Naamkunde. Jaargang 4
(1972)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd[Nummer 3-4]In memoriam K.H. HeeromaOp 21 november 1972 overleed op 63-jarige leeftijd het lid van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis Klaas Hanzen Heeroma. In hem verliest de wetenschap een zeer veelzijdig en sprankelend geleerde en verliest Nederland een belangrijk vertegenwoordiger van zijn cultuur. Dat Heeroma's veelzijdigheid zich ook tot de naamkunde uitstrekte - en het is de naamkundige die we hier in het kort willen gedenken - dateert eigenlijk pas van 1958, toen hij op het VIe Internationale Congres voor Naamkunde te München zijn opvallende lezing over ‘Friesische Grenzgewässer’ hieldGa naar voetnoot(1). Het meest verrassende van deze voordracht, nl. de voorgestelde etymologie van sloot en zwet werkte hij later uitvoerig uit in een artikel ‘Tussen land en water’Ga naar voetnoot(2). Daarin bracht hij een aantal woorden voor water en moeras terug tot verbale wortels met de betekenis ‘opwellen, zieden, braken e.d.’, een woordveldstudie in het klein, die in de Nederlandse naamkunde een originele inbreng betekende van de lexicograaf Heeroma. Vergeten we overigens niet, dat de dialectoloog Heeroma al eerder, bv. in zijn artikelen ‘Chaukisch’ en ‘Oudengelse invloeden in het Nederlands’Ga naar voetnoot(3) een aantal terreinwoorden behandelde en in geografisch verband ordende op een wijze die opviel door zijn beeldend vermogen. En inderdaad, of het nu de lexicograaf of de dialectoloog of de naamkundige was die sprak, Heeroma was altijd een ποιητής, een maker van beelden door middel van de kartografische weergave, welke beelden dan een verhaal moesten illustreren, een verhaal dat de geschiedenis van de woorden en de namen en in laatste instantie van de mensen vertelde. Deze preoccupatie: het doordringen door de woorden heen tot het verhaal over de mensen, kon Heeroma als taal-geograaf volkomen uitleven, toen de delen van het Nederlands Repertorium van Familienamen uitkwamen. Lang vóór deze uitgave had ondergetekende al op het 24ste Nederlandse Filologencongres (1956) in een sectie die onder Heeroma's leiding stond, getoond, hoe het op het Naamkundebureau opgeslagen familienamenmateriaal naar typen ingedeeld en gekarteerd kon worden en tot spreken kon worden gebrachtGa naar voetnoot(4). Voor Heeroma betekende dit een nieuwe onver- | |
[pagina 162]
| |
wachte mogelijkheid tot beeldvorming ten dienste van een verhaal over mensen. Vanaf het verschijnen van het eerste deel van het Repertorium zien we hem zich hierin verdiepen. Allereerst zijn het een paar studies aan de hand van het hem in druk geboden materiaalGa naar voetnoot(5). Weldra - hij was nu eenmaal iemand die zich, eenmaal gegrepen door een werk, aan geen fase van de totstandkoming ervan kon onttrekken - verzorgde hij zelf, samen met R.A. Ebeling, op voortreffelijke wijze de uitgave van de delen OverijselGa naar voetnoot(6) en Gelderland, een arbeid die door verdere detailstudies werd begeleid. Hij deed dit met een echt angstwekkende inzet, die niet alleen verklaard kan worden uit puur wetenschappelijke drang: daarvoor immers kon hij ook zelf de bewijskracht van dit materiaal genoegzaam relativeren. Nee, het was de mogelijkheid, om uit deze gegevens weer een verhaal over mensen te distilleren, die hem tot die inzet dreef. Zijn werkelijke preoccupatie gold niet de abstracte wetenschap, maar de mens, die hij via zijn taal wilde ontdekken. Dit gaf zijn geschriften en lezingen altijd die visionaire kracht, die er de grote waarde, maar ten dele ook de zwakte van uitmaakte. De exacten hebben hem vaak tegengesproken, maar dat deed hij zelf ook: was hij over voor hem brandende kwesties als het Inguaeoons of het Westfaals niet in voortdurende discussie met zichzelf? Hun die het voorrecht hebben gehad, Heeroma op het Naamkundesymposion in 1971 te horen, vooral in de discussie, zal dan ook als - onverwacht laatste - beeld van hem bijblijven: de geleerde, die met zijn materiaal speelde en dit spel ook als spel zag en presenteerde, maar die warm liep als het hem ging om het verhaal dat hij dit materiaal liet vertellen over mensen, die geen statistische abstracties maar levende wezens waren. Wij zullen hem missen om zijn verbijsterende werkkracht, om zijn vlijmscherp verstand bij het analyseren van het detail, om zijn gave, ieder detail steeds in een groot verband te kunnen plaatsen, om de durf waarmee hij zulk een verband construeerde en ook om de discussie met hem, die altijd een verrijking betekende. Ook degenen, die een wetenschappelijke bijdrage van hem eens meer ‘een schoon gedicht’ vonden, zullen hem missen, juist om dit gedicht. Amsterdam. D.P. Blok |
|