keyser Marcus Aurelius: Het is onmoogelijck (seydt hy) dat yemand wijs zy int spreecken, 't en zy, dat hy seer verdragheli jck zy in 't swijgen. Dat ons bewogen heeft om de schempers wat alleenigh in de windt te laten staen ende met haer eygen schadu vechten; te meer, omdat den selven Marcus Aurelius seyd: Al word' den wijsen ghevraecht, soo antwoord hy naulijcks, maer de gecken antwoorden sonder vraghen. Soo hebben wy 't met goede oogen dus langhe aengemerckt ende met doove ooren beluystert, hoe dat den eenen gebuur teghen den anderen heeft uytgevaren, tot der tijdt dat de reden ons aengepordt heeft de penne met ghedweede regulen op het papier te sturen, niet als party, maar recht deurgaande, doch so onse koertse wendende, dat wy vertoonen, dat den handel der bloemisten so sottelijk niet en is in haar zelven, gelijk die wel by de schemp-dichters afgebeeld is, ende daarom geen oorsake geeft, dat den eenen burger so spijtigh tegen den ander sal uytvaren; maar dat den spot ende schemp meer onstaat [!] van hetgeene den ouden Cato zeyd: De benijders hebben nijdigheydt over 't goed dat wy hebben. Om dan dit verfoeyelijke quaad te ontreden dengeenen, die het soude mogen anhangen, hebben wy onse oogwit gehadt op een burgelijke zeedighe stilheyd onder den anderen te houden, boesemende het oude spreekwoordeken:
Laat een yg'lijk met 't sijn begaan,
Soo mach u hart in vreede staan,
tegen degeene, die dagelijx zovleel papieren met spitse besmalingen vervullen, dat welcke nimmermeer een stichtige zeedigheyd voort en bare.
Vale
Ul. gonstighen
Van der Woude