Naamkunde. Jaargang 1
(1969)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd[Nummer 2-4]Dr. P.J. Meertens en de naamkunde.Waarde en goede vriend Piet Meertens, naar aanleiding van uw zestigste verjaardag hebben vakgenoten vooral uw verdiensten als dialectoloog gehuldigd in de ‘Bijdragen Dr. P.J. Meertens’, verschenen als 3e en 4e aflevering van de XIe jaargang (1959) van Taal en Tongval; toen U, op 30 september 1965, één jaar na de pensioengerechtigde leeftijd, als directeur van de drie bureaus van de ‘Centrale Commissie voor onderzoek van het Nederlandse Volkseigen’ is afgetreden, hebben uw vrienden en medewerkers uw grote werkkracht geloofd die U 35 jaar lang ten dienste heeft gesteld van de opbouw en de leiding van deze bureaus; nu U op 6 september 1969 zeventig geworden is, hebben (vooral) naamkundigen uit Noord en Zuid gemeend dat ook zij deze datum niet achteloos mochten laten voorbijgaan: zij bieden U dit ‘Feestnummer P.J. Meertens’ aan als een blijk van waardering voor uw naamkundig werk en als een bewijs van sympathie voor uw innemende persoonlijkheid. Uit naam van uw vele vrienden en inzonderheid van de redacteuren van dit tijdschrift Naamkunde, - de vernieuwde Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam, waartoe U behoort sinds dit tijdschrift in 1950, mede door uw bemiddeling, het gemeenschappelijk naamkundig orgaan is geworden van Zuid en Noord - moge ik U van harte gelukwensen en hopen dat de naamkunde U nog vele jaren zou mogen blijven boeien.
* * *
Het wetenschappelijk werk van Dr. P.J. Meertens is belangrijk en verscheiden: zowel voor de Nederlandse taalkunde, als voor de letterkunde en de volkskunde heeft hij belangstelling en hij behoort nog tot de generatie die meer dan één wetenschap gelukkig kon beoefenen. Als publikaties van P.J. Meertens zijn algemeen bekend: Dialectatlas van de Zeeuwse eilanden (met E. Blancquaert) (1940); | |
[pagina 62]
| |
De lof van den Boer (1942); Letterkundig leven in Zeeland in de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw (1943); De Nederlandse volkskarakters (met A. de Vries) (1938); Het eiland Urk (met L. Kaiser) (1942) en vooral de Volkskunde-Atlas voor Nederland en Vlaams-België (met M. de Meyer) (afl. I (1959) - IV (1969), met telkens een belangrijk deel Commentaar). Wij kunnen hier zijn talrijke tijdschriftartikelen, o.m. in Eigen Volk (1929-1939), Stemmen des Tijds (1938-1940), Taal en Tongval (1947-), Volkskunde (n.r. 1940-) - tijdschriften waarvan P.J. Meertens redacteur was of is - niet vermelden, maar willen ons hier beperken tot zijn activiteit op het gebied van de naamkunde en zijn verdiensten ook voor dit stuk neerlandistiek bondig in het licht stellen. Wie de betekenis van P.J. Meertens voor de beoefening en de organisatie van het naamkundig onderzoek wil bepalen, is aangewezen op zijn overzichten ‘Vijfentwintig jaar Dialectbureau’ (1955); ‘Vijfentwintig jaar Volkskundebureau’ (1959)Ga naar voetnoot(1); op het jaarlijks ‘Verslag van de Commissie voor Naamkunde der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam over 1948’ (enz. tot 1968)Ga naar voetnoot(2), dat hij als secretaris(-penningmeester) van 1948 tot 1964 en, van 1966 af, als voorzitter van de Commissie mede-ondertekend heeft, en op de bijdragen die hij aan de (vroegere) Mededelingen heeft afgestaan. Zijn in boekvorm verschenen anthroponymische studiën zijn: De betekenis van de Nederlandse familienamenGa naar voetnoot(3) en Zeeuwse familienamenGa naar voetnoot(4). Toen in 1930 ‘een jonge wetenschappelijke kracht, die bereid zou zijn voorlopig voor een gering salaris de leiding van het Dialectbureau op zich te nemen’ in de persoon van de neerlandicus P.J. Meertens gevonden werd, stond hem ‘een uitbreiding van de werkzaamheden voor ogen, waarvoor hij op zijn studiereizen telkens opnieuw instigaties had gekregen, nl. de vereniging met het volkskunde- en het naamkunde- onderzoek. Het onderzoek van de dialecten hangt zowel met dat van de volkskunde als met dat van de naamkunde nauw samen, en waar men kon verwachten dat vroeg of laat deze beide wetenschappen ook | |
[pagina 63]
| |
in ons land tot hun recht zouden komen, leek het geraden ze van het begin af met de dialectstudie te combineren’Ga naar voetnoot(5). Dit plan van P.J. Meertens werd, volgens zijn getuigenis, vooral geïnspireerd door de organisatie van het bekende ‘Institut für geschichtliche Landeskunde der Rheinlande’ aan de universiteit te Bonn, doch zou slechts geleidelijk worden verwezenlijkt door de oprichting op 12 november 1934 van de ‘Volkskundecommissie’ en op 4 mei 1948 van de ‘Commissie voor Naamkunde (Toponymie en Anthroponymie)’, telkens met een daarbij behorend Bureau. In 1948 werd dus een wens vervuld die reeds 10 jaar vroeger geuit werd door de Redactie der Nomina Geographica Neerlandica, toen deze een ‘Centraal Bureau volstrekt noodzakelijk’ achtteGa naar voetnoot(6). Voor de ‘Naamkunde-Commissie’ werd plaats opengelaten in de ‘Centrale Commissie voor onderzoek van het Nederlands volkseigen’, die in november 1947 onder de auspiciën van de Kon. Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam werd opgerichtGa naar voetnoot(7) en waarin de drie genoemde commissies verenigd werden. P.J. Meertens heeft als secretaris van deze commissies een personele unie verwezenlijkt en als directeur van het gehele Bureau der Centrale Commissie haar drie afdelingen geleid tot in 1965. Tot zijn opvolger werd dan ons mede-redactielid Dr. D.P. Blok benoemd. Een lange weg heeft geleid naar het doel: een centraal bureau voor naamkunde in Nederland dat, in samenwerking met de in het Zuiden in 1925 gestichte en gelijkaardige instelling, het ‘Instituut voor Vlaamsche Toponymie’ - van 1947 af het ‘Instituut voor Naamkunde’ - de wetenschappelijke beoefening van de naamkunde in het gehele Nederlandse taalgebied zou behartigen en bevorderen. Ofschoon het volkskundeonderzoek steeds Meertens' grootste liefde heeft gehad, heeft ook de studie van de plaats- en persoonsnamen, zijn tweede grote liefde, vanaf zijn ambtsaanvaarding op het Dialectbureau, op 1 juli 1930, zijn aandacht gehad. ‘Vanaf de eerste tijd verzamelde hij gegevens op naamkundig gebied: het pas in 1948 officieel ingestelde Naamkundebureau bestond in feite al in 1930’Ga naar voetnoot(8). De eerste zorg van het Naamkundebureau gold de inzameling van hedendaagse topografische namen: tot dit doel werden toponymische | |
[pagina 64]
| |
vragenlijsten uitgezonden aan de medewerkers van de reeds bestaande bureaus. De eerste toponymische vragenlijst werd, op voorstel van wijlen M. Schönfeld († 4.10.1958), de eerste voorzitter van de Naamkundecommissie vanaf haar ontstaan tot in 1951, reeds in 1946 door het Dialectbureau uitgezonden. Tijdens de ambtsperiode van P.J. Meertens zijn nog 8 dergelijke lijsten door het Naamkundebureau verzonden. Samen met de op lijsten, kaarten en fiches ingezonden documentatie kon aldus o.m. een veldnamenregister worden opgemaakt, dat eind 1965 120.000 namen bevatte. Voor een gedeelte werd het ingezonden materiaal reeds op kaart gebracht. Het Naamkundebureau heeft dus, en wel ten dele omdat het ingeschakeld is in een grotere researchinstelling, beter dan het Leuvens instituut, de mogelijkheden uitgebaat om door medewerking van vele belangstellenden de nog levende toponiemen te verzamelen. Er bestaat in Nederland een persoonlijk contact en een samenwerking tussen het bureau en zijn medewerkers, dank zij afzonderlijke bijeenkomsten (te Amsterdam of in den lande) voor deze medewerkers, dank zij vergaderingen met vertegenwoordigers van regionale en plaatselijke organisaties en dank zij de (in principe te Amsterdam) tweemaal per jaar gehouden naamkundige symposia, waarop inleiders uit Noord en Zuid optreden. Heb ik juist geteld, dan werden van 1949 tot op heden 29 dergelijke symposia ingericht. De lezingen op deze symposia gehouden, werden opgenomen in de wetenschappelijke reeks ‘Bijdragen en Mededelingen van de Commissie voor Naamkunde’ waarvan thans het 25ste deel verschenen is. P.J. Meertens hield op het symposium van 1.4.1950 een lezing over ‘Nederlandse familienamen in historisch perspectief’Ga naar voetnoot(9). Het organisatietalent van P.J. Meertens, en dat van zijn steeds groeiend aantal medewerkers, heeft het fundament gelegd van een organisatie waarop kan worden voortgebouwd en die de meeste landen kunnen benijden. Het doorzettingsvermogen van P.J. Meertens is ook duidelijk gebleken uit de publicatie van het ‘Nederlands repertorium van Familienamen’ waarvan tot op heden in vlug tempo 6 kloeke delen verschenen zijnGa naar voetnoot(10). Aan zijn initiatief is het te danken dat de register- | |
[pagina 65]
| |
contrôlestroken van de telformulieren der volkstelling van 31 mei 1947 aan de Commissie voor Naamkunde werden afgestaanGa naar voetnoot(11). Op grond van dat zeer aanzienlijke materiaal worden alfabetische lijsten opgesteld van alle in de Nederlandse provinciën voorkomende familienamen, met hun frequentie voor alle plaatsen waar de naam voorkomt, terwijl voor de grote steden afzonderlijke delen in de serie voorzien zijn. Indien ook in België het bewerken van de documentatie van de volkstelling van 31 december 1947 voortgang had kunnen vindenGa naar voetnoot(12), ware het onderzoek van de verspreiding van de Nederlandse familienamen en hun synchronische studie, door dit zeer bruikbaar hulpmiddel gediend geweest. Nu zal, binnen afzienbare tijd, alleen Nederland beschikken over een ‘Familiennamenbuch’ naar het Zwitsers model. Reeds vroeger was de belangstelling van P.J. Meertens voor de anthroponymie duidelijk geworden door de publicatie van de twee bescheiden, populariserende, maar wetenschappelijk verantwoorde reeds genoemde boekjes. In ‘De betekenis van de Nederlandse familienamen’ worden circa 3000 Nederlandse persoonsnamen, grotendeels verzameld uit gedrukte bronnen, maar ook uit de stadsrekeningen van Deventer, Middelburg en Nijmegen, ingedeeld in de vier klassieke groepen: 1. patronymica; 2. geographische namen, huisnamen en namen ontleend aan uithangborden en gevelstenen; 3. beroepsnamen en 4. namen ontleend aan lichamelijke en geestelijke kenmerken en wordt de problematiek van de anthroponymie, ‘hier te lande een verwaarloosd, liever gezegd een nauwelijks ontgonnen terrein’, overzichtelijk geschetst. In het tweede handboekje over ‘Zeeuwse familienamen’ handelt P.J. Meertens over de familienamen die ‘in Zeeland in gebruik zijn, onverschillig of ze al dan niet typisch Zeeuws zijn naar de vorm’, en inzonderheid de patronymica op -se die er ken- | |
[pagina 66]
| |
merkend zijnGa naar voetnoot(13). Als geboren Zeeuw kan Meertens vele familienamen verklaren door genealogische feiten waarmede hij vertrouwd is. Deze en andere, ook methodologisch belangrijke, bijdragen over de studie van de Nederlandse persoonsnamenGa naar voetnoot(14) kunnen het de naamkundige doen betreuren dat P.J. Meertens sinds 1954 ‘door de uitbreiding van zijn taak op volkskundig gebied minder tijd aan de naamkunde (heeft kunnen) wijden, dan tot dusver het geval was’Ga naar voetnoot(15), maar wat hij voor de samenwerking op naamkundig gebied tussen zijn land en Vlaanderen heeft kunnen realiseren, moge ons eveneens dankbaar stemmen.
* * *
In zijn ‘Overzicht van het onderzoek der plaatsnamen in de Nederlanden, voornamelijk in de laatste tien jaren’ heeft wijlen M. Schönfeld reeds in 1928 gewenst: ‘Samenwerking tussen Noord en Zuid, die op 't gebied van de dialektgeografie reeds tot schone resultaten heeft geleid, moge in de toekomst ook voor de toponymie het wachtwoord zijn...’Ga naar voetnoot(16). Deze samenwerking zou slechts in 1946 een eerste vorm krijgen omdat, naar aanleiding van het (eerste na-oorlogs) XIXe Nederlandsche Philologencongres, gehouden te Amsterdam in april van dat jaar, voor het eerst een persoonlijk contact tot stand is gekomen tussen M. Schönfeld en P.J. Meertens en steller dezes. Toen beloofde M. Schönfeld voor de Mededelingen een bibliografisch overzicht te zullen schrijven dat als tegenhanger van mijn bijdrage ‘Twintig jaar toponymisch onderzoek in Vlaanderen’Ga naar voetnoot(17), verschenen is onder de gelijklopende titel ‘Twintig jaar toponymisch onderzoek in Nederland’Ga naar voetnoot(18). Het stuk is gedagtekend: 7 oktober 1946. Van dit jaar dateert de regelmatige medewerking van Schönfeld aan de Leuvense Mededelingen en, naar aanleiding van zijn promotie, op 28 november 1948, tot ere-doctor van de Leuvense universiteitGa naar voetnoot(19), | |
[pagina 67]
| |
begonnen te Leuven besprekingen om, mede gelet op de toen zo pas gestichte Commissie voor Naamkunde in Nederland, de samenwerking tussen het Leuvens Instituut en het Amsterdams Bureau te bestendigen. Ik doe noch mijn betreurde Leuvense leermeester Prof. H.J. van de Wijer, noch wijlen Dr. M. Schönfeld onrecht aan, wanneer ik beweer dat de praktische verwezenlijking van dit plan hoofdzakelijk te danken is aan P.J. Meertens: zijn zin voor organisatie en zijn nuchtere kijk ook op de financiële mogelijkheden, hebben in de loop van 1949 geleid tot het besluit de Mededelingen, van 1950 af, voor gemeenschappelijke rekening van de Vereniging voor Naamkunde en het Amsterdams Bureau uit te geven. Doch niet alleen door deze (vooralsnog nooit gestoorde) gemeenschappelijke uitgave van dit tijdschrift is deze samenwerking tot uiting gekomen. Van 15 tot 19 juli 1949 werd te Brussel het 3e Internationaal Congres voor Toponymie en Anthroponymie gehouden. Ter gelegenheid van dat congres werd, onder voorzitterschap van M. Schönfeld, een bespreking gehouden waaraan talrijke Noord- en Zuidnederlandse toponymisten deelnamen om te trachten een gemeenschappelijke terminologie en indeling in de toponymie in het Nederlands taalgebied te doen ingang vinden. P.J. Meertens en ondergetekende hebben over deze vergadering en over de daaraan voorafgaande schriftelijke enquête een rapport opgesteldGa naar voetnoot(20). In het ‘International Committee of Onomastic Sciences’ (ICOS), dat naar aanleiding van het congres werd opgericht, vertegenwoordigde als mede-stichtend lid Dr. M. Schönfeld zijn land, terwijl P.J. Meertens van het begin af, aan het orgaan van het genoemd comité, Onoma - Bibliographical and Documentation Bulletin, uitgegeven door het ‘International Centre of Onomastics’, heeft medegewerkt en vooral bibliographische informatie over de naamkunde in Nederland heeft verstrekt. De jaarlijkse bibliographie voor Nederland is, van 1951 tot en met 1955, door hem (mede)ondertekendGa naar voetnoot(21); de retrospectieve bibliographie van de Nederlandse naamkunde tot 1950Ga naar voetnoot(22) heeft hij ingeleid. Samen met J.H. Brouwer heeft D.P. Blok dit werk na 1955 overgenomen. Ook heeft laatstgenoemde aan de bewerkers van de bibliographische overzichten over de plaatsnamenstudie en de | |
[pagina 68]
| |
persoonsnamenstudie, die verschijnen in de Handelingen van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie, met grote regelmaat, de inlichtingen over Nederland bezorgd. Reeds boven werd vermeld dat de naamkundige symposia van de Naamkundecommissie sinds 1949 vrij regelmatig door Vlaamse naamkundigen actief worden bijgewoond. De lezingen die in de Amsterdamse reeks Bijdragen en Mededelingen werden gepubliceerd, zijn ook voor een ruim aandeel mede-opgenomen in de verschillende reeksen van het Leuvens Instituut voor Naamkunde, dit met de bedoeling hun verspreiding in Vlaanderen te bevorderen. Anderdeels heeft, na gemeenschappelijk overleg, het Instituut voor Naamkunde in 1968 de dubbelen van de Leuvense licentieverhandelingen voor onbepaalde tijd aan het Bureau van de Naamkunde-Commissie te Amsterdam in bruikleen ter beschikking gesteld. Ten slotte weze nog in herinnering gebracht dat, na het aftreden van M. Schönfeld en van diens opvolger S.J. Fockema Andreae als vertegenwoordiger van Nederland in de schoot van het ‘International Committee of Onomastic Sciences’, P.J. Meertens door de statutaire vergadering van het I.C.O.S., gehouden te Londen op 8 juli 1966, samen met J.H. Brouwer, in die functie werd aangesteld. Als medevoorzitter van het VIIIe Internationaal Congres voor Naamkunde, gehouden te Amsterdam van 27 tot 31 augustus 1963, heeft P.J. Meertens dit congres voortreffelijk mede-voorbereid en geleid en daardoor zijn internationaal aanzien als organisator, als leider van - en spreker op vergaderingen bevestigd. Als voorzitter van de slotzitting van het Amsterdamse congres heeft P.J. Meertens de eerste secretarisgeneraal van het I.C.O.S., wijlen Prof. H.J. van de Wijer, naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag gefeliciteerd op een wijze die alle deelnemers heeft ontroerdGa naar voetnoot(23). Dat P.J. Meertens naar aanleiding van de jongste statutaire vergadering van het I.C.O.S., die te Wenen werd gehouden ter gelegenheid van het Xe Intern. Congres voor Naamkunde op 13 september van dit jaar, uitdrukkelijk heeft gewenst dat zijn plaats als vertegenwoordiger van zijn land in het I.C.O.S. zou worden ingenomen door zijn opvolger als leider van het Naamkunde-Bureau, Dr. D.P. Blok, siert zijn bescheidenheid. Doch dat P.J. Meertens als wijze | |
[pagina 69]
| |
raadsman, voortaan als ere-lid, de leiding van het I.C.O.S. verder wil terzijde staan, zoals hij ook aan het Amsterdams Bureau voor Naamkunde en aan de redactie van dit tijdschrift, hopelijk nog vele jaren, zijn steun zal blijven verlenen, vervult ons allen met dankbaarheid en ook met vreugde. In augustus 1965 stuurde P.J. Meertens aan zijn vrienden en vakgenoten een korte omzendbrief die zijn praktische zin, zijn dienstvaardigheid en zijn vriendschap illustreert: Nu ik, met het oog op mijn aanstaand vertrek uit mijn bureau, bezig ben een en ander te ordenen, komen uit alle hoeken en gaten overdrukken voor de dag van artikelen die ik in de loop der jaren geschreven heb. Ik ben altijd een slecht overdrukkenverzender geweest. Ik zend U hierbij de chronologisch geordende lijst van de overdrukken, waarvan ik nog exemplaren heb. Het getal varieert van 1 tot ongeveer 50! Wil U aanstrepen wat U interesseert en mij dan de lijst terugzenden? Als U binnen 14 dagen na het inzenden van Uw desiderata niets ontvangen hebt, betekent dit dat het door U gewenste niet meer beschikbaar was. Mochten wij allen in deze wereld, waar zo vaak eigenbelang en egoïsme hoogtij vieren, nog lang kunnen genieten van de voorbeeldige en trouwe vriendschap van Dr. P.J. Meertens.
Leuven. H. Draye. |
|