| |
| |
| |
In het doolhof
‘Le spectacle de sa vie se confond finalement avec son analyse’
Jean-Luc Godard
Rein Bloem
Bij het doorbladeren van het zesde nummer van de tweede jaargang van een voor zijn bestaan vechtend filmtijdschrift, viel het oog van de criticus op een intrigerend bericht:
Moorse en Van den Berg werken voorts aan een scenario naar een verhaal van Jorge Luis Borges: Death and the Compass.
In zijn exemplaar van de Ficciones (in het Engels vertaald) begon hij te lezen hoe op 4 december in het Hotel du Nord het lijk gevonden werd van Dr. Marcel Yarmolinsky. Wat kan de reden zijn deze eminente geleerde, deelnemer aan het derde Talmoed-congres, te vermoorden? Commissaris Treviranus veronderstelt dat er een aanslag gepland was op de juwelen van de Tetrarch van Galilea, die in het hotel de kamer tegenover die van Yarmolinsky bewoont, maar dat de dief in de verkeerde kamer is binnen gedrongen en toen de geleerde, die alarm wilde slaan, heeft neergestoken. Detective Lönnrot, vermaard logicus, is van mening dat in deze theorie het toeval een te grote rol speelt en prefereert een analyse ter plaatse. In de schrijfmachine van de vermoorde blijkt een merkwaardig bericht te steken:
De tweede letter van de Naam is uitgesproken
Lönnrot besluit het oeuvre van Yarmolinsky door te werken en stuit daarbij op verhandelingen over het Tetragrammaton, de vier letters JHVH die de magische naam van God vormen, en de Hasidim, een geheime secte, die op zijn speurtocht naar de Absolute Naam mensenoffers niet schuwt. De bevindingen van de detective worden nogal ironisch in de pers van commentaar voorzien en een handige uitgever
| |
| |
brengt een populaire editie uit van de Geschiedenis van de Hasidim. Op 3 januari wordt een tweede moord gepleegd: in het westen van de stad wordt het lijk van ene Azevedo gevonden, een berucht messetrekker uit de bende van de grote Red Scharlach. In de gele en rode ruiten, die op een verfwinkel zijn aangebracht, staat geschreven:
De tweede letter van de Naam is uitgesproken
Weer een maand later wordt de commissaris opgebeld door een zekere Ginzberg of Ginsburg, die vanuit het Liverpool House in de Rue de Toulon meedeelt inlichtingen over de twee offers te kunnen verstrekken; het lawaai van carnavalstoeters maakt het vervolg onverstaanbaar, dan wordt het gesprek afgebroken. Ter plaatse blijkt dat één van de kamerbewoners van het louche etablissement, Gryphius een gebaarde zonderling, het laatst heeft opgebeld; hij is in kennelijke staat door twee harlekijnen in een koetsje gehesen en niet teruggekeerd. Op zijn kamer worden bloedsporen aangetroffen, bij het wegrijden heeft een der harlekijnen enkele woorden op een deur gekrabbeld:
De laatste letter van de Naam is uitgesproken
Treviranus houdt rekening met de mogelijkheid van een carnavalsgrap, maar Lönnrot wijst op een onderstreepte passage in een boek dat op de kamer van Gryphius gevonden wordt en waaruit blijkt dat de Joodse dag begint bij zonsondergang en duurt tot de volgende zonsondergang.
De pers laat zich steeds cynischer uit over de gang van zaken en zelfs Red Scharlach geeft commentaar: hij beroept zich erop dat in zijn district nooit iets dergelijks zou kunnen gebeuren en schrijft de commissaris onachtzaamheid toe.
Een anonieme brief wordt ontvangen met een plattegrond van de stad; daarop zijn de drie noodlottige plaatsen met rode lijnen verbonden en de figuur die zo is ontstaan is een gelijkzijdige driehoek. Op grond van het Tetragrammaton, de ruitvormen die ook op de harlekijnspakken gesignaleerd waren en de Joodse dagrekening, besluit de detective echter, dat er wel degelijk een vierde misdaad te verwachten is en wel in de verlaten villa Triste-le-Roy, die het vierde, ontbrekende hoekpunt vormt van een gelijkvormige ruit; de symmetrie in de tijd (3 december, 3 januari, 3 februari) vindt zijn pendant in een ruimtelijke symmetrie.
Lönnrot begeeft zich naar de villa, die gekenmerkt wordt door allerlei
| |
| |
doolhofmotieven: spiegels, verdubbelingen, herhalingen, symmetrieën. Plotseling wordt hij overvallen door een aantal mannen wier leider Red Scharlach blijkt te zijn. Even denkt de detective dat ook deze schurk de gegevens gecombineerd heeft, om de moord op Azevedo te wreken of de Absolute Naam te vinden, maar Scharlach helpt hem uit de droom en legt uit dat Lönnrot in de val is gelopen: om wraak te nemen op de detective, die een paar jaar geleden zijn broer heeft gearresteerd, heeft hij speciaal voor de logicus een labyrint geconstrueerd, waarvan de moord op Yarmolinsky, op zichzelf een toevalstreffer, het uitgangspunt was. Azevedo, de moordenaar, was inderdaad uit op de juwelen van de Tetrarch maar had zich in de kamer vergist. Met de verbindingslijn tussen het Hotel du Nord en de villa in het zuiden van de stad als vertikale diagonaal werd nu een ruit voltrokken, zó dat op het hoekpunt in het westen Azevedo, die de opdracht van Scharlach niet volbracht had en dus moest sterven, vermoord werd en in het oosten de moord op Gryphius alias Scharlach geënsceneerd werd.
Lönnrot weet dat hij het spel verloren heeft en vraagt om één gunst: dat hij bij de volgende ontmoeting in een andere tijd, gedood mag worden in een labyrint dat slechts bestaat uit één rechte lijn met als kritieke punten A, B en C (halverwege tussen A en B) en als eindpunt D (halverwege tussen A en C). Dit wordt toegestaan en het verlossende schot klinkt.
De criticus herlas het verhaal in een Duitse vertaling en bevond dat het goed was. Uit louter plezier rangschikte hij nog eens de gegevens, construeerde de ruit en zag toen dat het oostelijke punt, het Liverpool House vanwaar Gryphius opbelde, merkwaardigerwijze in dezelfde straat gesitueerd was, de Rue de Toulon, als de goktent waar Scharlachs broer gearresteerd was en hijzelf zwaar gewond.
Een toegift van de schrijver, die immers de schietpartij ook best in de Rue de Tabac had kunnen plaatsen. Maar er was meer: de aanwezigheid van de Tetrarch = Viervorst, de naam van de commissaris (Tre = drie), de ruiten die ‘toevallig’ op de schilderswinkel en in de villa voorkomen in dezelfde kleuren als op de harlekijnspakken, de vergissing van Azevedo, die in dronkenschap een dag te vroeg de aanslag pleegt, dus op 3 in plaats van 4 december. Teveel van het goede? Nee, zoals achter de detective de lezer opduikt omdat hij eveneens verkeerde conclusies trekt, zo worden de constructies van de schurk weerspiegeld door die van de schrijver. Ergo: detective-lezer, schurk-schrijver. Een goede vondst en de criticus, die zeer geïnteresseerd was in het proces van lezen en schrijven,
| |
| |
ging door. Hij vond nog een verdieping in de onmiskenbare gelijkenis van schurk en detective: beiden ageren in een omgeving van verdubbelingen, beiden zijn geobsedeerd door labyrinten, beiden wordt een onmetelijke droefheid toegeschreven, zelfs hun namen zijn op elkaar betrokken (Lönnrot = Red Scharlach). De filosofische achtergrond van het verhaal impliceert dus dat de mens het slachtoffer wordt van door hemzelf geconstrueerde spelsituaties. Een avond lezen in de andere verhalen van de schrijver bevestigde deze conclusie: het held-schurk thema kwam in allerlei variaties voor. De verdubbeling van het labyrintmotief tenslotte komt neer op een vermenigvuldiging in de tijd: de valstrik van en voor de mens is niet momenteel en toevallig, maar eeuwig en principieel.
Arme filmers, dacht de criticus, ga daar maar eens aan beginnen. Het eerste kritieke punt bij de verfilming zou wel het navertelaspect van dit typisch literaire verhaal zijn; hoe moesten de gebeurtenissen getoond, gevisualiseerd worden? Hij ontwierp een generiek (titelstrook) waarin het volgende te zien zou zijn: door een doolhof van gangen wordt een man naar zijn hotelkamer gebracht, trap op trap af, deur in deur uit, overstappend van de ene lift in de andere, tot de laatste gang bereikt wordt; aan het andere eind verschijnt een oosters vorst, zeer rijk gekleed en met gevolg (vier dienaren?); in het midden van de gang ontmoeten zij elkaar en verdwijnen in de kamers aan weerszijden. Nu begint de eigenlijke film: de man die wij gevolgd hebben pakt zijn koffers uit en haalt daarbij vele boeken en een portable tevoorschijn, hij bladert in enkele werken waarvan de titels al dan niet in beeld komen en zet zich achter de schrijfmachine, steekt er een blad papier in en slaat een boek open. De camera neemt het gehele vertrek in ogenschouw en dan valt plotseling het oog op de gordijnen, waarachter een raam wordt opengeschoven; een man komt binnen, kennelijk niet met vreedzame bedoelingen; Yarmolinsky (wiens identiteit later zal blijken) staat op, strekt zijn hand uit naar de alarmschel, de indringer schiet toe en steekt hem neer.
De voordelen van deze scène zijn: a. actie in plaats van verhaal; b. de ontmoeting met Azevedo, die we als slachtoffer bij de tweede moord dan herkennen. Een moeilijke consequentie is, dat de kijker weet, als in een volgende scène de omineuze woorden gevonden worden, móét weten dat Yarmolinsky die woorden getikt heeft. Hij zal dus geneigd zijn de commissaris met zijn toevalstheorie bij te vallen en de detective ongelijk te
| |
| |
geven. Bij de tweede moord, als de zin ten tweede male verschijnt, zal hij echter zeggen: verrek, die Lönnrot had toch gelijk, ze hebben zeker Yarmolinsky's papier door een ander vervangen. Pas daar wordt dan de identificatie met de held een feit en de klap achteraf komt daardoor des te harder aan - niet onaardig.
De volgende dag worden Treviranus en Lönnrot op het politiebureau verwittigd, gaan naar buiten, stappen in een gereedstaande auto, begeven zich naar het hotel waar de misdaad gepleegd is. Tijdens hun rit is het misschien mogelijk de auto te laten volgen door een andere wagen, laten we zeggen een gesloten sedan. Waarom? Scharlach, in vermomming b.v. als Gryphius, loert al jaren op een sublieme wraak en schaduwt Lönnrot. Nu komt hij bij het hotel, wat hem moet verbazen, omdat Azevedo volgens plan de aanslag nog moet plegen; hij besluit in het hotel te informeren en daardoor komt hij direct op de hoogte, zodat hij een en ander niet uit de kranten te weten hoeft te komen. De consequentie is, dat de kijker hem in het Liverpool House waar hij opbelt herkent; dit is echter zeker geen bezwaar: de wat duistere figuur uit het begin blijkt nu toch op de hand van de politie te zijn! Aan het slot van de film zou die gesloten sedan in de straat van de villa kunnen staan, vanzelfsprekend niet herkend door Lönnrot, maar als een extra suspense voor de kijker. Wil dit slagen, dan moeten de achtervolging en de spionage in het hotel onnadrukkelijk getoond worden, dus niet de commissaris in de auto bevreemd achterom laten kijken of Gryphius door een gat in een krant laten loeren! In het tonen van Gryphius zit nog een niet te versmaden kans: als Lönnrot in de villa geconfronteerd wordt met zijn tegenstander, kan de kijker nog vóór hem ontdekken dat hij erin gelopen is; hij kijkt nl. in het gezicht van... Gryphius. Deze doet dan zijn baard en snor, eventueel bril af en we (d.w.z. Lönnrot + kijker) herkennen Scharlach, wat uiteraard veel uitleg overbodig maakt.
Maar, tweede kritieke punt, hoe kennen we deze Scharlach? Je kan bezwaarlijk Lönnrot ‘Scharlach!’ laten roepen, als we niet weten wie dat is. De eerste gelegenheid tot introductie van de schurk is bij de identificatie van het lijk van Azevedo. Niemand weet wie hij is, de politie doet navraag in de doolhofwijk waar hij gevonden is, neemt verhoren af, raadpleegt kaartsystemen, looft beloningen uit en ontdekt tenslotte dat hij lid is van de bende van Red Scharlach; de tijdsoverbrugging van één maand (3 januari-3 februari) wordt zo eveneens aantrekkelijk opgelost. De tweede gelegenheid geeft de kritiek in de pers op de falende recherche: in de kranten verschijnt het levensgrote portret van Red
| |
| |
Scharlach, wiens mening er niet om liegt; de verontwaardigde commissaris toont de foto aan Lönnrot als blijk van de corruptie die in de stad heerst en die mogelijk maakt dat een vogelvrije geïnterviewd wordt; hij maakt daarbij een toespeling op de al jarenlange vete tussen Lönnrot en Scharlach, in de trant van: ‘je vriendje is ook weer opgedoken’, maar dan beter. (Het is natuurlijk verleidelijk de schietpartij in de goktent te tonen, maar dat is nauwelijks anders mogelijk dan in een flashback aan het slot en die zou de rechtlijnigheid van de intrige niet ten goede komen.)
Zeer kritiek leek de criticus het probleem van de locaties. Hij nam aan dat de scenarioschrijvers, onder wie een landgenoot, een subsidie, zouden ambiëren van de Nederlandse regering, beter gezegd: de Raad van de Kunst, eventueel dat er aan een co-produktie gedacht werd, maar Buenos Aires zou in ieder geval niet haalbaar zijn. Amsterdam dan? Hij kon zich de verwikkelingen, de constructies in die ene stad niet voorstellen en haalde er een kaart van Nederland bij. Zou het mogelijk zijn het labyrint over het hele land uit te strekken? Maar waar moest je dan beginnen? In het noorden, laten we zeggen Groningen, is een Talmoed-congres niet goed denkbaar. Dus Amsterdam als uitgangspunt van de ruit. Maar waar dan de andere hoekpunten? 's-Hertogenbosch leek hem een aardige carnavalsstad (Oeteldonk) en dus trok hij daarheen een lijn vanaf de Dam. Op die lijn construeerde hij een hoek van dertig graden en de aldus verkregen tweede lijn bleek tenaastebij in de richting van Oberhausen te lopen. Niet gek in verband met de co-produktie en aardig voor het jaarlijks filmfestival aldaar. Een groot bezwaar echter was dat het kompasidee verloren ging, immers de lijn naar Oberhausen liep niet horizontaal, in oostelijke richting over de kaart. Een nieuwe ruit: vanaf de Dam trok hij een lijn evenwijdig aan de middenvouw (hij gebruikte de Autokaart van Nederland, Blad 2: Midden-Nederland, uitgave van de Kon. Ned. Toeristenbond) en ging zo dwars door Zuidelijk Flevoland (voorlopig plan) door Hardersluis, onder Nul, door Almelo, naar de Duitse grens. Nu twee hoeken van dertig graden om de Noord- en Zuid-punt te vinden. Het been van de noordhoek liep over zee (IJsselmeer) door de Noordoostpolder en bereikte als eerste plaats Blokzijl. Blok-ruit, verrassende vondst, dus een lijn loodrecht naar beneden trekken tot het been van de zuidhoek gekruist wordt: Arnhem, nee Velp, nee Bronbeek, waarvan acte. Bronbeek, het tehuis voor oud-Indië strijders, waar elke dag in een van de weg af zichtbaar perkje de datum met bloemen wordt bijgehouden en de uniformen aan een gecostumeerd bal doen denken.
| |
| |
En ach, Blokzijl, Max Blokzijl natuurlijk, de N.S.B.-er die in de oorlog zijn abjecte radiopraatjes hield! Even duizelde het de criticus, toen voltooide hij de ruit en vond als plaats voor de villa een punt op de weg van Denekamp naar Oldenzaal. In de buurt lag het plaatsje Rossum en stonden de namen Het Everlo, De Mekkelhorst en Hakenberg; bij de laatste, het meest dichtbij, zette hij een kruis. Boven die naam stond op de kaart een zwart blokje; een blik in de Verklaring leerde hem dat het ‘alleenstaand huis’ betekende: de villa was gevonden.
Wat waren de consequenties? Geen bende van pistoleros, revolverhelden, maar een neo-fascistische organisatie; de schurk een steeds weer buiten schot blijvende, eventueel ontsnapte politieke delinquent of een ex-nazi; perscommentaren vanuit het corrupte West-Duitsland, Der Spiegel komt uit met een speciaal nummer om die corruptie nogmaals aan te tonen; Azevedo, wiens identiteit opgespoord wordt door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, blijkt een Jood te zijn, tevens een figuur uit de onderwereld; in een extra televisieuitzending wijst een bewogen Dr. Lou de Jong op de gevaren van een herontluikend fascisme.
Op dit punt gekomen verifieerde de criticus zijn thema aan het oorspronkelijke verhaal. Wel realiseerde hij zich dat een filmer in principe alles mag doen met zijn voorbeeld, maar hij was niet bij voorbaat uit op geweldpleging en niveauverlaging. Het anti-semitische element is zeker aanwezig in het verhaal: Ernest Palast, die zich in De Martelaar beklaagt over de lange duur (drie maanden) van de liquidaties, en de schrijver in Het Kruis en het Zwaard, die aan het Talmoed-congres het laatste Heremieten-congres waar niets gebeurde ten voorbeeld stelt, spreken in dit opzicht duidelijke taal.
Het einde van de overwegingen was nabij, er bleef eigenlijk nog één hoofdpunt over: hoe zat het in deze versie met de identificaties detective-schurk en kijker-filmer? Leunrood jaagt een hersenschim na, als hij een neo-fascistisch complot vermoedt waar slechts een juwelendiefstal en een willekeurige moord in het geding zijn; door die vergissing ontketent hij zo'n complot of liever: legt hij de structuur van een corrupte samenleving bloot, waarbij ook Nederland (Bronbeek) niet vrijuit gaat. Scharlach, die eerst afstand schijnt gedaan te hebben van zijn nazi-verleden (hij heeft kamers een Jood in zijn bende opgenomen) speelt later weer zijn oude rol en... wint. De filmer manoeuvreert de kijker zo in een weinig aanlokkelijke positie, maakt hem tot een zuiveraar, die antisemieten ziet waar ze niet als zodanig ageren, tot een Nagel aan de doodkist van Yarmolinsky. Wat is dat voor een film die de kijker tot een
| |
| |
medeplichtige maakt? De criticus dacht aan Paris nous appartient, waarin het jonge, onschuldige meisje - met wie de toeschouwer zich gaarne identificeert - mee in het complot komt te zitten en de kijker als een schuldige naar huis stuurt. Geen wonder dat die film een financiële debacle werd. En zou de Nederlandse regering, die mede de hand in eigen boezem zou moeten steken, een dergelijk project financieren? Arme filmers, er was geen beginnen aan.
De criticus begreep dat De dood en het kompas geen film voor hem was en hij wendde zich naar zijn boekenkast. Zijn oog viel op de jaargangen van het heemkunde-tijdschrift Ons Amsterdam (in rood en zwart gebonden), waarvan hij het laatste deel in de hand nam.
Bij het doorbladeren werd hij getroffen door een artikel over oude doolhoven, begon te lezen, rangschikte de gegevens, schreef het een en ander over
zoals de waard in zestien-
zoveel andere plannen had,
een erf kocht aan de Rozegracht
en een nieuw doolhof bouwde:
voortbewogen schapen en herderinnen
de lichtkroon met de kaarsen
(die geen licht maar water geven)
hertog Alva's schrikbewind
voor de arke des verbonds
en daarna met Johannes' hoofd
zeven wijven die om een mansbroek vechten
meester Jurgen de speelman
| |
| |
overbekend en onaantrekkelijk -
geen wonder dat het Nieuwe Doolhof
de strijd om het bestaan verloor.
|
|