naar het naargeestige weer? Het wikkelt je in zijn dekens. Zijn licht heeft haar ogen geloken.
Er danst goud wanneer de morgen spartelt in de rivier. Nu de bomen zacht zingen met hun langzame kruinen. De vogels uit de donkere takken fluiten hun heldere liederen. Langs de marinetrap vaart driftigtrots de sierlijke Tapoeripa. De rivier verderop legt sluiers haar lichaam.
Er is zowaar gegons op straat. De donibussen rumoeren en remmen, toeteren dwingend, halen in en snellen gevaarlijk op. Er lopen kinderen langs de ontwakende huizen. De zon spoelt op hun gezichten. Het licht danst in hun ogen. Ze lopen licht en tevreden.
De straat is plots leeg, tot je het sucamelwagentje klo-klo-klo-klo-klo-klo-klo-klo- hoort zeggen naast het huis en de winkel beneden.
De rommelende donder, hij hoort erbij.
Jongens knikkeren met dm-dikke stenen op straat. In het enkelhoge water. Ze spreiden de vingers. Ze lachen verwinbaar en onoverwinnelijk.
Er is een standvastige regen. Hij is harder, constanter, rechtstaand. Vaal tegen de witte non, die het balkon opkomt; oplost terug in het donker.
Twee zusjes in pomrakkleurige jurken snellen de bui door. Ze raken verloren onder mijn balkon. Ze hollen hand in hand te voorschijn. De rechtse bruinharig. Beiden met zacht donzig kroeshaar. Lief en tweesaam. Ik raak ze kwijt onder de donkere manjaboom.
Er is een Javaan op straat ineens. Van een der erven achter de eenzame mango. Een vrouw voor hem. Ze helt achterover.
In een sierlijke langzame val ligt ze op straat. Zijn ze een weddenschap aangegaan? Heeft ze ineens weer de plantage herroepen? Ze lachen luid en hartelijk. Ze zijn even snel verdwenen als gekomen.
In de donkere grijzige lucht knippert de bliksem nerveus. Ineens ratelt de donder zo brutaal dat de regen zijn adem inhoudt. Verlegen ruist zij en helt schuin van de slag naar rechts.
Twee jongens - danki Dios - verdwijnen met hun ijzeren fietsen uit de dreigende militante bliksem.
Een houwer werd iemands dood op de plantage. Een boom spleet zij in tweeën. Het vuur stonk en schroeide nog door in de verse wond. Een Chinees meisje geflankeerd door twee bruine vriendinnen - de eerste in rood en bruingeblokte jurk, de andere lila - doemt op voor mijn oog.
Een meisje met twee manden. Een brommer. Een fiets. Ze klieven de stroom langs het trottoir.
Het regent nu dun. Er wagen zich meer mensen op straat. De regen lijkt veraf nu.
De auto's nemen het geluid over. Wie op straat is moet het ontgelden. Er is nog genoeg opstuivend water.