Van het begin tot het einde vloeit het bloed van Suriname door het 180 pagina's tellende boek van Leo Ferrier.
Al vechtend met zichzelf ontdekt hij dat het bloed van de verschillende rassen, die Suriname kent, door zijn aderen vloeit.
Hij ontdekt ook al schrijvend dat hij liever mens kan zijn, Surinamer zijn, dan hindoestaan of neger.
Leo Ferrier komt zo dichter bij zijn doel: Een harmonische existentie in de culturele waarden van Afrika en India, de landen van herkomst van zijn grootouders.
Ätman is daarom universeel en tegelijk zo Surinaams, dat we onszelf er in terug kunnen vinden.
Ferrier behoort tot de jeugd van vandaag en zijn visie als jonge Surinamer - om alle ballast van neger- en hindoestaan-zijn, overboord te gooien en Surinamer te worden - is ons heilig.
Leo Ferriers boek moet daarom door een leder, die zich Surinamer voelt gelezen worden.
Niet alleen om zijn poëtische wijze van schrijven te leren kennen, maar meer nog om Suriname zoals het werkelijk is, te kunnen proeven en misschien ook om onszelf aan zelfonderzoek te onderwerpen. Ätman moeten we als een voorbode beschouwen van het grote werk (de roman) dat van de hand van de schrijver nog moet komen.
Wij citeren uit Ätman:
... Uit het bos komt een oude Hindostaan te voorschijn.
Ik ruik dat hij alkohol gebruikt heeft, misschien is hij zelfs dronken. Hij slingert niet over de weg maar loopt recht op mijn lichaam af. Hij heeft mijn blauwe blazer aan en mijn grijze pantalon. Ook mijn das en schoenen herken ik direkt. Als hij vlak bij mijn lichaam is, maakt hij snel rechtsomkeer, zoals ze dat in dienst doen en marcheert zichzelf luid commanderend nog sneller terug naar het bos. Even later komt hij nogmaals te voorschijn. En nu heeft hij een dhoti, een lange lendedoek, tussen zijn magere benen gewikkeld en een mirjari, een jasje met knopen op de borst aan. Om zijn hoofd tooit een tulband, een pagri en zijn voeten steken in kahro's, sandalen met een grote knoop tussen de grote en tweede teen. Hoe meer hij me nadert, des te jonger schijnt zijn gezicht te worden.
Hij ziet me niet, maar hij kijkt recht voor zich uit naar de rivier alsof er zich iets afspeelt op het water.
Als hij vlak naast mij blijft stil staan, zie ik ook de owroekoekoeslang, die zich om zijn bamboewandelstok heeft gekronkeld. Hij buigt zich over mijn lichaam. Zijn gezicht is zwart.
Verbrand. Alleen het wit van zijn ogen is er zichtbaar.
Zijn zwarte pupillen kijken lang in de mijne.
Dan hurkt hij naast mijn hoofd neer.