| |
Hofwijck: een dode stronk? Dr. A. Eyffinger
Herdenking
Op zaterdag 2 oktober jongstleden vierde de Huygens-vereniging Hofwijck haar tachtigjarig bestaan en herdacht zij tevens het driehonderdvijftigjarig bestaan van het buiten Hofwijck zelf. Omlijst door de welluidende klanken van het ensemble Camerata Trajectina uit Utrecht dat muziek van Huygens ten gehore bracht, werden tijdens een plechtigheid in de sfeervolle Oude Kerk van Voorburg drie voordrachten gehouden. Drs. A. Leerintveld sprak de eerste J.A. Worp-lezing uit op het thema ‘Huygens en de hoveling’. Hij initieerde daarmee een jaarlijks terugkererend eerbewijs aan de eerste secretaris van de Vereniging Hofwijck en voorvechter van het eerste uur voor het behoud van het buiten. Het is een minder bekend aspect van de man aan wie wij de uitgaven van Gedichten en Briefwisseling van Huygens danken.
Prof. C.D. Andriesse sprak over Christiaan Huygens. Juist die week verscheen van de hand van Prof. Andriesse een inspirerende biografie over Christiaan, de eerste in ons taalgebied. Zijn studie is mede daarom interessant omdat Andriesse vanuit de
| |
| |
exacte wetenschappen, eerder dan vanuit strikt historische hoek schrijft.
De nieuwaangestelde conservator van Hofwijck, Mw. Drs. G.C. Kuiper, sprak over de wordingsgeschiedenis van het buiten en de eerste jaren van de Vereniging. Haar tekst vindt U elders in dit nummer afgedrukt. De J.A. Worp-lezing zal als monografie verschijnen in de Hofwijck-reeks.
Herdenkingen en herdenkingslezingen hebben net als feestbundels de laatste twee decennia een sterke devaluering ondergaan. Dat is spijtig. Iets meer kritische zin lijkt wel eens gewenst. Hierover dan ook geen misverstand: het blote feit dat de Vereniging Hofwijck tachtig jaar bestaat kan ook mijns inziens ongemerkt voorbijgaan. De doelstelling van de Vereniging is primair het behoud van het buiten: zij is dus zuiver instrumentaal. Het bestaansrecht van het buiten ondersteunt zij door het ‘eigentijds’ te laten functioneren. Hofwijck is een museum voor de bouwheer en zijn nazaten, maar dient tevens als ontvangstruimte voor concerten, tentoonstellingen, lezingen, prijsuitreikingen, bruiloften en recepties - om een cultureel aflopende reeks te presenteren.
Toch heeft het bestuur van de Vereniging Hofwijck besloten aan het jubileum de nodige bekendheid te geven. Daarvoor was dan ook een acute reden. Die lag in de hernieuwde bedreiging van het buiten. Ik wil daar graag iets nader op ingaan. Niet zozeer omwille van het specifieke geval, maar meer als case study van de problemen waar het behoud van ons erfgoed ons voor stelt.
| |
Symboolfunctie
Hofwijck heeft een monument- zowel als symboolfunctie. Niet voor niets richtte het vlammend protest van dr. E.H. van Gelder, lang directeur van het Gemeentemuseum en tot aan zijn dood in 1960 de bezielende kracht achter de Vereniging zich juist tegen de voorgenomen sloop van Hofwijck. Rond de eeuwwisseling zijn, zoals elders, vele mooie buitens langs de Vliet gevallen voor de ‘vooruitgang’. In die jaren verdween ook de Haagse
| |
| |
grachtengordel. Dat ook het danig vervallen Hofwijck, kort tevoren nog het decor voor een vetverwerkingsbedrijf, ten onder gegaan zou zijn, lijkt niet aan twijfel onderhevig. Hóe triest het er bijlag, lezen wij uit de regels van de dichter Jan Prins, die het buiten in 1924, vlak vóór de restauratie, zag liggen:
‘Geweldig, tegen de wolken
Gekroond, gekromd en ontkronkeld,
Vertakt en vertwijgd aan den top,
En over de rust van het water
En over zijn rimpeling heen
Staat een verlaten behuizing,
Afzonderlijk, oud en alleen.
Wat is het, dat onweerstaanbaar
Ons dichter tezamen dringt,
Alsof iets eeuwig-bedroevends
De stilte rondom doorzingt,
Alsof de schemer doorgloeid is
Van noodlot s somberen schijn. -
Wat is het, wat in de wereld,
Dat ons verslagen doet zijn?
Gesloten, dood en vergeten,
Als door een diepte van rouw
Door 't roerlooze water omdonkerd,
Staat het verlaten gebouw,
Staat als met een gansch verleden
Van kilte en miskenning bevracht,
Verwaarloosd onder de stilte,
Het huis in den komenden nacht.’
Jan Prins, Het Huis (Hofwijck), winter 1924
| |
| |
Tekening van Hofwijck van F. de Moucheron
| |
| |
In 1913, het jaar waarin Holland bruiste van internationale activiteiten, in de hoogtijdagen van nationaal gevoel bij de viering van honderd jaar onafhankelijkheid en het herstel van de monarchie, dreigde Hofwijck gesloopt te worden. Alleen door particulier initiatief werd het gered. Elders in dit blad leest U met hoeveel moeiten dat gepaard ging. Het is onjuist te veronderstellen dat zoiets nu niet weer kan gebeuren. Dat heeft het afgelopen jaar geleerd. Deze ervaring, meer dan het driehonderdvijftigjarig bestaan, is de achtergrond geweest voor de Vereniging Hofwijck de problematiek naar buiten te brengen. Daartoe heeft zij het jubileum aangegrepen.
| |
Elitair?
Wat onderscheidt Hofwijck van andere buitens? Als gebouw is het niet direct indrukwekkend te noemen. Het is zelfs betrekkelijk nietig. In de pronkzaal, de bel-étage, kunnen maximaal 50 man een concert beluisteren. De capaciteit van de oud-Hollandse keuken beneden is niet groter, die van de museumruimte boven evenmin. De Vereniging, als eigenaresse van terrein en huis, ziet zich hierdoor voor veel praktische problemen gesteld. Ik wil daar graag even op ingaan. De organisatie van culturele evenementen voor een ruim publiek is uitgesloten, iedere activiteit is per definitie kleinschalig. Daarmee zijn ook de inkomsten beperkt. Het geeft voor de exploitatie bitter weinig financiële armslag. Een alledaags voorbeeld vormt de concertreeks.
Uiteraard benutten wij de charme van Hofwijck, zijn beslotenheid, om kamermuziek te brengen, bij voorkeur 16e-18e eeuws. Maar het huren van een ensemble voor een optreden van een uur kost gemiddeld fl. 1500,-. U kunt zelf uitrekenen hoeveel 50 - en ik spreek over maximaal 50 - betalende bezoekers elk moeten opbrengen om de ergste bezorgdheid bij de penningmeester weg te nemen. U zult ook begrijpen welk een extra risico een reeks concerten oplevert. Onze concertreeks draait nu zeven seizoenen, mede door een subsidie van de Provincie van ca. fl. 2000,-.
Maar het afgelopen jaar viel de subsidie weg. De Provincie wijzigde haar beleid en besloot nog slechts subsidie te verlenen aan ‘podia’ die zich structureel richtten op de allochtonen. De
| |
| |
Vereniging Hofwijck (en niet alleen zij) heette te ‘elitair' te werken...’ dat bleek ook uit het aantal bezoekers' [!]
Daargelaten dat het principe van aanmelding voor de concerten is ‘wie het eerst komt...’, achtte het verenigingsbestuur structurele aanpassing van de culturele identiteit ongewenst. Het wenste vast te houden aan de overdracht van juist het specifiek-Hollandse uit die cultuurperiode aan een zo breed mogelijk publiek. Het vroeg daarom subsidie aan onder een andere noemer, namelijk om de bekendheid met dit erfgoed onder allochtonen te kunnen verhogen en de kennelijke drempel te slechten. Dit verzoek werd geseponeerd.
Dit incident is vermeldenswaard omdat het symptomatisch is -en ons daarmee naar de kern voert.
| |
Ereschuld
Hofwijck onderscheidt zich van veel andere buitens in de Haagse regio, doordat het gebouwd werd en bewoond door twee erkende erflaters van onze beschaving, Constantijn de cultuurdrager en Christiaan het wetenschappelijk genie. Het werd ontworpen in samenwerking met twee van de grootste architecten van onze zeventiende eeuw, Pieter Post en Jacob van Kampen. In concept is het de neerslag van hun gezamenlijk denken en gemeenschappelijke smaak. Het kreeg een weloverwogen vormgeving die de bewuste uitdrukking was van een levensopvatting. Dat maakt Hofwijck tot symbool van de zeventiende eeuw.
Het huis zelf vormde een klein onderdeel van het buiten. Het was, in vitruviaans perspectief, het hoofd van het menselijk lichaam waarmee de bouwheer in zijn lange gedicht ‘Hofwijck’ zijn buiten vergeleek. Deze plaatste het daarmee, als bekend, in een lange bouwkundige én literaire traditie. Door bouwwerkzaamheden ten behoeve van weg en spoor rest ons heden ten dage nog slechts het hoofd, één schouderpartij en de romp tot het middel. Met andere woorden: het hééft al geen armen en benen, geen ‘handen en voeten’ meer.
Wellicht geldt nog iets anders: eind vorige eeuw, in 1876, werd het huis dat Constantijn Huygens zich liet bouwen aan het
| |
| |
Plein, op een stuk land dat de Prins hem schonk - een huis dat kon wedijveren met het huis van Maurits de Braziliaan -afgebroken ten behoeve van de bouw van een ministerie. Daarmee ontnam Den Haag zich een monument voor de man die zoveel bijgedragen heeft juist aan de verfraaiing van ‘zijn’ Hofstad. De doorbraak naar Scheveningen, de Zeestraat, is daarvan een fraai voorbeeld, vele andere zijn daarnaast te leggen. Al met al zou men voorzichtig van een zekere ‘ereschuld’ van de publieke overheden kunnen spreken.
| |
Korte termijn beleid
Laat ik U dit direct melden: noch in Den Haag, noch in Voorburg is dit besef levendig. Van Gelder maakte zich hier in vroeger jaren danig kwaad om, getuige zijn verzuchting in het jaarverslag van de Vereniging over 1927/28:
‘Het is te hopen dat gunstig antwoord [op het verzoek een conciërgewoning te mogen bouwen op het terrein van Hofwijck aan het Westeinde] spoedig zal komen en dat daarmede een wending zal blijken te zijn genomen door Voorburgs Gemeentebestuur, dat ook dit jaar weder een poging deed ons werk op te offeren aan een klein plaatselijk belang: het wilde namelijk over ons terrein een toegangsweg leggen naar de ten westen gelegen bouwblokken. Gelukkig steunden Gedeputeerde Staten onze pogingen om dat te verhinderen.’
Veel veranderd is er inmiddels niet - en zal er ook niet. Daar zijn ook redenen voor. Bij alle bezuinigingen dient er scherp ‘geprioriteerd’ te worden. Daarbij komt de culturele sector snel onder het mes. Begrijpelijk, want door monumentenbehoud af te zetten tegen onmiddellijke noden als bejaardenzorg, invalidenhulp of vluchtelingenopvang kweekt men het klimaat waarin steun vragen voor Hofwijck welhaast onfatsoenlijk en asociaal klinkt. Het is de eeuwige appelen en peren-discussie. Maar bij het huidige beleid lijkt het erfgoed, het verworvene het wel heel gemakkelijk af te leggen tegen wat nieuw nagestreefd wordt.
| |
| |
Wij zien dat proces ook binnen de cultuursector. Wat ook daar vaak ontbreekt is het historisch perspectief en de waardering voor wat door de eeuwen uitgefilterd is en zich als kenmerkend en duurzaam eigen heeft doen kennen. De sterke hang naar exclusieve waardering voor het innovatieve en de geldende tendens naar ‘projectmatige’ beoordeling doen onrecht aan datgene wat zijn waarde juist ontleent aan de duurzame waardering. Dit is geen ‘laudatio temporis acti’. Immers, het innovatieve van vandaag is mogelijk de verworvenheid van morgen en verdient juist op die titel een kans: ter verrijking en aanvulling van het bestaand erfgoed, als nieuwe loot aan de boom. Het afsnijden van de wortels ontneemt de levenskans ook aan de nieuwe twijg. Met andere woorden, dit korte termijn beleid leidt op termijn tot identiteitscrisis. Dan gebeuren er dingen als het onderstaande op zichzelf amusante incident.
Terwijl de Gemeenteraad van Voorburg besluit haar handen af te trekken van Hofwijck - en U weet het wellicht, dat besluit is inmiddels teruggedraaid - maakt een particulier comité uit de plaatselijke middenstand (buiten de Vereniging om) zich met een fondsenwervingsactie sterk voor de plaatsing van een ‘nationaal Huygens-monument’ in Voorburg. Te weten: twee beelden, één van Constantijn en één van Christiaan, als eerbewijs van de Voorburgse gemeenschap aan twee fameuze plaatsgenoten. Het liefst zag men de beelden recht vóór Hofwijck geplaatst. Hoewel niet geheel onbaatzuchtig, werd de actie met de beste intentie ondernomen. Alleen, men negeerde daarbij volkomen het zieltogend historisch monument dat er staat om vóór de afgebladderde deur een ‘nieuw’ eerbewijs op te richten. Steun voor Hofwijck zelf werd nimmer overwogen. Plaatsing van de beelden, zo had men bedacht, diende in 1997 te geschieden. In 1995 herdenken wij Christiaan (driehonderdste sterfdag), in 1996 Constantijn (vierhonderdste geboortedag).
Er is in ons land dat Constantijn en Christiaan Huygensbeurzen kent, niet zo heel veel veranderd sinds de dagen van Van Gelder en Worp. Daarom zijn er altijd Van Gelders en Worpen nodig!
| |
| |
| |
Publieke opinie
Een laatste kanttekening. Bovenstaand proces wordt zeer bevorderd door de moeiten die het kost de publieke opinie voor behoud van een historisch object te mobiliseren. De elders in dit blad (pp. 27-38) vermelde martelgang van Van Gelder en Worp c.s. tachtig jaar geleden is in deze illustratief. Maar ook nu kent de Vereniging Hofwijck landelijk slechts 150 leden (fl. 35,-) en 150 donateurs (fl. 25,-). Dat biedt natuurlijk veel te weinig armslag voor een actieve exploitatie of alleen al het ‘groot-onderhoud’ -laat staan voor de noodzakelijke restauratie van het monument. Als ook de overheden zich van die zorg onttrekken, blijft naast de in het veld opererende Stichtingen en Fondsen slechts sponsoring vanuit het bedrijfsleven over. Maar juist daar kijkt men, vanuit hun perspectief terecht, kritisch naar het ‘sociaal draagvlak’ en naar kwantitatieve gegevens als ledental.
Wanneer Hofwijck niet meer is dan het ‘hobbyisme’ van enkelen, heeft het inderdaad geen bestaansrecht meer als monument. Dan heeft zich kennelijk iets duurzaam gewijzigd in het cultureel-historisch besef van de Nederlander. Dan staat Hofwijck er nog slechts als relict van een afgesloten periode, als dode stronk. Ik behoor tot de mensen die dat zeer zouden betreuren. En U?
|
|