| |
[Nummer 3-4]
Symposium Naamkunde en Milieustudie
Leuven 29-30 september 1973
Inleiding
Ik heet U allen zeer oprecht welkom op dit symposium. Het wordt ingericht rond het thema ‘Naamkunde en Milieustudie’ naar aanleiding van het feit dat precies vijftig jaar geleden het ‘Instituut voor Vlaamsche Toponymie’ door wijlen Prof. H.J. van de Wijer werd gesticht. Ik verheug mij over de talrijke opkomst en dank U zeer voor uw belangstelling.
Zoals het begin van het wetenschappelijk initiatief, dat nu een halve eeuw oud is, zeer bescheiden is geweest, zo moge deze herdenking door de rust en de eenvoud, die bij de beoefening van de wetenschap passen, gekenmerkt worden.
Van de Wijer werd ingewijd in de historische taalkunde aan deze Universiteit, in de jaren 1901-1905, door zijn leermeesters Bang Kaup, Lecoutere en Colinet en inzonderheid in de Engelse taalkunde, tijdens een studieverblijf te Cambridge in 1907-1908, door W.W. Skeat. Gedurende zijn leraarsjaren te Brugge, van 1906 tot 1918, had hij er de eenvoudige maar zeer verdienstelijke beambte Karel de Flou, de auteur van het 18delig ‘Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen’ (1914-1938) leren kennen en waarderen en na zijn aanstelling te Leuven, eind 1918, werd hij door zijn oudere collega wijlen Prof. L. Scharpé aangemoedigd om het systematisch onderzoek van de Vlaamse toponymie aan te vatten. In 1923 werd een begin gemaakt met de verwezenlijking van het plan de geografische eigennamen, in de ruimste zin van het woord, ook buiten West-Vlaanderen, te verzamelen en te classificeren, zo nodig te identificeren en ten slotte taalkundig en historisch te verklaren.
Wat in Noord-Nederland door Gallée en Kern, Muller en
| |
| |
Schönfeld, sinds het einde van de vorige eeuw werd ondernomen - de eerste jaargang van de Nomina Geographica Neerlandica is in 1884 verschenen -; wat in Engeland door Skeat, Mawer en Ekwall en de English Place-Name Society werd tot stand gebracht; wat ook in Skandinavië en in Duitsland op het gebied van de plaatsnaamkunde werd gepresteerd, zou nu ook in Vlaanderen werkelijkheid worden. Het zou gebeuren met de hulp van taalkundigen zoals Carnoy, Mansion, Lindemans e.a. die reeds vóór 1923 op het gebied der toponymie werkzaam waren en vooral met de medewerking van de toenmalige studenten in de germanistiek aan deze universiteit. Tussen 1923 en 1930 hebben Dr. Louis Ulens, Désiré Nagels, Jozef Servotte, Alfons van Ingelgom, Antoon Stessens, Julien van Hove, Gustaaf Degeling, Firmin Cleeremans, César Denvoz, Maurice Maes, Léon Lemkens een dissertatie over de plaatsnamen van hun geboorteplaats afgewerkt. Dr. Louis Ulens was de eerste Leuvense toponymist: in 1923 - het is dus vijftig jaar geleden - begon hij in het embryonaal Instituut voor Vlaamsche Toponymie aan zijn dissertatie over de ‘Toponymie van de gemeenten Binkom, Lubbeek en St.-Joris-Winge’, die in 1925 werd voorgedragen. Ik ben Ere-Inspecteur Dr. L. Ulens zeer dankbaar omdat hij aanvaard heeft ‘Over het ontstaan van het Instituut voor Vlaamsche Toponymie’ zo dadelijk een lezing te houden. De periode die hij zal behandelen behoort voor de vele tientallen germanisten en ook voor mij, die na hem in het Instituut een dissertatie of verhandeling hebben geschreven,
tot de vroegste geschiedenis van de jubilerende instelling. Ik wil niet vooruitlopen op zijn uiteenzetting, maar in grote trekken de groei van het Instituut ná die periode trachten te schetsen.
Vooreerst moet worden gememoreerd dat Prof. Van de Wijer, naast het Instituut voor Vlaamsche Toponymie, in 1925, de ‘Vlaamsche Toponymische Vereeniging’ (V.T.V.) heeft gesticht. Naast de medewerking van zijn studenten, die hij in zijn colleges, o.m. over Historische Grammatica van het Nederlands, op de beoefening van de toponymie voorbereidde, wilde hij ook andere ‘minder geschoolde werkers’ van buiten de Universiteit, inzonderheid voor de inzameling van de plaatsnamen in hun omgeving, winnen. De ‘Vlaamsche Toponymische Vereeniging’, waarvan Karel de Flou de eerste voorzitter is geweest, vond aanvankelijk grote belangstelling, vermits in 1926 reeds 400 leden tot de V.T.V. waren toegetreden. Tien jaar later, in 1935, stelde Van de Wijer echter vast dat ‘rustige kamerarbeid’ in het Instituut
| |
| |
duidelijk overheersend was geworden en dat de inzameling van het levend toponymisch materiaal, uit de volksmond of uit de moderne bronnen, zoals het kadaster, eerder op de achtergrond was geraakt. Die ‘kamerarbeid’ was voor een groot deel de opdracht van Dr. J. Helsen, die van 1930 tot 1935 de eerste assistent van het Instituut is geweest.
In 1929 werd het Instituut overgebracht van het de Spoelberch-Instituut, in de Kraekenstraat 3, naar de Universiteitsbibliotheek waar Mgr. Ladeuze twee werkkamers ter beschikking had gesteld. Ten gevolge van de vernieling van de Universiteitsbibliotheek in 1940, waarbij het Instituut als bij wonder gespaard bleef, moest een nieuw onderdak worden gevonden: de vaderlijke Rector Magnificus Mgr. H. van Waeyenbergh stelde voorlopig de 4e verdieping van het Pharmaceutisch Instituut in de E. van Evenstraat ter beschikking van de Naamkunde. Vóór hij Leuven verlaten heeft in 1964, werd door hem het mooie herenhuis in de Blijde-Inkomststraat 5, definitief aan de naamkundige instituten toegewezen. Wij hebben dit huis in 1965 betrokken en ik moge U uitnodigen er morgen namiddag een kijkje te komen nemen.
Samen met de groei in de ruimte werd ook geleidelijk het arbeidsveld van het Instituut uitgebreid en wel, zeer schematisch, op de volgende wijze. Vanaf 1937-38 werd de nederzettingsgeschiedenis, en in het bijzonder het taalgrensonderzoek, mede op grond van de toponymie, in het Instituut opgenomen; van 1943 af werd er ook, vooral op initiatief van collega K. Roelandts, de persoonsnaamkunde beoefend en werd een nieuwe reeks ‘Anthroponymica’ uitgegeven. Deze verruiming wettigde in 1947 de wijziging van de benaming ‘Instituut voor Vlaamsche Toponymie’ in ‘Instituut voor Naamkunde’.
Nadat, op 4 mei 1948, de ‘Commissie voor Naamkunde’ van de Kon. Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam werd opgericht, zochten wijlen Dr. Schönfeld, de eerste voorzitter, en Dr. P.J. Meertens, die ik hier zeer hartelijk begroet als een trouwe vriend en als de eerste secretaris van die Commissie, dadelijk kontakt met de leiding van het Leuvens Instituut om tot een samenwerking op naamkundig gebied tussen Noord en Zuid te komen. Onze besprekingen leidden vlug tot een overeenkomst en van 1950 af werd het tijdschrift van het Instituut voor Naamkunde, de vroegere Mededelingen, sinds 1969 Naamkunde, het gemeenschappelijk orgaan van de beide instellingen en het enig naamkundig tijdschrift voor het
| |
| |
gehele Nederlandse taalgebied. Die hartelijke samenwerking is ook tot uiting gekomen in de vele gemeenschappelijke publikaties waarvan de jongste hier worden ten toon gesteld.
Wij verheugen er ons zeer oprecht over dat Dr. D.P. Blok, de huidige directeur van het Amsterdamse Instituut voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis, dadelijk bereid gevonden werd om op dit symposium een lezing te houden over ‘De eigen inbreng van de plaatsnaamkunde in de nederzettingsgeschiedenis’. Als historicusmedievist - hij promoveerde in 1960 op een dissertatie ‘Een diplomatisch onderzoek van de oudste particuliere oorkonden van Werden’ - heeft Dr. Blok in talrijke publikaties de betekenis van de naamkunde voor de nederzettingsgeschiedenis, die hij aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam doceert, in het daglicht gesteld.
Dit overzicht over de ontwikkeling van het jubilerend Instituut voor Naamkunde moge worden afgesloten met de verheugende vaststelling dat, vooral dank zij collega Odo Leys, de moderne linguitische methoden bij de beoefening van de naamkunde, inzonderheid van de antroponymie, hun toepassing hebben gevonden. De theoretische naamkunde en de synchrone studie van de eigennamen vullen het historisch-evolutief onderzoek ervan uitstekend aan. Met het oog op de opleiding van de studenten-naamkundigen, waarbij op het Instituut onze huidige medewerkers Dr. W. van Langendonck, Dr. C. Marynissen en Dr. J. Molemans zeer nauw betrokken zijn, wordt aan deze Universiteit de naamkunde als keuzevak gedoceerd: van 1947 tot 1957 was collega Roelandts titularis van het college ‘Nederlandse onomastiek en methoden der moderne naamkunde’; sinds 1957 is collega Leys met dit onderzoek belast. Bovendien doceert collega R. van Passen, vanaf het academiejaar 1970/71, ‘Plaats- en persoonsnaamkunde’ voor de studenten in de geschiedenis en de Germaanse filologie.
Ten slotte wil ik nog vermelden dat sinds 1950 het Instituut voor Naamkunde aan het ‘International Centre of Onomastics’ een onderdak verstrekt. Dit Centre is het bureau van het ‘International Committee of Onomastic Sciences’, dat aangesloten is bij de Unesco en waarin thans nagenoeg 50 landen door één of meer afgevaardigden vertegenwoordigd zijn. Door de publikatie van het internationaal tijdschrift Onoma - Bibliographical and Documentation Bulletin werd ook, ten gevolge van een uitgebreide boeken- en tijdschriftenruil,
| |
| |
de gemeenschappelijke gespecialiseerde bibliotheek van de beide instituten zeer verrijkt.
Zo is Leuven niet alleen in de Nederlanden, maar ook in de wereld, (in alle bescheidenheid uitgedrukt) een uniek centrum voor de naamkunde geworden. Ik hoop en wens dat beide instellingen, die door Prof. Van de Wijer werden in het leven geroepen en door hem tientallen jaren geleid, zullen kunnen blijven bestaan en zich verder ontwikkelen.
H. Draye
| |
Toespraak van Prof. Dr. M. Janssens, Dekaan
Ik hecht eraan U namens de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren van harte welkom te heten op dit internationale symposium. Ikzelf ben geen specialist in de discipline die U beoefent, maar ik meen dat de Faculteit fier mag zijn op deze traditie van 50 jaar die begonnen is met de stichting van het ‘Instituut voor Vlaamsche Toponymie’ door wijlen Professor Van de Wijer, een instituut waarin een team toegewijde en onderlegde wetenschappelijke medewerkers werkzaam is. Ik meen te mogen zeggen, dat het Instituut voor Naamkunde iets is wat wij naar buiten mogen tonen, wat moge blijken uit de internationale verspreiding van Uw publikaties en andere buitenlandse kontakten. Wij weten, Dames en Heren, dat de beoefening van de naamkunde in het geheel van een Faculteit als de onze, en ook in het geheel van de huidige filologie en linguistiek, wellicht marginaler is geworden dan vroeger. Dit moge geen beletsel zijn om de beoefening van deze discipline te steunen en aan te moedigen.
Uw voorzitter zei daarnet dat U rustige kamerarbeid beoefent, die minder spektakulair is dan andere dingen die aan een Faculteit als de onze gebeuren, maar ik herhaal, wij zijn fier op deze 50-jarige traditie van kameronderzoek. Overigens, het thema van dit symposium toont aan dat ook vanuit de naamkunde aktuele problemen benaderd kunnen worden. Ik wens U dan alle sukses toe met dit symposium en druk de hoop uit dat het Instituit voor Naamkunde in de toekomst zijn wetenschappelijke faam gestand moge blijven.
| |
| |
| |
Toespraak van Dr. D.P. Blok
Hoewel in het programma niet voorzien is in felicitaties en huldeblijken, wil ik toch namens het Amsterdamse Instituut het Leuvense van harte gelukwensen met dit jubileum. Ik voel me tot deze ingreep in de orde van de dag gerechtigd wegens de nauwe banden die tussen deze beide instituten bestaan. Sinds de oprichting van het Naamkundebureau te Amsterdam in 1948 hebben de Leuvense medewerkers steeds belangstelling getoond voor dit Bureau; ze hebben het op velerlei manieren gesteund, en dit heeft geleid tot een zeer nauwe samenwerking, een samenwerking die U niet alleen kent in de vorm van het tijdschrift-met-de-lange-naam: Mededelingen van het Instituut voor... enz., nu gelukkig het tijdschrift Naamkunde, maar die ook tot uiting komt in de publikaties, en, een belangrijk punt voor ons, in het feit dat het Amsterdamse instituut in depôt heeft de doubletten van de zo belangrijke licentiaats- en doctoraatsverhandelingen van het Leuvense instituut. Deze samenwerking is zeer innig geweest ook al zijn er natuurlijk wel kleine wrijvingspunten geweest: een recensie van een boek van een bekend geleerde mocht eens wat scherp uitvallen, een moeilijkheid met het toekennen van een lintje mocht zich voordoen, maar wat het ook zij, als er iets was, dan was er altijd de grote conciliator, Professor Draye, en ik wil hier, al gaan onze felicitaties natuurlijk uit naar de ganse directie, naar alle medewerkers van het Instituut, speciaal nog even het woord richten tot de organisator en grote verzoener, Professor Draye.
Het Instituut in Amsterdam wil niet alleen met woorden een felicitatie geven, maar dit ook in de vorm van een geschenk doen. We dachten dat we het best konden teruggrijpen op een van de meest roemrijke uitingen van de Nederlandse kultuur, haar kartografie in de Gouden Eeuw. Toen zijn er schitterende kaarten van verschillende Nederlandse provincies verschenen, die nu in heel fraaie herdruk worden uitgegeven. Wij hebben uitgekozen een gebied waarvan de kaart ook voor de Vlaamse toponymie van groot belang is, al was het alleen maar omdat dat gebied een stuk geroofd Vlaanderen omvat, ik meen Zeeland. En ik hoop dat deze kaart van Zeeland een mooie plaats mag innemen in Uw verzameling.
| |
| |
Dr. D.P. Blok bood ten geschenke de ‘Visscher - Romankaart van Zeeland, opnieuw uitgegeven in 1973 bij de Uitgeversmaatschappij Canaletto, Alphen aan den Rijn, in samenwerking met het Rijksarchief in Zeeland’. De prachtige kaart werd door de aanwezigen zeer bewonderd; zij zal in het Instituut voor Naamkunde de herinnering aan dit 50-jarig jubileum levendig houden. Namens het Instituut weze hier Dr. Blok en het Amsterdamse Instituut voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis nog eens welgemeend dank gezegd (H.D.).
|
|