van Démasqué der schoonheid, dat hij zijn publiek kon chocqueren met een voorkeur voor dikke vrouwen. Als men Hermans zo hoort, zou vriendschap voor dikke mannen wel eens nadeliger voor zijn reputatie kunnen zijn. In een stuk over Ter Braak weidt hij tenminste een alinea lang uit over de zwaarlijvigheid van ene v.L. Raadselen! Wie is die van L., wat heeft zijn omvang te maken met de ideeën van Ter Braak? Het register op de zeven delen (ook van litteraire werken vermeldt Hermans graag met een zuur gezicht de dikte) geeft uitsluitsel. Het gaat om de heer R. van Lier. Zou het soms Ter Braak's grootste zonde zijn geweest dat hij bevriend was met een zwager van Hermans?
Wie het artikel van Hermans leest als een essay, een gedocumenteerd betoog over Ter Braak, heeft een kwaad uur, neem ik aan. Ook kan men het beter niet toetsen aan de feiten, door bijvoorbeeld Ter Braak's stuk over Debrot er bij te halen.
Het is eigenlijk eerder een novelle, niet zoveel verschillend van het romanfragment uit Randstad, en wie het zo leest steekt er een paar interessante dingen uit op. In de eerste plaats bijvoorbeeld dat Ter Braak voor Hermans vooral onaanvaardbaar is omdat hij uit de cultuurfilosofische hoek komt. Het lijkt mij dat de positie van Hermans op dat punt sterker is dan zijn vijanden wel durven toegeven.
Dan is er een temperamentsverschil dat zich vooral uit in de ironisch gedistantieerde houding van Ter Braak als hij over de litteratuur spreekt, met daartegenover de bezetenheid van Hermans die alles doet om de weg open te houden voor zijn schrijfdrift. Als Ter Braak een roman schrijft, licht hij zijn ideeën toe; wanneer Hermans met een essay voor de dag komt, fabelt hij (zijn Ter Braak heeft nooit bestaan), omdat Ter Braak hem niets kan schelen, en zijn enige doel is ‘het aanboren van die lagen van zijn persoonlijkheid waar het ware schrijven begint te vloeien’. Mij dunkt, het is hypocriet, te juichen bij De donkere kamer van Damocles, en zich aan te stellen als een geschoffeerde maagd wanneer Hermans verhaaltjes verzint over Ter Braak. Het een bestaat niet zonder het ander.
Bovendien, zo'n stuk van Hermans heeft nog iets van een humoreske ook. Waarom zou men zich door de stijve kaken van de grappenmaker laten afhouden van een gulle lach om zo'n zin over een accent in het bloed (Ter Braak)? Of deze: ‘De nederigheid die verwondering genoemd wordt, kende hij niet’ (Hermans). Ik denk dat het van zijn medewerking aan een V.P.R.O. programma komt dat Willem de Verschrikkelijke zulke zinnen gaat schrijven.