Moetete (1968)(1968)– [tijdschrift] Moetete– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Ané Doorson Jaw de negerslaaf 30 juni 1863: Terwijl de zon in het westen daalt, De dag haar laatste adem haalt, Terwijl de krekels in het riet Verheffen hun schril avondlied, Zat stil, verlaten en alleen Op ene grote platte steen Een oude, grijze Negerslaaf Zijn handen hard en niet meer gaaf Te peinzen voor zijn oude hut Hij dacht: ‘wat heeft het nu voor nut, Om op mijn levensavond toch Door de koning te worden vrijgekocht. Nu is mijn kostbre levensdraad Versleten tot een lage graad. Ik heb gewerkt, gezwoegd, gezweet Geleden ook, de Hemel weet En kreeg steeds als mijn enig ioon Stokslagen, weinig eten, hoon! Mijn meester was niet zelden ruw Deed dingen die ik nog steeds schuw Te zeggen, en een vriendelijk woord Heb ik nog nooit van hem gehoord. Al was ik nog zo goed en braaf Ik bleef toch maar een Negerslaaf. Nu zal er morgen naar ik hoor Weerklinken door kanonnenkoor Het teken dat ik ben bevrijd Van slavenketen, haat en nijd! Maar ach, waar moet ik nu naar toe? Ik ben dit leven sinds lange moe. Dit lichaam zo verlamd door straf Staat ver van het leven, dicht bij het graf. God geve dat ik eens rusten mag [pagina 18] [p. 18] Bij Hem, die mij het leven gaf De Hemel moet toch zalig zijn; Daar is geen jammer, leed noch pijn.’ 1 juli 1863: En 's morgens toen uit kanonnenmond. De blijde mare werd verkond: ‘Gij Negerslaaf niet langer meer Zijt gij gebonden aan een heer!!’ Lag koud en stijf op d' hutte vloer De oude Jaw, die grijze broer Zijn ziel vervoerd naar beter oord Des vredes schoten niet gehoord Zijn overschot werd toen gebracht Naar een vers graf nabij een gracht Als slaaf heeft hij het licht aanschouwd Nu wandelt hij op ‘straten van goud’. Vorige Volgende