Naamkunde. Jaargang 4
(1972)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Mollen en Bakken in het ZwinDe aanleiding tot dit opstel is een artikel van W. Beele in de lopende jaargang van dit tijdschriftGa naar voetnoot(1). Schrijver ontmoet in de Ieperse stadsrekeningen van de periode 1320-30 betalingen aan backers, die in de Ieperleet backeden. De bedoelde personen verrichtten hun werk in de gekanaliseerde rivier, die in de Middeleeuwen de stad Ieper met de IJzer verbond. W. Beele gaat te rade bij Kiliaan en Godefroy. Deze twee woordenboeken noemen een back een veerboot. Het bovenbedoelde werk zou dan betekenen: met een veerboot varen. Enkele jaren geleden vonden we in de Brugse stadsrekeningen uit de eerste helft van de 14e eeuw twee posten, die een bakschip vermelden: SBR 1303-1304, fo 94 ro, ‘van enen bacscepe uten gronde te doene ten Houke, ende te Brucghe te bringhene’, d.i. (in het Zwin) te Hoeke een bakschip lichten, en naar Brugge brengen; SBR 1351-52, fo 124 vo, ‘van 1 scoude daer een bacscip of was ghemaect’, d.i. (gekocht) een schuit die tot een bakschip omgebouwd werd. Uit de bedoelde teksten kunnen we niet opmaken wat een bakschip toen was. W. Beele citeert de bewuste twee posten: hij haalt ze uit Verwijs-Verdam, deel I, 530. Deze schrijvers vonden ze in Gilliodts, Inv. Archief Stad Brugge, deel 4, 152. De laatstgenoemde heeft de eerste tekst foutief gekopieerd, nl. ‘van eenen baecscepe ...’. Tengevolge daarvan ziet W. Beele in het eerste lid baec, d.i. vaarbaken, zoals in baectonneGa naar voetnoot(2). Laten we nu eerst verder uit de Brugse stadsrekeningen putten. De vaarweg van Brugge naar de zee bestond in de 14e eeuw uit: 1. de vaert van Brugge naar Damme, nl. de Nieuwe Reie; 2. de speye (= sas) te Damme; 3. het Zwin dat van Damme tot in de zee strekte. De gehele waterweg was sterk onderhevig aan verslibbing. De stad Brugge moest zware inspanningen leveren om de kronkelende geul tussen Damme en Sluis bevaarbaar te houden. Brugge heeft in de tweede helft van de 14e eeuw enkele bochten rechtgetrokken, en andere | |
[pagina 279]
| |
gekanaliseerd, bij zoverre dat ook het Zwin tussen Damme en Sluis de naam vaert kreeg. De Brugse stadsrekeningen vermelden veel baggerwerk in die vaart. Een aantal teksten noemen de baggerboot een mol. Deze werd door 6 of 7 of 8 personen treckers bediend: SBR 1387-88, fo 52 ro; ‘ghewrocht ten Damme ende in de vaert metten molle’. De vele boven aangehaalde posten geven geen enkel detail aangaande de bouw van de mol. Eerst SBR 1403-04, fo 60 vo, brengt enige duidelijkheid: ‘van eenen molle van nieux te makene omme de vaert mede te diepene, ende zal wesen 8 voeten breet ende 20 voeten lanc in den bodem vanden scepe’. De boot werd uitgerust met niet nader omschreven ‘engienen’. Het stadsbestuur vertrouwde de nieuwe mol toe aan de speihouder van Damme. Deze liet zijn personeel de vaarweg baggeren. Daardoor werd het werk van de mol niet meer telkens in de rekening gespecificeerd.
De ontvanger boekte wel het herstelwerk: SBR 1413-14, fo 40 vo: ‘den ouden mol uten gronde te lichtene die ghezoncken lach ten Damme in de vaert’. In 1470 nam de stad Brugge een nieuw type baggerboot in gebruik om haar waterwegen open te houden. Op 19 mei betaalden de tresoriers | |
[pagina 280]
| |
20 kronen aan Jan Locron, die door de koning van Sicilië gezonden was ‘met eenen exemplaris van zekeren instrumente, dienende omme t Zwin of andre watren scoone te makene’. De tekst zegt evenwel niets over de bouw van het bedoelde schipGa naar voetnoot(4). Daarna trachtte Brugge verder de vaarweg naar de zee bevaarbaar te houden. De steeds erger wordende verslibbing verplichtte in 1517 het stadsbestuur tot buitengewone werken ‘omme de beterynghe vander vaert tusschen Sluus ende Damme, ende ooc tusschen deser stede ende der stede vanden Damme’. De eerste post vermeldt een Brugs schipper, die ‘van sint Omaers ghebrocht heift zekere cleene bootkins ende andre halam ende instrumenten, dienende de werclieden, die ghenomen hebben te suuveren ende uute te doene alle de wasse ende vulichede van baggaert, ligghende inde voornoemde vaert voor de speye ten Damme’. De volgende post noemt Mahieu de Cousere en zijn werklieden, ‘backers van sint Omaers, ... van zekere wercke by hemlieden ghenomen te doene in de voorseide vaert’ (SBR 1516-17, fo 113 vo). Dit baggerwerk werd in de zomer van 1517 verricht. In september trok een tresorier van Brugge naar Damme, ‘omme te visiteerne ofte de baquers huerlieder voorwaerde vuldaen hadden in t zuuveren ende schoone maken van der Reye’ (SBR 1517-18, fo 92 vo,) en nogmaals in oktober om te zien ‘ofte de baquers, schoone makende de Reye, huerlieder voorwaerde vuldaen hadden’ (idem, fo 95 ro). Daarna ontvingen M. de Cousere en zijn mannen hun loon, omdat ze ‘uute ghebaect hebben in de voornoemde vaert, tusschen hier ende der speye ten Damme, 125 roeden (ca. 480 m) verre alle den baggaert uute diere inne lach toten houden gronde’ (idem, fo 111 ro). Tenslotte noteert SBR 1518-19, fo 110 ro, nog het werk van een aantal personen, die ‘ghemolt hebben ten Damme, omme wech te ghecryghene t slyc t welke lach voor de speye aldaer’. De middelen ontbraken om de sedimentatie van het Zwin tegen te houden. Ook in het Pas, d.i. de vaargeul vóór Sluis, bezonk steeds meer slib. Brugge zond op 23 mei 1581 een tresorier en een schipwerker naar Zierikzee ‘om patroen te nemene, ende gheinstrueert te wordene van tfantsoen ende operatie vanden mol, daermede men t Zyeryczee ghewoone was dhavene dyepe te houdene, twelcke int pas vander Sluus grootelicx van noode es’Ga naar voetnoot(5). | |
[pagina 281]
| |
We keren nu even terug naar het artikel van W. Beele. Een paar van zijn citaten bewijzen niet uitdrukkelijk dat het ging om baggerwerk. Maar de posten ‘backers die backeden in dypre’, ‘backers qui ont backiet al pertsoverdrach’, ‘backene in dypre ten neidersten overdraghe’, ‘backers ouvrant entre le cnocke et le riole’ wijzen zeker op baggerwerk, dat op verschillende plaatsen in de Ieperleet verricht werd. De term backen is afgeleid van het Franse woord bac, d.i. bakvormige boot, slijkbak. Godefroy ontmoet in de 16e eeuw te Sint-Omaars de term baccogheGa naar voetnoot(6). Zie SBR 1516-17, waar de baggeraars van Sint-Omaars backers genoemd worden. Onder Noord-Franse invloed gebruikte men te Ieper de termen backen en backer, om respektievelijk baggeren en baggeraar aan te duiden. De in 1303 en 1351 te Brugge vermelde bakschepen waren misschien baggerboten. Maar vanaf ca. 1385 ontmoeten we te Brugge baggerschuiten die mol heten, ongetwijfeld omdat deze enige gelijkenis met het bekende woeldier vertoonden. Heel waarschijnlijk hebben de Bruggelingen dit type boot, en ook de naam, ingevoerd uit de Zeelandse havens, die evenzeer als Brugge met verslibbing te kampen hadden.
Waregem. M. Coornaert | |
Wederwoord van W. BeeleNog eens backer en backen.
Volledig akkoord met M. Coornaert, wanneer hij meent dat Mnl. backer ooit ‘baggeraar’ betekend heeft. Dat blijkt inderdaad overduidelijk uit de citaten die hij aanhaalt uit de Brugse stadsrekeningen van 1516 tot 1518 in verband met de ‘backers van Sint Omaers’ Niet helemaal akkoord, wanneer hij beweert dat sommige citaten uit mijn artikel zeker op baggerwerk wijzen. Zij wijzen er ten hoogste op dat die backers lieden waren die met boten op de Ieperlee tewerkgesteld waren. Laten we het zo stellen: wie, zoals M. Coornaert, de 16e-eeuwse Brugse stadsrekeningen kent, zal bij het lezen van mijn | |
[pagina 282]
| |
artikel spontaan aan baggerwerk denken; wie die echter niet kent en de woordenboeken van Godefroy en KiliaanGa naar voetnoot(1) raadpleegt, zal vermoeden dat het veerdiensten betreft, des te meer wanneer hij denkt aan Franse woorden en uitdrukkingen zoals: bac,Ga naar voetnoot(2), bachot ‘veerschuit’, passer le bac ‘overvaren’, bachoteur, veerschipper’ en bachotage ‘beroep van veerschipper’. M. Coornaert heeft duidelijk aangetoond dat backer in de Brugse, en wellicht ook in de Ieperse stadsrekeningen ‘baggeraar’ betekent, maar niet bewezen dat een betekenis ‘veerman’ volledig uit te sluiten is; de bovenvermelde woordenboeken en het Frans wijzen immers in die richting. Er is echter nog meer: in het huidige dialect van de wijken Haut-Pont en Lyzel te Sint-Omaars is het woord bachove nog bekend als benaming van een breed en plat vaartuigGa naar voetnoot(3), vooral gebruikt voor het vervoer van allerlei goederen op de Watergangen aldaar. Zeer waarschijnlijk is dat woord, door de bekende g/v-wisselingGa naar voetnoot(4) ontstaan uit het oudere baccoghe, dat Godefroy vermeldt, zodat wij, naast de betekenissen ‘baggerboot’ en ‘veerboot’, ook eventueel nog aan ‘vrachtboot’ kunnen denken. En misschien duikt er uit een of andere bron ooit een nieuwe specifieke betekenis op. Een toemaatje nog betreffende mijn interpretatie van de spelling baecscip, die mij enigszins bevreemdend voorkwam. Er valt op mijn verklaring als zodanig niets aan te merken, maar ze is nutteloos, nu het blijkt dat die bewuste grafie het gevolg is van een verkeerde kopie van Gilliodts. Men moet nu eenmaal roeien met de riemen die men heeft, desnoods ook op een onveilig baecscip.
Ieper. W. Beele | |
[pagina 283]
| |
Slotwoord van M. CoornaertHet doet ons genoegen dat W. Beele in grote mate met onze verklaring van de Mnl. term backen instemt. Hier moeten we een woord zeggen over de woordenboeken van Kiliaan en Godefroy, waarop W. Beele steunt. Deze twee woordenboeken citeren een aantal teksten, waaruit wel blijkt dat back veerboot betekent. Deze teksten zijn echter jonger dan de veertiendeeuwse Ieperse stadsrekeningen, waarin Kiliaan en Godefroy o.i. niet thuis waren. Laten we nog even handelen over de beek, die Ieper met de IJzer verbond. De waterloop werd door middel van overdragen bevaarbaar gemaakt. Vandaar de naam leet, d.i. geleide watergang (te Boezinge bestaat nog een flink stuk van de oude Ieperleet). De bedoelde dammen hielden het water op. Er was dus in de Ieperleet weinig of geen stroming. Het kanaaltje was, evenzeer als de Nieuwe Reie tussen Brugge en Damme, onderhevig aan verslibbing. W. Beele haalt 11 teksten aan die wijzen op ‘bakwerk’ in de Ieperleet. Tien ervan bewijzen niet uitdrukkelijk dat het om baggerwerk gaat, maar ook niet om het werk van veerlieden. Het 11e citaat luidt: ‘a 4 backers ouvrant entre le cnocke et le riole’. Dit ‘werken’ tussen de genoemde twee plaatsen betekent o.i. niet anders dan: de vaarweg ruimen, nl. door het bezonkene slib uit te baggeren. Deze vaststelling spoort ons aan om ook in de eerste 10 citaten backen door ‘baggeren’ te interpreteren. We willen echter niet te kategoriek zijn, omdat we slechts op de 11 korte teksten uit de periode 1320-30 kunnen bouwen. Hopelijk zal W. Beele, of iemand anders uit het Iepers Kwartier, eens nader op de Ieperse Stadsrekeningen van de 14e eeuw ingaan, en zodoende de aldaar voorkomende term backer definitief vastleggen. Onze diskussie kan de naamkunde alleen maar baat bijbrengen.
Waregem. M. Coornaert |
|