De Sint ziet alles...
In de jaren 1639 en 1640 verschenen in Amsterdam vier schimpdichten. De eerste twee daarvan waren van de hand van Mattheus Gansneb Tengnagel. Deze twee, Amsterdamsche Mane-schyn en Amsterdamsche Sonne-schyn beschreven het nacht- en dagleven van Amsterdam. De auteur schreef onder pseudoniem en wekte zelfs de schijn dat anderen het werk hadden geschreven. Reacties konden natuurlijk niet uitblijven: in 1640 verscheen Grove-Roffel, ofte Quartier des Amsterdamsche Mane-Schijn, deze keer van de hand van Jan Soet. Dit werk was al veel platvloerser dan de vorige twee en was waarschijnlijk ook bedoeld als wraakactie op Tengnagel, vanwege de valse beschuldigingen over het auteurschap van de andere gedichten.
Voor de Amsterdamse magistraten liep de druppel over toen St. Nicolaes Milde Gaven, aen d'Amstelsche lonckheyt, Ofte het laetste Quartier der Amsterdamsche Mane-Schijn verscheen. Begin december 1640 lag dit werk in de boekhandels. Meteen daarna vonden de eerste arrestaties plaats en op 6 december begonnen de processen.
Tengnagel werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het schrijven van de eerste twee gedichten en daar ook voor gestraft. Soet heeft een bekentenis afgelegd maar werd niet gestraft, terwijl de auteurs van de Milde Gaven volledig buiten schot zijn gebleven.
Over de auteurs, Pieter van den Broeck en Jacob Valck, is niet zoveel bekend, behalve dat ze in de Mane-schyn genoemd worden. Ook heeft Van den Broeck getuigd tegen Tengnagel, Valck werd daarvoor niet opgeroepen omdat hij ziek was.
Van het werk hebben we de inleiding overgenomen. In de inleiding richt Sint Nicolaas zich tot de kinderen.