Merlyn. Jaargang 3
(1965)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Punt ter overweging van KommaKomma, het nieuwe blad dat niet voor de mond genomen wordt, is er. In het voorwoord vertelt de redactie waarom. ‘De functie van de komma is grammaticaal èn ritmisch. Dit betekent, dat het plaatsen van de komma zowel door logische, traditionele als creatieve, vernieuwende factoren wordt bepaald.’ Zodoende. Overigens wordt er niet alleen gepraat over het plaatsen van komma's. Ook het zetten van punten komt ter sprake: in een stuk van weverbergh (dat ieder schaap moet lezen, zou ik zeggen), en in mijmerijen van Dubois, waar ze op de cultuur-historische i geplaatst worden. Luister maar eens naar de laatste alinea: ‘Ik zag in het Museum Brera te Milaan een schilderij van Jacopo Robusti, een pieta, dat eensklaps een benauwende gedachte wakker riep. Er ligt een patine over het werk dat het indrukwekkend maakt en er een mysterieuze diepte aan geeft. Toch is Robusti geen groot schilder. Ik zie te goed dat wat waarde aan het schilderij geeft niet van hem komt. Maar dat ondergraaft heel de idee van creativiteit. Want wanneer wat ik maak mij laat voortduren door iets anders dan wat ik maakte, duur ik voort door iets wat ik niet ben en zelfs niet ken. Dan besta ik dus ook niet langer daarin. Ook de creativiteit een sinistere grap?’ Benauwend of niet? Het kan natuurlijk zijn dat het minder sinister is als men er van uitgaat dat wat waarde aan het schilderij geeft komt van Tintoretto (zoals Robusti meestal genoemd wordt). Ik zou zeggen, de lezer moet het maar eens proberen en het hele stukje overlezen vanuit dat perspectief.
Is dat nou aardig? Die jongens beginnen net! Denk maar: bij ieder wiegje staat tussen de andere in ook één boze fee.
J.J.O. | |
Mr.In Engeland heeft één van de bekendste, zij het niet beste, jongere schrijvers een encyclopedie van beruchte moordgevallen samengesteld. Zouden wij dan achter blijven? Moordenaarswerk, een kroniek van 120 Nederlandse moordzaken is weliswaar niet het werk van een echte schrijver, maar Hans van Straten biedt de lezer compensatie: de meesterstitel. Zo staat het er dan ook op de kaft van het boek, Mr. Hans van Straten. Vlot en toch een vakman. Er staan wel een paar vergissinkjes in de tekst. Dezelfde dame die op p. 198 Steen- | |
[pagina 158]
| |
houwer heet, duikt op p. 208 als Steenhauer op. Zeker een andere krant geraadpleegd. Maar de academische graad staat er toch niet voor niets bij. Een goed jurist weet dat men voorzichtig moet zijn met het noemen van namen van veroordeelden. Vandaar dat Van Straten fantasie-namen gebruikt voor de daders van de baarnse moord. Bravo. Consequent is hij niet, want onder de spannende titel Een man wist te veel wordt ons, met naam en toenaam, alles en nog wat verteld over de moord waarvoor Johan Brouwer in zijn studententijd werd veroordeeld. Waarom dat in dit geval zonder omslag moest gebeuren? Dat weet toch iedereen, een moord door een schrijver is interessanter dan een andere! (Weliswaar leven nog enkelen van de betrokkenen, maar je kunt niet aan iedereen denken.) En er is nog een reden voor openbaarheid. ‘De latere levensloop van Johan Brouwer is het voorbeeld van een opmerkelijke reclassering.’ Niet alleen heeft hij braaf gestudeerd en goede boeken geschreven, ‘onder de bezetting wekte hij overal op tot verzet tegen de Duitsers, vooral onder studenten, en nam deel aan de aanslag on het Bevolkingsregister. Het is dus toch tot een overval gekomen (...). In elk geval is hij daarvoor, met zestien anderen, op 1 juli 1943 gefusilleerd.’ Weliswaar is hier niets van aan, maar Van Straten is jurist en geen historicus. Het onmogelijke mag men niet eisen. Na Achterberg, Brouwer. We zijn dus aan de C toe. Wie volgt?
J.J.O. | |
SchrijfkrantNu onze dag- en weekbladen hun kritische plicht zo slecht verstaan, hebben wij er een gekregen dat zich aan niets anders wijdt. Niet gek. Op de voorpagina van Jaargang 1 nr 1 staan meteen al twee stukken zoals je er niet veel in de kranten ziet. Eén van Scheepmaker, die je natuurlijk wèl veel in de kranten ziet. Hij heeft het dan over litteraire zaken, over voetballerszaken en over algemene zaken. Scheepmaker is de enige Nederlandse columnist, zegt iedereen, en dat zal wel betekenen dat hij de enige Nederlandse journalist is die net zo blij is met een anti-semitische voetballer als Dagboekanier, zijn grootvader, met een mishandelde kat. Hij krijgt er de kans door, al zijn talenten in één stuk te verenigen. Toch is zijn artikel, al is het duivels knap (hij weet Fens en Van Doorne in één hok te krijgen) niet het beste van dit journalistieke debuut. Die eer moet men gunnen aan een stuk van Holsbergen, over Vestdijk ditmaal. Holsbergen is bang voor niets, niet voor de ‘halvegare critici’, die doorgaans ‘lummels’ zijn, en niet voor Vestdijk. Van de stijl van veilingmeester Holsbergen heeft de lezer van Merlyn al eens eerder mogen genieten; dat moet hij dit keer dus missen. Maar de beste opmerking van zijn stuk wil ik niet voor mezelf alleen houden. Daar komt hij: ‘Meester (is Vestdijk) in de verbeelding, “De kelner en de levenden” met het ontroerende slot waar de oberkelner Leenderts met de hond en Wimpie uit de scène lopen’. Dit is wat Holsbergen zelf noemt: enorm, meesterlijk, om te gieren, klassiek, grandioos en vooral: langs de neus fantastisch. Beter eigenlijk dan dezelfde scène bij Vestdijk, waar het de Christus-kelner, en niet de Duivel-ober is, die Wim Kwets en de hond meeneemt. Vijftien titels weet Holsbergen binnen één alinea te persen, allemaal voorzien van epitheta als enorm, meesterlijk etc. (zie boven). En die ene keer dat hij ook nog wat over de inhoud van een boek zegt, is het er nogal ver naast, ondanks dat vertrouwelijke ‘Wimpie’. Ik kan me best voorstellen dat Holsbergen Vestdijk ‘intelligentere critici’ toewenst. Ik zou er zelfs aan toevoegen: en vereerders die hem lezen.
J.J.O. |
|