beschouwing in ons land is zelfs de directe aanleiding tot het ontstaan van Merlyn.
Litteratuur van formaat wordt door het publiek altijd met argwaan bekeken, maar in Nederland sluiten de schrijvers zich bij deze argwaan aan. Zij leggen er graag de nadruk op dat zij hun bezigheden niet zo ernstig nemen. Deze schaamte voor het eigen bedrijf vindt zijn weerspiegeling en versterking in de critiek en de essayistiek. Aandacht voor de vorm, voor technische problemen, geldt als lichtelijk ongepast. Een rechtgeaard criticus houdt zich met niets minder graag bezig dan met het boek dat hij bespreken moet; zodra hij de kans schoon ziet, zoekt hij het hoger op of verder weg. De meest verfoeilijke eigenschap van de doorsnee essayist in ons land is zijn neiging nu eens filosoof te spelen, dan weer psycholoog, op de ene bladzij als historicus te paraderen en als politicus op de volgende, en vooral één ding tot iedere prijs te vermijden: de behandeling van de tekst die hij voor zijn neus heeft. De verwaarlozing van het vakmanschap van de schrijver werkt de beunhazerij van de beschouwer in de hand.
De redactie van Merlyn zal uitgaan van het principe dat het behandelde object het einddoel dient te zijn voor de beschouwer, niet het toevallige startpunt van weinig ter zake doende betogen. Wat ons interesseert is wat een schrijver zegt, niet wat hij zou kunnen zeggen, of had moeten zeggen, of eígenlijk bedoeld heeft maar niet zegt.
Deze gerichtheid brengt de eis van controleerbaarheid der uitspraken met zich mee. Loze bezweringen - wat de naam van het blad ook moge suggereren - zullen zoveel mogelijk vermeden worden.
Het lijkt ons mogelijk op deze basis een tijdschrift te presenteren, ook omdat er de laatste tijd geluiden te vernemen zijn die wijzen op een veranderend klimaat in de litteraire critiek evenzeer als in de universitaire aanpak van litteratuurkundige problemen. Merlyn kan dus misschien niet alleen plaats bieden aan essayisten met een in Nederland nog niet ingeburgerde houding, het kan óók nog een noodzakelijke brug vormen tussen universitaire litteratuurbeschouwing en dag- en weekbladkritiek, die op het ogenblik niet de minste notitie van elkaar nemen.