsnamen, Kaulille (Toponymica XXII, 1). Leuven-Brussel, 1973. |
| |
| |
Nouwen, J. Plaats- en persoonsnamen te Grote-Brogel. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Leuven, 1958. |
Nouwen, J. Persoonsnamen te Grote-Brogel. Mededelingen van het Instituut voor Naamkunde te Leuven 35 (1959), 35-37. |
Paquay, J. De parochieënwerking in Limburg. Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du Limbourg 36 (1921), 51-108. |
Pokorny, J. Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch. Bern, 1959. |
Roelandts, K. & Meertens, P.J. Nederlandse familienamen in historisch perspectief (Anthroponymica IV). Leuven-Brussel, 1951. |
Roelandts, K. Vokaalvariatie in hypokoristika. Naamkunde 2 (1970), 77-94. |
Schönfeld, M. Veldnamen in Nederland. Amsterdam, 1950. |
Schönfeld, M. Nederlandse waternamen (N.G.F., Stud. VI). Brussel, 1955. |
Schuermans, L.W. Algemeen Vlaamsch Idioticon. Leuven, 1865-70. Bijvoegsel. Leuven, 1883. |
Tummers, P.L.M. Gevallen van differentiatie onder de Limburgse plaatsnamen. De Bronk IX, 3 (1961), 85-88. |
Tummers, P.L.M. & Blok, D.P. Waternamen in Limburg en Drente (Toponymica XXI). Leuven-Brussel, 1968. |
Van de Weerd, H. Het landdekenaat Eyck, Opglabbeek en Neerglabbeek. Limburg 6 (1924/25), 13-16. |
Van Passen, R. Toponymie van Kontich en Lint (K.V.A. VI, 86). Gent, 1962. |
Vanschoenbeek, A. Hydronymie van de arrondissementen Hasselt en Leuven. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Leuven, 1960. |
Van Wijk, V. Boerderijnamen. Leiden, 1948. |
|
-
voetnoot(1)
- Ik dank in het bijzonder Z.E.H. E. Daelemans, pastoor van Neerglabbeek, die me in kontakt bracht met de heer M. Creemers, één van de beste zegslieden die ik tot dusver heb ontmoet.
-
voetnoot(2)
- Het eerste lid van Baatsbeek [bā.tsbē.k] is duister. Er is ook een Baatsbeek te Diepenbeek (Van Schoenbeek: 17). Wellicht Baats = Beets, met palatalisering uit beek. Beets (cfr. Geetsbet en Walsbets) is de geromaniseerde vorm van germ. *baki ‘beek’ (Mansion: 15; Heeroma: 3 vv.; Schönfeld 1955: 143). Op het kadasterplan van 1972 wordt de Baatsbeek ook vermeld als Kaenjel < lat. canalis (cfr. Tummers 1968: 31).
-
voetnoot(3)
- Het oudste huis op de verkaveling de Haag is, aldus onze zegsman, ± 25 jaar.
-
voetnoot(6)
- : na een vokaal of diftong: stoottoon.
. na een vokaal of diftong: sleeptoon.
-
voetnoot(7)
- 1586 opdy roeyer heij (RAH, Gruitrode gichten nr. 22, 149).
-
voetnoot(8)
- Lit.: Paquay (1921: 85); Van de Weerd (1924/25: 13-16); Kubben (1921-22: 127-33); Gorissen (1933: 21-48).
-
voetnoot(9)
- Afschrift van deze oorkonde door Van de Weerd (1924/25: 13-14).
-
voetnoot(10)
- Afschrift van deze oorkonde door Van de Weerd, o.c., 14.
-
voetnoot(11)
- Afschrift van deze oorkonde door Gerits (1961: 324).
-
voetnoot(13)
- Een Neerglabbeekse bunder komt overeen met 84,4850 aren (Geraets 1871: 43-44).
-
voetnoot(14)
- Voor de lokalisering van deze hoeven zie fig. 2, evenals de bijgevoegde kadastrale kaart waarnaar de kadastrale gegevens verwijzen.
-
voetnoot(15)
-
Debits, met synkope van t vóór s Debis, is een patroniem agfeleid van Dietbout. Cfr. Nouwen (1959: 36): 1501 dybout didden.
-
voetnoot(17)
- Haag heeft een dubbele betekenis: 1) heining van struikgewas, sekundair ook een met struikgewas omheind perceel; 2) laagstammig bos, doornstruiken. Hier betreft het ofwel de heiningen van struikgewas waarmee de velden, resp. kampen ingesloten zijn, ofwel afzonderlijke hagen. In dit laatste geval zijn het percelen kreupelhout, maar tevens heidegronden zonder meer.
-
voetnoot(18)
- Vriendelijk medegedeeld door Dr. E. Paulissen (Leuven), geomorfoloog. Hij wijst in dit verband ook op de volgende oppositie: onder de Berg (de steile helling - de oostelijke plateaurand - van de Maasvallei naar het Kempisch Plateau) vs. op de Berg (op het Plateau).
-
voetnoot(19)
-
Moris is de vernederlandste vorm van de heiligennaam Mauritius: met palatalisering Meuris en met ontronding Mieris/Meris (cfr. de attestaties).
-
voetnoot(20)
- Engelen is een patroniem: Engel<Engelbertus (Roelandts-Meertens 1951: 13).
-
voetnoot(21)
- De fn. Heimans kan zowel een afleiding van hei(de) zijn - te vergelijken met frekwent voorkomende namen als Bergmans, Laarmans enz. -, als een vleinaam van Hendrik (cfr. Roelandts-Meertens 1951: 12). Hier eerder een geografische naam: het Heimansgoed ligt naar de heide.
De verdoffing van het tweede lid (1642 heijmens) kan b.v. vergeleken worden met die in Bammens vs. Bammans; uit de dialektische uitspraak blijkt ook, dat n vóór s in toonloze syllabe gesynkopeerd wordt.
-
voetnoot(22)
-
Immelen, met ronding Ummelen, is vermoedelijk afgeleid van Immo (of van Ingel-bert?).
-
voetnoot(23)
- Dit goed ligt vlakbij de kerk. Een familienaam Kerken is wel ongewoon vs. namen als Aandekerk, Kerkmans, resp. Kerkhofs, Vandekerkhof. Cfr. ook Gessler (1950: 14): jan kirchof die op st. quintinus kerkhof woonde, 1423.
-
voetnoot(24)
- W.J. Wadeleux, notaris te Bree 1851, min. 1648.
-
voetnoot(26)
-
Leen = Lenart, Leonardus (cfr. Nouwen 1959: 36).
-
voetnoot(27)
-
Lemmen < Lambrecht, Lambertus (Roelandts-Meertens 1951: 14). De grafie Lemmes (1795) wijst op synkope van n vóór s in toonloze syllabe (cfr. ook noot 21).
-
voetnoot(29)
- W.J. Wadeleux, notaris te Bree 1855, min. 1378.
-
voetnoot(30)
-
Maas < Tomas. Dialektisch Moos; cfr. Roelandts-Meertens (1951:15):1452 maes costers = 1454 moes custers (Hasselt).
-
voetnoot(31)
-
Sous- is de Limburgse variant van Suys-, Seys- < (Fran)sois. Lindemans (1964: 21) citeert Suysman, Sysman als Kempische familienamen uit de 17e eeuw.
|