een vader voor haar was, geluisterd. Eén ding stond toen voor haar vast, zij zou de ouderlijke binding niet laten varen om haar vriend te kiezen.
Bij de eerstvolgende ontmoeting zei ze onverbloemd tegen haar vriend dat het niet zou gaan, omdat er thuis moeilijkheden waren gerezen, meer zei ze niet. De vriend berustte en ging heen.
De jaren verstreken, Mavinta werd twintig jaar en nu verscheen er een bescheiden man van een jaar of 35; hij was timmerman.
De jonge vrouw bereidde op dezelfde manier haar ‘ouders’ voor op het bezoek.
Oom Alberti zei nu: ‘Mavinta, ik heb je vanaf ik met je moeder samen woon, beschouwd als mijn eigen kind, dit is de tweede keer waarop je met een dergelijk verzoek bij me komt, ik kan nu niet weigeren, want als je straks een verkeerde richting zou opgaan zal het mij spijten, dus laat die man maar thuis komen’ ......
Nati, zoals Mavinta's aanstaande man heette, maakte kennis met de mensen en de stiefvader was na een poos vol lof over hem; het oordeel van de moeder was koel en ze stelde zich op het standpunt van ‘ai de na ede, na sani a'e loekoe’.
In haar eigen woning, op het erf van ‘Mak van di Lama’ aan de Saramaccastraat ontbrak het haar, voor haar doen, aan niets; zij werd zelfs benijd door andere vrouwen om haar ‘weelde’ en haar ‘skin’. Veel vrouwen van het erf bemoeiden zich niet met haar.
Mavinta's man was timmerman op ‘Bodepartement’ en moest voor de bouw van een complex ‘lanti oso’ in het binnenland voor enkele maanden weg. Hij liet zijn vrouw, die reeds in verwachting was van het eerste kind, met alle voorzieningen achter: geld, eten en kleren.
De huisbaas had reeds voor enkele achtereenvolgende maanden ontvangen; Mavinta had hoegenaamd geen problemen.
Op hetzelfde erf woonde ook de ‘ingris man’ die Mavinta eens had aangeraakt; hij werkte in het binnenland; opgestookt door zijn vrouw, was de verhouding tussen hem en de man van Mavinta, niet zo best.
Drie weken waren verstreken, zonder dat Mavinta iets van haar man had vernomen; de vierde week kwam een ‘vagbond tromoe’ op naam van Mavinta in de stad, die haar man had ‘geposteerd’.
In de trommel was een enveloppe waarmee Mavinta naar ‘bodepartement’ kon gaan om geld te halen; verder vis en groenten, teveel voor de jonge vrouw alleen.
Goedhartig als ze was, deelde zij het een en ander met de vrouw van de ‘ingris man’ die niets van Mavinta moest hebben.
Zonder te weten had de jonge vrouw hiermede de haat, nijd en wrok, verscherpt.
De jaloerse vrouw zond haar man in het binnenland een boodschap,