Naamkunde. Jaargang 4
(1972)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
De inscriptie(s) in de oude kerk van Maarssen.
| |
[pagina 37]
| |
Heda zegt, dat de tekst geen Latijn is, maar Noor(d)s of volkstaal. Waarom zou het Latijn geweest zijn? Stolte concludeert terecht dat de teksten niet in Gotische letters gebeiteld waren, want dan had Heda ze hier niet opgenomen. Dit wijst tevens op een vroege datering; Stolte plaatst ze in de tiende eeuw. Hij rangschikt ze onder de persoonsnameninscripties. Blijft de vraag: welke namen? Wij zullen trachten, op deze vraag het antwoord te vinden. Heda noemt de taal der inscripties Normannicum vel vernaculum. Dat wij niet aan een skandinavische taal mogen denken, is op het eerste gezicht duidelijk. Blijft te overwegen: vernaculum, de volkstaal. Wat is de volkstaal voor Utrecht in de tiende eeuw? Wij kunnen hier een Nederfrankisch dialect, mogelijk met Friese invloeden, verwachten. Alvorens vanuit deze taalkundige positie de tekst te bezien, zullen wij eerst de inscripties op fouten in de traditie onderzoeken. Het moet elke beschouwer opvallen, dat de beide inscripties zoveel op elkaar lijken. Schrijven wij ze nog eens onder elkaar: ehldehart riclint thidehart riciint. dan zien wij, dat ze dezelfde omvang hebben, dat 13 van de 16 letters gemeenschappelijk zijn en in dezelfde positie staan. Verder is op te merken, dat Riclint een bekende Germaanse vrouwenaam is, en Thidehart een even goed bekende mannenaam. Ehldehart en Riciint komen daarentegen nergens voor; woorddelen Ehlde en iint zijn ook als zodanig onbekend en duidelijk korrupt. Wanneer wij nu de 3 ongelijke letters gelijk maken door in de korrupte naambestanddelen de overeenkomende letter van het gangbare bestanddeel te plaatsen, dan zijn beide inscripties geheel gelijkluidend: thidehart riclint thidehart riclint In de eerste is e in plaats van t, en l in plaats van i overgeleverd; in de tweede is een l door een i vervangen. Dat in de loop van de traditie een e in de plaats van een t komt, is niet vreemd; deze fout komt in bewaarde inscripties voor, bv. Stolte's nr. 31-33 uit de St. Servaaskerk in MaastrichtGa naar voetnoot(6), waar tteolum staat in plaats van *titolum of *tetolum | |
[pagina 38]
| |
De beide overige afwijkingen zijn verwisselingen van l en i; de mogelijkheid daarvan spreekt voor zichzelf. Wij kunnen nu, alvorens op de naamvormen in te gaan, de vraag stellen: Waren er wel twee inscripties, of was er maar één? Heda zegt, dat inscriptie I boven de deur van de Maarssense kerk staat. Onder de deur leest M.G. Lappius à Waveren inscriptie II. Kan het zijn, dat de steen oorspronkelijk boven de deur, door Lappius als drempel werd aangetroffen? Bij de restauratie is de steen niet teruggevonden; Meta Schimmel hoopt, dat ‘de opschriften... misschien ergens omgedraaid of onder liggen’. Hoe dit zij, de combinatie van beide inscripties levert twee correcte namen op, die wij achtereenvolgens bespreken. thidehart. De naam bestaat uit de elementen Thide en hart. Het eerste element, got. thiuda- ‘volk’ is in de Germaanse landen vooral populair geworden door de Gotische koning Theodorik, die van 493-523 vanuit Ravenna de Europese politiek beheerste. Zijn naam Thiudareiks betekent ‘heerser over het volk’. In het Nederlands ontwikkelde de naam zich via Diede-rik tot Dirk. Het element hart komt niet alleen als tweede, maar ook als eerste naambestanddeel voor: Hart-man, ‘geharde kijger’, Bern-hard, ‘krachtig als een beer’. De verbinding van beide elementen tot Thidehart komt in onze streken vaker voor; zo heet de Utrechtse bisschop, die van 785-791 het bisdom bestuurde, TheodardGa naar voetnoot(7). In Gent leeft a. 1047 een Thehardus decanus, waarschijnlijk een RomaanGa naar voetnoot(8). In 1083 getuigt in Utrecht Thiedard; de oorkonde is weliswaar omstreden, maar de getuigenlijst ‘in hoofdzaak authentiek’Ga naar voetnoot(9). In Alkmaar getuigt a. 1116 een ThiedardGa naar voetnoot(10). Onder de Utrechtse kanunniken komt de naam eveneens voor: a. 1169 Thidhardus; a. 1176 cum... Thiethardo; a. 1178 cum... ThiedardoGa naar voetnoot(11). In 1129 is Thiedhardus bisschop van OsnabrückGa naar voetnoot(12). | |
[pagina 39]
| |
De anlaut TH geeft de klankstand van het Nederfrankisch uit deze periode weer; de vanuit het Beiers opdringende overgang van TH > D heeft onze streken dan nog niet bereikt. De monoftongering van THIUD(E)-, THEUD(E) tot THIED(E), THIDE begint al veel vroegerGa naar voetnoot(13). De Auslautsverschärfung komt niet alleen in het Hoogduits, maar ook wel ten onzent voor; vgl. Adalart, a. 1063 getuige te UtrechtGa naar voetnoot(14). Voor monoftongering en tussenvokaal vgl. TidehartGa naar voetnoot(15) en ThidericusGa naar voetnoot(16). De vrouwenaam Riclint bestaat uit de elementen rik- ‘machtig, rijk’ en lind(e)- ‘schild (van lindenhout)’. De Germaanse namen zijn vaak samengevoegd uit in de families overgeleverde elementen; wil men een betekenis zien, dan zou deze luiden: ‘machtig met het schild’Ga naar voetnoot(17). Oude vormen van de naam zijn: a. 1054 RiklendGa naar voetnoot(18); a. 891-896 Rihlint (met Hoogduitse verschuiving van K > h)Ga naar voetnoot(19); de Gentse namen a. 11e eeuw Riclindis; a. 1143 Riklinde; a. 1234-1235 RiclentGa naar voetnoot(20). In het laatste geval hebben wij weer de verscherping in de Auslaut, evenals bij de Maarssense Riclint. Tenslotte de vraag: Wie waren Thidehart en Riclint? Zeer waarschijnlijk een echtpaar en wellicht de stichters van de kerk. Maar deze vraag wil ik gaarne aan de historici overlaten.
Zeist. J.A. Huisman. |
|