De laatste zucht van de Moor
Vitaliteit en humor intact gebleven
Britse literatuurkenners spreken er nog schande van dat niet Salman Rushdie maar Pat Barker de Booker Prize 1995 kreeg. The Moor's Last Sigh, Rushdies eerste grote roman sinds The Satanic Verses, werd namelijk in Engeland erg gunstig besproken. Maar omdat opnieuw een bepaalde religieuze groep, in dit geval radicale Indiase Hindoes, zich door het boek gekwetst voelde, besteedden de recensenten veel van hun ruimte aan de fatwah en de vraag of Rushdie het er misschien om doet. Het antwoord is, wat betreft Gertjan Vincent in Trouw, negatief: ‘In feite gaat het ook nu weer om een uit zijn context gelichte passage.’ Die passage gaat over J.O. (Just One) Fielding, een machtsbeluste Hindoe-politicus die burgemeester van Bombay wordt. Fielding vertoont gelijkenis met Bal Thackeray, in Bombay de leider van een groep militante Hindoes.
De laatste zucht van de Moor, vertaald door Tilly Maters en Eugène Dabekaussen en uitgegeven door Contact, is een verhaal over vier generaties van een Indiase familie, verteld door Moares Zogoiby. Deze ‘Moor’ is half-christen, half-jood en de jongste uit het welvarende geslacht Da Gama-Zogoiby. Hij vertelt zijn familiegeschiedenis op de wijze die Rushdie vaker toepast: met veel vooruit- en terugblikken. Moors verhaal, waarin religieuze stromingen in India een grote rol spelen, komt uiteindelijk tot een fantastische ontknoping op een kasteel in Spanje.
‘Alle ingrediënten van de goede Rushdie-roman,’ constateert een tevreden Geert Lernout in De Morgen. ‘Rushdie overtreft zichzelf,’ jubelt Jeroen Overstijns in De Standaard. In hun waardering laten sommige critici de benarde situatie van Rushdie meespreken. Hans Bouman (de Volkskrant) noemt de roman ‘een monument voor een belegerd schrijverschap, een triomf van Rushdies ongebroken geestkracht en een wervelende leeservaring.’ Anthony Paul (Vrij Nederland): ‘Zijn nieuwe roman is een overtuigende demonstratie van de vrijheid der verbeelding.’ Leonoor Broeder (Het Parool): ‘Het is bijna niet te geloven dat Rushdie zijn schrijverschap, zijn vitaliteit en zijn humor zo volmaakt intact heeft weten te houden in de barre omstandigheden waarin hij nu al zoveel jaren gedwongen is te leven.’
Eensgezind roemen de hierboven genoemde, mannelijke critici Rushdies veelzijdigheid en fantasie. Leonoor Broeder houdt niet zo van magisch realisme. Dat de werkelijkheid magische trekken kan vertonen, is een waarheid die ik liever zelf bedenk dan voorgeschoteld krijg, schrijft ze. En toch vindt ze De laatste zucht van de Moor een meesterwerk.