Den minnelijcken roosen-knop(1667)–Anoniem Minnelijcken roosen-knop, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] Enceladus beweent, en klaeght sijn droevigh leven En seydt: dat hy hem wilt tot stille rust begeven. Stemme: 't Is alleen om een die ick beminne. O Sylvia suyver Godinne Waerom wygert gy my u handt? Waermè gy kont u leven winne En blusschen mynen fellen brandt: O Sylvia ‘ach komt toch na’ Mijn liefste Nymph door uwen dauw verquickt Mijn droog herte 'tgeē indē brant verstickt 2. Enceladus moet hitten smaecken Gestaedigh onder Ethna hoogh; Den Salamander sietmen blaecken In 't vlammigh vier 'tsy laet oft vroogh Soo moet ick hier,, branden in 't vier,, En sonder vreughden sijn nu al den tyt Tot dat gy Nymphe komt, en my verblijt 3. Gy syt het leven van mijn leven, Gy syt die voeders van mijn hert, Gy kont alleen gesontheyt geven En oock wegh nemen mijne smert: Orpheus Luyt,, en Clios Fluyt,, Kan niet verblijdē mijn droevigh gemoet Als wel u goddelijck wesen soo soet. 4. Wanneer u ooghskens op my lonckē Verblijt in my mijn droeve ziel, Gelijck als die Rooskens ontfoncken Rontsom in Hoven, en Pariel, Wanneer het kleet,, des Hemels breet,, Apollo met sijn tach 'tich hooft verschuyft En Zephirus door alle boomkens druyst. [pagina 91] [p. 91] 5. Ach komt Godinne met uwe straelen Geeft my u handt, eer 't wordt te spae, Verdryft u Dienaers groote quaelen Met uwe handt, tooght u genae, Geneest syn pyn,, door u aen-schyn,, Geneest sijn wondē met u hoeningh soet Eer 't hert versmoort hier in sijn eygen bloet. Ten is geen sieckte 't geen soo seer beancxt mijn leven, Het is veel eer de doodt die my door-boort het hert, Doodt, neen; het is een brandt die noyt geblust en wert VVîens vlam door heel mijn lijff gestaedigh wordt gedreven. Brandt, neen; maer een gequyn dat met een quelligh leven En traege onlust steedts mijn flauw gemoet benert. Gequyn, neen; maer wel eer een over-vreede smert En ongehoorde straff die 't noodt-val my gaet geven. VVant was het sieckte, men die wel genesen soud: VVas 't Brandt, oft Doodt, ick waer al langh verbrandt, oft koud; VVas 't straff, oft gequyn, helaes! mijn droeve daeghen Die waeren al verteert en niet-te-min ick moet Geduerigh sonder dat my sulcx eens sterven doet, Sieckt, Doodt, Brandt, Straff, Gequyn, om uwen 'twil verdraegen. Vorige Volgende