Momus Annalen veur 1833 en XI
(1844)– [tijdschrift] Momus Annalen– AuteursrechtvrijDe keuken.Hoezeer ik mij vereerd vond voorhet eerste maal omgeven te zijn van zoo een talrijk gezelschap allerliefste dames (zoe als de koeje tongen zegge) kunt gij alle geëerde Momussen, die dezelve op verdiende waarde weet te schatten, ligtelijk denken. Van dit edele gevoelen doordrongen, ben ik dan ook voornemens, over een van die zaken te spreken, waarvan wij allen ons niet kunnen passeren, als zijnde, zoo als vrouw Jansen van St-Pieter zegt, een dier twee zaken waarop de gansche wereld draait.
Om de nieuwsgierigheid van die charmante dames niet langer op de proef te slellen, (want gij weet lieve kinder, dat dit gebrek u allen wordt ten laste gelegd en misschien ten onregte) wil ik dan met de zaak voor den dag komen, en zeggen dat ik wil spreken over iets waaraan men gewoonlijk de goede smaak der dames leert kennen, en dat wel over het gereed maken van den pot, dat in het geheel zoo gemakkelijk niet is als gij u voorstelt, zoo als ham, kalfsnier, hamelsboog, cotelette, billetjes van kikvorschen, sneppen, patrijzen, zuurkool, steel en haas. De schink, het billetje van het zwijn,
Wordt afgekookt in wijnazijn,
De pot met zeep dan te besmeeren,
Dan is niets ligter te verteren.
Er zijn twee huizen in de stad
Och! dat ik dit recept eens had!
Die maken ham, gij moet het weten,
Men zou daar voor pleizier gaan eten.
De sauce is rood, en schoon, en helder,
Ik wenschte, ik had ze in mijnen kelder.
Ach! als ik dat recept eens had,
Ik inviteerd' al wat hier zat!
Wil men van 't kalf een lekker nier
Zoo kookt men die in best oud bier;
Doch niet te raauw, ook niet te gaar,
Zoo maakt men best die schotel klaar.
Om eenen hamels boog te braaijen,
Zoo moet men aan het spit die draaijen.
Liefhebbers van piquante zaken
Moeten die met mostard maken.
De Coteletten van het kalf
Die maakt men gaar niet meer dan half.
Voor dat men ze op den disch kan brengen,
Moet men de sauce met water lengen.
O coteletten, waardig eten!
Gij wordt te weinig hier geteld;
Ja overwaardig, daar wij weten,
Dat, lieve dames hier gezeten
Gij van dit ding zijt zaamgesteld.
Bedacht men slechts, eet men daarvan,
Dat gij een rib zijt van den man!
Doch mijn recept is u niet waardig;
Want gij zijt daarvoor veel te aardig.
Ach, kon ik onder u, Beminden,
Mijn eige cotelet eens vinden!
| |
[pagina 29]
| |
De kikvorst is een leelijk dier;
Zijn bil doet echter veel pleisier.
Zoo zijn er nog wel ander zaken,
Hoe leelijk ook, die lekker smaken!
Ik meen gij zoudet mij bekijven
Als ik die schotel ging beschrijven.
Het is zeer kostbaar van fatsoen
Om met een snip wat goeds te doen.
Het beste is, dit moet gij gelooven,
Die in hun eigen vet te stoven.
Die anders doet, doet als een gek.
Want snippen zijn zoo spits van bek!
Om patrijzen goed te braden
Zou ik Zeguers gaan verraden.
Ieder een meent het te weten,
Maar velen hebben het vergeten:
Daarom gaat het bij Zeguers vragen,
Die man zal er u dank voor dragen.
De zuurkool is een van die dingen
Die ik met vlijt nu ga bezingen.
De zuurkool en een stuk van 't verken
Doen bij den mensch al wonder werken..
Als ik u zeg, 't is lang geleden,
Toen kwam ik ergens aangereden,
Daar kwam een vrouw zeer schoon en net
Van zuurmoes in het kinderbed!
Kleine stelen alle dag
Is een kost die ik niet mag,
Maar groote stelen met verstand
Eet men haast in ieder land.
Die schotel is zeer indigest,
In menig land brengt die de pest,
Doch 't is bekend wil mij gelooven,
Die kost eet men aan alle hoven.
Om den haas gereed te maken,
Opdat u die het best zou smaken,
Vrienden, braadt die op het vuur,
Niet te zoet of niet te zuur.
Doet hazepeper u pleizier,
Neemt daarvoor de staart en ooren
Legt die in den laauwerier
Zoo gaat niets van dat dier verloren.
Zie daar recepten voor uw keuken
Ik wil u daar niet meê......Ga naar voetnoot(*)
Volgt dan daarin gerust mijn raad
En maakt op al mijn zeggen staat.
Gij allen die hier zijt gezeten,
Ik wensch u dan een smaaklijk eten,
Ik weet wel wat gij 't liefsten eet,
Maar ach! dit maak ik niet gereed!
Ik wilde slechts u hier bewijzen
Hoe goed ik kook al aard van spijzen.
Zoo u mijn keuken kan bevallen
Ik leer het u voor niet met allen;
Alleen voor zaken in het zuur
Dan geeft gij mij een franc per uur.
Zij die buiten 's huis gaat snoepen
Die behoeft mij niet te roepen.
Heeft zij aangebrande zaken
Die leer ik haar ook eetbaar maken.
Hebt gij dus mijn recepten noodig,
Is meer te zeggen overboodig.
|
|