over den moegelijken weg der deugd: aan hunne gastmalen gingen de spreuken van de dichters hunner kindschheid, van mond tot mond. Gezegend waren in ons Vaderland de dagen toen salomon's spreuken en vader cats, diep in het geheugen gegrift, de orakelen waren, die de onzekerheden van het dagelijks bedrijf moesten beslissen. Behoeven wij de hooge achting te herinneren die de groote mannen, welke het eerst het juk van bijgeloof en onwetendheid voor Europa verbraken; een erasmus en melanchton, een stephanus en de groot, aan de lessen der Ouden bewezen.
‘Hoogstbehagelijk,’ schreef heyne, ‘is in deze spreuken die oude eenvoudigheid, tot welke de ziel der braven met zoo veel wellust terugkeert, een leven moede, dat bij zoo veel sieraad, door zoo veel ijdelheid gekleurd, door zoo veel jammer en moeite gekweld wordt. Want dit is, geloove ik, ons allen ingeschapen, en kan alleen door verkeerde opleiding bedorven worden, dat wij dat eerst waar levensgenot heeten, wanneer ieder zich tot reinheid, onschuld en eenvoud schikt, en wij met edele en schuldelooze menschen onder betuiging van wederkeerige liefde en welwillendheid mogen leven. Ik kan niet ontveinzen deze heerlijke hoop te koesteren: dat indien de aard eens beteren levens, naar den toestand onzer zielen gewijzigd is, een groot deel onzer geneugten daaruit zal voortvloeijen, dat de ziel tot hare zuiverheid wederkeert, en de kleuren en het blanketsel afwischt, waarmede het leven, de kunsten, de noodzakelijkheid haar bestreken heeft: want zonder die eenvoudigheid, welks laatste voetspooren, de gouden eeuw of de grijze oudheid behouden heeft, kunnen geene betuigingen opregt