enige tijd in de gevangenis heeft doorgebracht. De man is extreem gewelddadig, hoewel hij zich buitenshuis altijd zeer joviaal en correct voordoet. Hij mishandelt zijn vrouw en zoontje, en schroomt zelfs niet om de inwonende grootvader te slaan en te vernederen.
Het imposante aan dit boek is dat Platteau dit alles zo quasi-onaangedaan, zo ingehouden, zo onnadrukkelijk beschrijft. Het sadistische optreden van de vader is des te gruwelijker, omdat zijn zoontje het allemaal zo normaal blijkt te vinden. De jongen is constant op zijn hoede voor de onberekenbare, onredelijke uitvallen van de man. En toch houdt hij desondanks huiveringwekkend veel van die huistiran. Een glimp van waardering die de labiele wreedaard af en toe laat blijken is hem oneindig meer waard dan de vanzelfsprekende warmte van zijn goede grootvader. Ronduit prachtig.
Ten slotte wil ik Paul Mennes (geboren 1967) niet ongenoemd laten. Als de bende van Jonge sla werkelijk iets had willen voorstellen, hadden ze zo verstandig moeten zijn om een verhaal van Mennes op te nemen. In zijn recensie voor Het Parool aarzelde Ronald Giphart, toch een van de smaakmakende jonge auteurs in Nederland, niet om Mennes' debuutroman Tox te plaatsen ‘in de beste traditie van boeken als Bright Lights, Big City van Jay McInerney, Less Than Zero van Bret Easton Ellis, Money van Martin Amis en Gimmick! van Joost Zwagerman’. Giphart noemt Tox niet ten onrechte een Vlaamse pendant van het Bratpack-gevoel: ‘mooie sterke rijke kindervolwassenen die voortdobberen in blaséë verveling en cynische levensmoeheid’.
Giphart had ook J.D. Salingers The Catcher in the Rye en het complete oeuvre van Herman Brusselmans als inspiratiebronnen kunnen noemen voor de wederwaardigheden van de ultracynische, zestienjarige, aan cocaïne verslaafde Orf, die de hoofdpersoon is in Tox (een jongen die bij voorbeeld de telefoon opneemt met de woorden: ‘Met Orf, de laatste levende god. U heeft tien seconden om mij te boeien’). Het is juist dat aanstekelijk-puberale, dat hard-humoristische, dat ontevreden-geërgerde aan het proza van Mennes dat hij gemeen heeft met de vertellingen van Holden Caulfield en de vele Herman Brusselmans-hetende personages in het werk van de genoemde twee schrijvers.
De klasse van het flipperkast-proza van Tox werd goddank onderkend door de jury van de aslk-prijs voor het Literaire Debuut 1995. Daardoor kreeg Soap, de tweede roman van Mennes, in ieder geval aanzienlijk meer aandacht dan zijn debuut. Dit boek vol seriemoordenaars, gebruikers, snelle woordspelingen en onverdund cynisme is zo mogelijk nog eigentijdser (om dat walgelijke woord maar eens te gebruiken) dan Tox. Alleen die dialogen al! Vooruit, één fors citaat, om een idee te geven:
‘En Gaïa, lukt het een beetje?’
‘Lukt wat een beetje?’
‘Met die seksgod van plastische kunsten?’
‘Loser.’
‘Echt?’
‘Yep. Gisteren stonden we lekker zwoel te schuifelen en in de borstzak van z'n hemd ging een flesje amyl open.’
‘Poppers? No way, José!’
‘Way! Heel de Caravaggio stonk uren naar de zweetsokken. Het leek wel of twaalf rugbyploegen er een week in hadden gelogeerd. Maar ik heb al een nieuwe.’
‘Vertel!’
‘Hij is moooooi. Hij lijkt op David Bowie.’
‘David Bowie is oud.’
‘Hij lijkt op David Bowie op de hoes van Station to Station.’
‘Ik zal eens bij m'n vader in de kast kijken.