Mekka. Jaarboek voor lezers. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Mekka. Jaarboek voor lezers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
1.1 Jaaroverzicht 1994Januari◆ Theo Thijssen (1879-1943) krijgt een definitieve plaats in de Nederlandse literatuur. Zijn geboortehuis op de Eerste Leliedwarsstraat 16 in Amsterdam gaat ingericht worden als Theo Thijssen Museum. Het daarvoor benodigde startkapitaal van 50 000 gulden werd verkregen door een particuliere schenking. ◆ De Veen-groep begeeft zich vanaf januari met twee nieuwe pocketimprints (Poema en Pandora) als concurrent van de Ooievaars en de Rainbows op de markt. De trend van pockets is eenmaal gezet, en het antwoord van Maarten Muntinga (directeur van de Rainbow Pocketboeken) op de toegenomen concurrentie is dat hij zelf nog meer pockets in zijn reeks gaat uitbrengen. Pieter de Jong voorspelt nog als algemeen directeur van Singel 262 in Vrij Nederland (5-2) dat tussen drie en vijf jaar een aantal pocketmerken over de kop zal gaan in de concurrentiestrijd. ‘Maar die strijd is er allang,’ voegt hij eraan toe. ‘De hele boekenmarkt valt te karakteriseren met de termen overproduktie en onderconsumptie. Er zullen er dus enkele sneuvelen, zeker nu iedereen er in duikt.’ Erg ongerust dat zijn eigen uitgeverijengroep (waarvan De Arbeiderspers, Querido, Nijgh & Van Ditmar en Polak & Van Gennep deel uitmaken) tot die slachtoffers zal behoren, is De Jong kennelijk niet. Half september 1994 presenteert namelijk ook Singel 262 een eerste worp pockets (met titels van Maarten 't Hart, A.F.Th. van der Heijden, Kristien Hemmerechts, Lisette Lewin en Tessa de Loo) onder de naam Singel Pockets. De nieuwe imprint wordt op de radio gelanceerd door middel van sterspots, waarin Martin Ros de daarin verschenen pockets van harte aanbeveelt. Fred Spek, de hoofdredacteur van Boekblad, denkt in een themanummer van dat blad het zijne over de pocketmanie in de uitgeverswereld en verwijst naar Lisa Kuiterts Het ene boek in vele delen (De Buitenkant), een proefschrift over de serie-uitgevers in de negentiende eeuw, die met hun waar hoopten bij te dragen aan de volksontwikkeling en -beschaving: ‘Pocketboeken moeten ook nu een nieuw publiek bereiken, en dan bij voorkeur onder de minder opgeleide en minder verdienende Nederlanders, en hopelijk ook onder de jongeren die nog moeten leren het lezen niet te laten. Ik vrees echter dat de huidige pocketinitiatieven niet ontsproten zijn aan idealistische geesten, en dat de laat-twintigste-eeuwse uitgever eerder fonds-ontwikkeling voor ogen staat dan volks-ontwikkeling.’ (Boekblad, 22-4) ◆ Mohamed Rabbae, duolijsttrekker van GroenLinks, noemt in een interview met nrc Handelsblad de roman De duivelsverzen van Salman Rushdie ‘vernederend voor moslims’ en voegt daaraan toe dat het ‘laten verbieden van zo'n boek een democratische weg’ is en ‘een betere weg om je godsdienst te verdedigen dan het volgen van Khomeini en andere duistere krachten’. Martin van Amerongen reageert in De Groene Amsterdammer (29-1) in felle bewoordingen op deze onzalige gedachten. Van Amerongen zegt dat hij tegen het verbieden van boeken is, hoe obscuur sommige inhoudelijk ook mogen zijn: ‘Janmaat en Rabbae, het zijn twee potentiële verkiezingsmatadoren annex twee institutionele domkoppen die, laat ik het zo formuleren, geen verstand hebben van het Nederlandse volk. [...] Ina Brouwer, Rabbae's collega-lijsttrekker, beweert dat de man “slechts de theoretische mogelijkheid van een verbod” heeft willen aanstippen. Helaas, er | |
[pagina 10]
| |
bestaat qua intentie geen verschil tussen een theoretische en praktische mogelijkheid een boek te verbieden.’ Later nuanceert Rabbae zelf zijn standpunt. Zó had hij het niet bedoeld. En daar wordt hij weer voor op zijn vingers getikt door Stephan Sanders, die zich herinnerde dat Rabbae nog als directeur van het Nederlands Centrum voor Buitenlanders in 1989 - vlak na Khomeini's fatwa - had laten weten dat alle wettelijke mogelijkheden moesten worden onderzocht om tot een verbod te komen: ‘Inmiddels is Rabbae niet alleen van baan, maar ook van standpunt veranderd. De mening die hij vanaf 1989 tot drie weken terug ononderbroken heeft gekoesterd, is plotseling de zijne niet meer. [...] Hoe gaat zo'n ommekeer in zijn werk, vraag je je af. Zien mensen plotseling het licht? Worden ze getroffen door een inzicht, zoals dat wel wil gebeuren met vallend gesteente? Of zou zo'n schielijke bekering iets met opportunisme te maken kunnen hebben, met verontwaardigde reacties die je niet voorzien had, en met de stotterende, naar adem happende verlegenheid waarin je je partijleden hebt gebracht? [...] Er is hier geen sprake van een standpuntverschuiving of een kleine herziening, maar van een complete lawine. Zeker als je in aanmerking neemt dat Rabbae in 1989 nog heeft verklaard dat alleen “een islamitische rechtbank” Salman Rushdie kan berechten. Dat is niet zo'n beetje fout, maar fundamenteel en verschrikkelijk fout.’ (de Volkskrant, 12-2) | |
De maand januari van Thomas Rosenboom‘In oktober 1993 was het manuscript van Gewassen vlees klaar. Vervolgens werken auteur en redacteur zich gezamenlijk door de tekst, in een soort hinkstap-sprong van zwakke plek naar zwakker plek. In december 1993 heb ik het boek voor het eerst echt gelezen: in drukproef. Het beviel mij uitermate. Januari 1994 was voor mij een lege maand: aan Gewassen vlees viel niets meer te doen. Hoewel die pas op 24 februari zou plaatsvinden begon ik mij maar vast voor te bereiden op de presentatie van het boek en de verhoopte drukte daarna: ik kocht een nieuw jasje en liet op mijn werkkamer telefoon aansluiten. Tegen het eind van de maand werd ik voor het eerst voor een vraaggesprek benaderd. De presentatie zelf herinner ik mij als een trouwdag, misschien ook wel door het koetsje waarin ik, blij en zenuwachtig, naar de boekhandel werd gebracht. In de publiciteit die volgde voltrok zich deze paradox: daar waar ik, voor de buitenwereld, opnieuw als schrijver werd bevestigd, hield ik mij in werkelijkheid nu juist niet meer met het schrijven van een boek bezig, maar veeleer met het vertegenwoordigen ervan - een rol waar ik overigens niets tegen heb. Ik kocht ook een rail-aktief-kaart. Hoe Gewassen vlees ontvangen is? Zeer goed, als ik dat zelf mag zeggen. Ja hoor, ik lees de recensies met spanning, die gevoeligheid heb ik nog wel. Ook ben ik met uitnodigingen om ergens te komen voorlezen in principe vereerd. Een bijeffect was door de vragen die je dan gesteld worden, dat ik me eerst toen rekenschap begon te geven: wat voor boek is het? Waar gaat het eigenlijk over? Het geweld van de schepping laat geen ruimte voor reflectie, al schijnen er ook bepaalde schrijvers te zijn die juist vanuit de reflectie tot schrijven komen... Inmiddels is er sinds de voltooiing van Gewassen vlees meer dan een jaar verstreken en zal het wel tijd worden voor iets nieuws. De gedachte is aantrekkelijk, maar stemt ook wat somber en soms zelfs schuldig: het afscheid van het oude wordt dan pas definitief. Misschien kijkt | |
[pagina 11]
| |
een weduwnaar ook wel zo naar een nieuwe liefde - de verhouding met een boek onder handen loopt ook niet vrijwillig ten einde; ik had nog graag door willen gaan, maar het verhaal was af.’ | |
Februari◆ Carry Slee ontvangt op 1 februari uit handen van Aart Staartjes de Venz Kinderboekenprijs voor het best verkochte kinderboek van 1993. Ze krijgt de prijs, die voor het eerst wordt uitgereikt en een soort publieksprijs voor het kinderboek is, voor Sneeuwman, pak me dan (Van Holkema & Warendorf), waarvan vorig jaar 18 991 exemplaren werden verkocht. Met Met zonder jas (Van Holkema & Warendorf) houdt Slee ook de tweede plaats op de verkooplijst van kinderboeken bezet. ◆ Margreet van der Wal ziet - na een oproep daartoe in nrc Handelsblad - voldoende belangstellenden toestromen om te komen tot de oprichting van een E. du Perron Genootschap. Enkele weken voor de oprichting van het genootschap maakt Kees Snoek in het kro-radioprogramma Montaigne bekend ruim vijftig tot dusver onbekende brieven van E. du Perron te hebben teruggevonden. Dertig ervan zijn liefdesbrieven die Du Perron begin jaren twintig schreef aan Julia Duboux, de zuster van een van zijn Parijse kunstenaarsvrienden Oscar Duboux. De overige brieven zijn gericht aan de Catalaanse kunstschilder Pedro Creixams. Een brief is geschreven aan Elisabeth de Roos (tante van Du Perrons gelijknamige echtgenote) aan wie hij mededelingen doet over de zwangerschap van zijn vrouw. Wouter van Oorschot meent dat de vondst van de brieven een herziening van Du Perrons Verzamelde Brieven (uitgegeven door Van Oorschot) nodig maken. De in het Frans geschreven brieven aan Julia Duboux vormen voor Snoek een belangrijke vondst. Hij werkt aan een biografie van Du Perron, over wiens leven in de beginjaren twintig juist de minste bronnen voorhanden zijn. Op de liefdesbrieven rust een embargo tot het verschijnen van Snoeks biografie, die eind 1995 bij Nijgh & Van Ditmar moet uitkomen. ◆ Het doodvonnis (fatwa) dat de ayatollah Khomeini op 14 februari 1989 velde over Salman Rushdie is precies vijf jaar later nog altijd niet ongedaan gemaakt. De schrijver van de gewraakte roman De duivelsverzen leeft daardoor onverkort en noodgedwongen ondergedoken, reden waarom de reeds vorig jaar aan hem toegekende Oostenrijkse Staatsprijs voor Europese literatuur nog altijd niet aan hem is uitgereikt. Desalniettemin wordt de schrijver vier dagen eerder gekozen tot voorzitter van het 7 februari opgerichte Internationaal Schrijversparlement dat opkomt voor onderdrukte schrijvers en gaat optreden tegen hun vervolgers. In het parlement hebben verder schrijvers als Carlos Fuentes, Toni Morrison, Breyten Breytenbach en Günter Grass zitting. Hoewel minister Kooijmans van buitenlandse zaken begin januari stelt dat niet Nederland maar Groot-Brittannië (gezien Rushdies nationaliteit) het aangewezen land is om initiatieven te nemen ten behoeve van een internationale actie ter opheffing van het Iraanse doodvonnis, is men Rushdie in Nederland nog niet vergeten. Het Nederlandse boekenvak organiseert op de vijfde verjaar-dag van de fatwa een actie rond Rushdie. Een ansichtkaart met daarop een gedicht van Lucebert (‘voor Salman Rushdie’) wordt die dag, zolang de voorraad strekt, in de Nederlandse boekhandels geschonken aan boekenkopers. Aan de actie - waarmee de Nederlandse schrijvers, uitgevers, boekverkopers en openbare bibliotheken protest aantekenen tegen het barbaarse | |
[pagina 12]
| |
vonnis - doen alleen de Bruna-winkels niet mee. De directie van de boekwinkelketen bericht de leden in haar weekbericht dat ze geen medewerking verleent aan de solidariteitsactie, die tot stand is gekomen op initiatief van het Salman Rushdie Defence Committee Nederland. Daarop gooien alle Bruna-filialen de aangeleverde kaarten in de prullenbak. Luceberts gedicht luidt: ‘In de schaduw van de grote Idee of grote God/staan kleine maar venijnige fanaten/die het ringeloren niet kunnen laten//oh Vrijheid hun haat moeten wij uit Uw naam haten/zo dat zij de Geest geven aan wie die toebehoort/aan allen die Waarheid vinden door het vrije Woord.’ Een Rushdie-goedgunstige brief van Don DeLillo en Paul Auster wordt op 14 februari verspreid in Engelse en Amerikaanse boekhandels. De protesten komen niet alleen uit de westerse wereld. Eerder al, op 17 januari, publiceert het linkse Egyptische weekblad Rose al-Youssef uittreksels van in Egypte verboden boeken, waaronder De duivelsverzen. Het blad wil daarmee ‘zowel de vrijheid van meningsuiting verdedigen, als de islam, die nooit censuur heeft gekend.’ d'66-kamerlid Aad Nuis en vvd-fractievoorzitter Frits Bolkestein stellen in De Balie in Amsterdam, waar op 14 februari het Rushdie Defence Committee zich aan de pers presenteert, de voorzichtige en formele houding van de Nederlandse regering aan de kaak. Bolkestein: ‘De heer Kooijmans wil het Verenigd Koninkrijk laten voorgaan. Dit is te betreuren. De vrijheid van de één is de vrijheid van allen en een onvoldoende krachtig protest zal meer pogingen tot intimidatie van dit soort uitlokken.’ In antwoord op alle verzoeken tot intrekking van het doodvonnis bericht het Islamic Republic News Agency begin maart dat de prijs op het hoofd van Salman Rushdie is verdubbeld tot twee miljoen dollar. ◆ Thomas Rosenboom publiceert na een periode van langdurig stilzwijgen, die volgde op de verschijning van de verhalenbundel De mensen thuis (1983) en de roman Vriend van verdienste (1985), een derde boek: Gewassen vlees, een in het achttiende-eeuwse Nederland gesitueerde roman over de geestelijke en lichamelijke ontsporing van de Friese burgemeesterszoon Willem Augustijn van Donck, die zoekt naar een procédé voor het raffineren van suiker uit de beetwortel. De lijvige roman wordt in de literaire kritiek onmiddellijk onthaald op breed uitgemeten recensies die zo niet in lovende dan toch in elk geval in bewonderende termen gesteld zijn. Arnold Heumakers begint zijn bespreking in de Volkskrant (25-2) met de opmerking dat Gewassen vlees een van de meest bizarre romans is die hij ooit gelezen heeft: ‘Gewassen vlees - ik kan het niet anders zeggen - is het geschrift van een maniak, iemand die zich meer dan zevenhonderd bladzijden lang verbaal heeft uitgeleefd: in talloze, vaak breed uitgesponnen metaforen, in pijnlijke slapstick-achtige taferelen, in erotische fantasieën met een opvallend anale inslag.’ Rosenbooms fabuleren heeft weliswaar wijdlopigheid tot gevolg, zegt Heumakers, maar: ‘Het gaat in Gewassen vlees om iets anders: om de brille, om de excentriciteit, om het krankzinnige plezier van een schrijver die zich geen beperkingen van welke aard, moreel, literair of esthetisch, heeft opgelegd en die zich ook van de lezer geen snars aantrekt. [...] Van de lectuur zal niemand een cent wijzer worden, maar beloond wordt men wel door dit schaamteloze gewrocht, dat mij althans de afgelopen dagen naast een enkele geeuw een ongehoord groot aantal alleen maar hilarisch te noemen lachstuipen heeft bezorgd.’ Doeschka Meijsing en | |
[pagina 13]
| |
Jan Haerynck leggen het accent op de spanning en het vertier van de roman. Meijsing: ‘Gewassen vlees leidt de lezer binnen in een wereld die zo adembenemend spannend is dat de 732 pagina's die de roman telt haast te weinig zijn. [...] Een meedogenloze en prachtige roman over hoe men voorgoed verloren kan raken.’ (Elsevier, 19-3). Haerynck las de eerste zin: ‘Twee dagen en een nacht later onderstreepte ik driftig: “Tegelijk met het donker worden braken Willem Augustijns ogen”; de allerlaatste zin van Gewassen vlees. Ik zag dat ik de telefoonstekker uit de muur had getrokken en omringd was met sinaasappelschillen, sigarettepeuken en vieze koffiefilters. Mijn very good trip was uitgewerkt.’ (Het Parool, 11-2) ‘Wat hoopt u te bereiken als schrijver?’ vraagt Janet Luis hem in een interview voor nrc Handelsblad (11-2). Rosenbooms antwoord: ‘Wat iedereen wil denk ik: geld en roem en seks. Een bodemloze put. Herkend worden op straat, en dan verzuchten dat je niet meer rustig op straat kunt rondlopen omdat je door iedereen herkend wordt. Maar de eigenlijke inzet van mijn schrijverschap is om vermaak te bieden, onvergetelijk vermaak.’ De Duitse vertaalrechten van Gewassen vlees worden later dit jaar verkocht aan Suhrkamp Verlag. ◆ De Groene Amsterdammer presenteert in het nummer van 23 februari De Generatie Nix. In de beschouwende reportage die Frank Verkuyl er over schrijft, blijkt dat hij er een groep schrijvers onder verstaat waartoe onder anderen Don Duyns, Rob van Erkelens, Ronald Giphart, Hermine Landvreugd en Joris Moens behoren en waarvan Joost Zwagerman en Herman Brusselmans als de grote broers te beschouwen zijn. Aan die rij zouden, op grond van diverse artikelen die in de loop van het jaar nog over de Generatie Nix geschreven worden, andere namen kunnen worden toegevoegd: Erik Caspers, Jerry Goossens, Arnon Grunberg, Josien Laurier, Marcel Maassen, Willem Melchior en Arjan Witte. ‘Hoewel ze qua stijl sterk verschillen,’ meent Verkuyl, ‘hebben de schrijvers behalve hun geboortejaren (tussen 1962 en 1967) een duidelijke preoccupatie met thema's als overdadig drankgebruik, perverse seksualiteit, niets ontziende agressie, sociale desinteresse en diepgewortelde verveling gemeen.’ Verkuyl typeert de door hem genoemde schrijvers naar analogie van de titel van Douglas Couplands roman Generation X als de literaire vertegenwoordigers van de Generatie Nix, de tussen 1955 en 1970 geboren generatie, die in de Verenigde Staten als busters (verwoesters, jochies) te boek staat. De Generatie Nix, waarover in de weken na 23 februari verwoede sociologische en maatschappij-historische debatten gevoerd worden op de opiniepagina's van de landelijke kranten, komt in De Groene Amsterdammer naar voren als een door niets meer te bewegen generatie met een geestelijk buikje, waarvan de exponenten op hun vijftiende nog wel eens met een button van de psp of in een minimars tegen Franco rondliepen. Toen was engagement nog in de mode. Nu accepteren ze de verveling, masturberen ze de spleen uit hun lijven en verkeren ze in een premature midlifecrisis. Xandra Schutte vraagt zich in datzelfde nummer van De Groene Amsterdammer af wat er authentiek is aan deze levenshouding: ‘Het uitzichtloze levensgevoel dat door de Generatie Nix tentoon wordt gespreid is uiteraard allesbehalve origineel - maar het gaat hier per slot van rekening om een generatie die op originaliteit hoegenaamd geen aanspraak wil maken. De verveling, apathie en het ongearticuleerde onbehagen gaan hand in hand met die zo onbestemde adoles- | |
[pagina 14]
| |
cente levensfase. Niet voor niets duiken in alle kritieken de niet te vermijden vergelijkingen met Salingers coming of age-roman The Catcher in the Rye en Reve's klassieker De Avonden op.’ Al met al, gelooft Schutte, is het uitroepen van een Generatie Nix het zoveelste voorbeeld van een verkeerd soort generatiedenken dat is uitgevonden - aldus Susan Sontag - door de bewustzijnsindustrie en de consumptiemaatschappij. Is er dan wel een verschil met vroegere generaties? Schutte: ‘Het verschil is Sontags modieuze overbewustzijn, is de kokette objectivering, is de gestileerde zelfpositionering.’ | |
De maand februari van Herman de Coninck‘De eenentwintigste werd ik vijftig jaar. Ik had Kristien bezworen mijn verjaardag niet te vieren. Resultaat is dat we hem vijf keer gevierd hebben, de laatste keer in de kelder van het Zuidpooltheater in Antwerpen. Daar werd Intimiteit onder de melkweg gepresenteerd. De uitgever had die essaybundel in recordtempo geproduceerd om hem nog als verjaardagscadeautje te kunnen brengen. Dat was het enige cadeautje dat ik eigenlijk had gewild: eentje van mezelf aan mezelf, ook al omdat ik het gevoel heb dat deze bundel een beetje mijn essayistisch testament is. Ik heb nu vier essaybundels over poëzie uitgegeven, ik denk dat mijn ars poetica daar wel in zit. Ik kan daar nog een vijfde verzameling aan toevoegen en een zesde - en in herhaling vallen. Zo'n vijftigste verjaardag is uiterst geschikt om over dat soort dingen eens na te denken. Maar goed, de viering viel erg mee. Een van de leukste cadeautjes was een pakje met allerlei zeepjes en badbenodigdheden (waaronder een opwindbaar speelgoedeendje) omdat er net voordien in het weekblad Knack een foto van mij en Kristien had gestaan, allebei in bad. Ed Leeflang hield een prachtige toespraak, waarvan hij de tekst helaas in de vuilnisbak gegooid heeft. Ik herinner me in elk geval nog hoe hij mij streng berispte: ik maak graag vergelijkingen tussen poëzie en voetbal (voetballen doe je met 22 spelers, schrijven met 26 letters en in beide gevallen moet je de tegenstander/de lezer op het verkeerde been zetten en zo), maar van schaatsen had ik niks begrepen. In een bespreking van Anna Enquist had ik namelijk geschreven dat de schaatsende dichteres zich in de laatste strofe “op gang trok”. Een schaatser die zich op gang trekt. Een roeier misschien, ja (ik merk dat ik het slecht navertel, want de zaal lag plat). Februari was ook de maand waarin Rob van Gennep een laatste bezoek bracht aan zijn Vlaamse vrienden. Helaas had ik die avond een lezing. De hele avond bleek een Belgenmop te zijn geworden, de term is van Rob zelf: de schilder Jan Vanriet had een paar verplegers van het witgele kruis ingehuurd om Rob de trappen op en af te rijden, en die hadden hem gewoon van de trap laten donderen recht op z'n gezicht, zodat hij eerst naar het hospitaal moest voor verzorging om pas later op de avond met bepleisterd gezicht het hilarant-treurige publiek te begroeten. Maar het paste wel mooi bij me, deze zeer zwarte humor. Het spijt me nog altijd dat ik er niet bij kon zijn.’ | |
Maart◆ Toon Tellegen ontvangt voor de tweede maal de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1994. In 1992 werd zijn boek Juffrouw Kachel bekroond. Ditmaal verkoos de jury (bestaande uit Peter van den Hoven, Nicolaas Matsier, Kees Nieuwenhuijzen en voorzitter Kees Fens) Bijna iedereen kon omvallen (Querido), zijn zesde bundel dierenverhalen, boven alle andere in- | |
[pagina 15]
| |
zendingen. De Boekenleeuw 1994, de prijs voor het beste Vlaamse kinder- en jeugdboek, gaat naar Diane Broeckhoven voor Bruin zonder zon (Houtekiet). De Boekenpauw 1994, voor de mooiste illustraties, wordt uitgereikt aan Kristien Aertssen voor haar tekeningen bij de rijmpjesbundel Tante Nans zat op een gans (Altiora). ◆ Het romandebuut van Tonnus Oosterhoff, Het dikke hart, ontvangt niets dan lof. Arjan Peters erkent de kracht van deze in omvang bescheiden (min of meer historische) roman over de schilder Gerrit van Houten, die zijn hele leven doorbracht in de schaduw van zijn oom en tegenstrever H.W. Mesdag: ‘De compactheid maakt dit boek voller dan menige turf die op de vaderlandse romanmarkt verschijnt. Alles is doende in Het dikke hart.’ (de Volkskrant, 4-3) Annemiek Neefjes bewondert de grensverkennende aspecten in Het dikke hart: ‘Oosterhoff slaagt er opnieuw in een personage te creëren wiens vertrouwde werkelijkheid ineens kan omslaan in een onheilspellende wereld. Gerrits toenemende waanzin (hij leed aan dementia praecox, een vroegtijdige afbraak van de persoonlijkheid) is een biografisch gegeven, maar veel andere feiten zijn verdraaid, verzonnen en verzwegen, zoals Oosterhoff in zijn korte nawoord schrijft; dat moest hij doen om juist de angstwekkende nabijheid van een onbegrijpelijke wereld tot thema van Het dikke hart te kunnen maken.’ (Vrij Nederland, 21-5) ◆ Charles Bukowski, de Dirty Old Man van de Amerikaanse literatuur, overlijdt 10 maart op 73-jarige leeftijd. Zijn in straatidioom en talloze vierletterwoorden geschreven werk is doordrenkt van twee grote liefhebberijen: alcohol en vrouwen. Zijn bekendste boeken - Bukowski schreef in totaal veertig romans, verhalen- en dichtbundels - zijn: Notes of a Dirty Old Man (1969), Erections, Ejaculations and General Tales of Ordinary Madness (1972) en het filmscript Barfly (1987). Bukowski's werk, dat in Nederland wordt uitgegeven door De Bezige Bij, wordt vaak vergeleken met dat van L.-F. Céline, Ernest Hemingway en Dylan Thomas. Hans Bouman schrijft naar aanleiding van zijn dood: ‘Bukowski heeft nooit aan writer's block geleden. Hij zorgde dat hij genoeg drank bij de hand had, draaide een vel papier in zijn schrijfmachine en de rest ging vanzelf. Bukowski heeft altijd zijn eigen ervaringen als onderwerp genomen voor zijn literaire werken. Zijn stelregel was: “waarom verder kijken dan je eigen leven?”’ (de Volkskrant, 11-3) ◆ Schrijver Graa Boomsma wordt door de officier van justitie in Groningen voor de rechtbank gedaagd. De dagvaarding heeft te maken met Boomsma's De laatste typhoon (1992) en de uitspraken die hij naar aanleiding van die roman deed in een interview voor het Nieuwsblad van het Noorden. Er kan maximaal een jaar gevangenisstraf tegen hem worden geëist. Het is voor het eerst sinds het beroemde ‘ezelproces’ van Gerard Reve in 1967 dat een Nederlands schrijver door het openbaar ministerie van zijn land vervolgd wordt. De gewraakte uitspraak in het genoemde interview, dat hem werd afgenomen door Eddy Schaafsma (die als boodschapper van het nieuws eveneens vervolgd wordt), is dat De laatste typhoon volgens Boomsma draait om de stelling dat alle jongens die eind jaren veertig als militairen naar het voormalig Nederlands-Indië werden gestuurd gebruikt zijn, dat nooit de vraag is gesteld wie verantwoordelijk was voor de begane oorlogsmisdaden en dat ook de toenmalige politieke top vuile handen heeft gemaakt. Boomsma wilde niemand persoonlijk een trap nageven. Uitgerekend zijn eigen vader, aan wie het boek is opgedragen, had er gestreden. Toch maakte | |
[pagina 16]
| |
Boomsma's uitspraak dat de Nederlandse militairen weliswaar geen ss'ers waren, maar dat ze door wat ze daar deden wel degelijk met deze lieden konden worden vergeleken, enkele oud-strijders witheet van woede. Boomsma is ontdaan over de vervolging van staatswege, maar verheugd over de morele steun die hij ontmoet. Rudy Kousbroek, die vanwege zijn stellingname in de voor Het Oostindisch kampsyndroom verzamelde stukken al jaren door dezelfde lobby van oud-strijders wordt belaagd, zegde hem zelfs concrete steun toe. Kousbroek: ‘Ik wil als medestander in de zaak optreden en zal bij gelegenheid nog van me laten horen.’ ◆ De Vlaamse boekhandelsketen Standaard maakt op 14 maart in Antwerpen de komst van De Gouden Uil, een nieuwe grote literaire prijs bekend. Deze prijs, vernoemd naar het logo van Standaard Boekhandel die in 1994 tevens 75 jaar bestaat, is na de ako Literatuur Prijs, de Libris Literatuur Prijs en de vsb Poëzieprijs de vierde grote geldprijs in de Nederlandse literatuur. ◆ De Boekenweek gaat dinsdagavond 15 maart niet van start met een Boekenbal, maar - een knipoog naar het thema van de week - met een Oote Oote Boekenbal, in welke benaming een verwijzing naar een gedicht van Jan Hanlo (‘Oote Oote Boe’) ligt opgesloten. De auteur van het Boekenweekgeschenk, Hella S. Haasse, is in tegenstelling tot Willem Frederik Hermans vorig jaar, wel aanwezig op de feestelijke openingsavond van de Boekenweek. Het Boekenweekgeschenk van Hella S. Haasse, Transit, verschijnt in een oplage van 567 000 exemplaren. Dat zijn er 15 000 minder dan in 1993, een daling die Henk Kraima (directeur van de Stichting cpnb, organisator van de Boekenweek) toeschrijft aan ‘de stringente kostenbezuinigingen die zijn doorgevoerd bij ketenboekhandels als ako, Bruna en v & d’. Haasse schreef al twee keer eerder het Boekenweekgeschenk: in 1948 (Oeroeg), toen het geschenk nog geselecteerd werd middels een prijsvraag, en in 1959 (Dat weet ik zelf niet). ◆ Thema van de Boekenweek, die loopt van 16 tot en met 26 maart, vormen verzen en gedichten, en wel onder het motto Poëzie Centraal. Onder diezelfde titel brengt de Stichting cpnb (Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek) als organisator van de Boekenweek een speciaal tijdschrift op de markt met beschouwingen over gedichten, portretten van dichters en een overzicht van leverbare titels op poëziegebied. In plaats van een Boekenweekessay is er een cd, Denkend aan de Dapperstraat, waarop zestien verschillende artiesten en bands evenveel op muziek gezette gedichten ten gehore brengen. Dichteres Maria van Daalen organiseert een vrije opening van de Boekenweek. Zij meent dat de poëzie het best tot haar recht komt op sobere, franjeloze plekken, in de nok van een graansilo bij de Westerdokskade in Amsterdam bij voorbeeld. ‘De ivoren toren van de dichter,’ schrijft ze in een brief die het initiatief aankondigt, ‘is een betonnen graansilo aan het IJ: waar de taal bewaard wordt, wordt ook het voedsel bewaard; anderen malen het en bakken er brood van, wij houden het droog, koud en levend. [...] Op deze plek is het woord aan de dichters.’ Van Daalen zelf leest die middag op 15 maart de redevoering Over de Waardigheidt der Poëzy voor, die P.C. Hooft 380 jaar geleden schreef. Daarin is onder andere vervat dat taal behalve communicatie ook genot is. Michel Maas doet er in de Volkskrant (16-3) op indringende wijze (in de trant van hoe warm het was en hoe ver) verslag van. Eindelijk ruim baan voor de poëzie? Maarten Doorman maakt in een voor de | |
[pagina 17]
| |
gelegenheid geschreven beschouwing nog een voorbehoud: ‘Het is prachtig dat in de Boekenweek zo veel aandacht aan poëzie wordt besteed. Zonder reclame kom je niet vooruit, leerde Elsschot ons al. Ik hoop alleen dat die aandacht niet uit schuldbesef, als een duit in het kerkezakje van de literatuur wordt gefrommeld. Weg met de fooi van de leesbevordering! Poëzie hoeft niet, ze is een gunst voor wie wil en kan.’ (de Volkskrant, 11-3) In elk geval wordt de poëzie in de Boekenweek bedeeld met meer dan een schamele fooi. Uit een enquête van de cpnb valt op te maken dat boekhandelaren vier tot vijf keer zoveel dichtbundels hebben verkocht als gewoonlijk en dat iedere vierde of vijfde klant gedurende die tien dagen met een dichtbundel de deur uitliep. De dichtbundels vlogen de winkeldeuren uit. Henk Kraima van de cpnb schat dat er in de Boekenweek 100 000 dichtbundels over de toonbank zijn gegaan. Tot de belangrijkste poëzie-uitgaven die in en rond de Boekenweek (tussen allerlei haastig bij elkaar geharkte gelegenheidswerkjes en voor niets deugende bloemlezingen door) verschijnen, behoren - behalve (sommige) van de bovengenoemde bestsellers - de Verzamelde gedichten van Chr. J. van Geel (overigens op de valreep van 1993 verschenen, en bezorgd door Guus Middag) en de Verzamelde gedichten van Johnny van Doorn. Die laatste worden 20 maart gepresenteerd op een avond in de Kleine Komedie in Amsterdam. A.F.Th. van der Heijden herdenkt Johnny van Doorn alias Johnny the Selfkicker in Vrij Nederland (19-3) drie jaar na zijn dood en ter gelegenheid van de verschijning van de Verzamelde gedichten: ‘Er is in het verleden wel gesuggereerd dat op den duur niemand meer Van Doorns poëzie en proza zou kunnen lezen zonder diens stem, zo veelvuldig op radio en televisie te beluisteren geweest, erbij te horen. Zo'n suggestie is bijna altijd negatief bedoeld: als zou dat geheel bijgeleverde stemgeluid van de Caruso onder onze performing poets de eigenlijke kracht, of op z'n minst een onevenredige meerwaarde, aan de tekst moeten geven. [...] Niets is in het geval van Johnny van Doorn minder waar. Bij hem was in den beginne de stem. Wie anno 1994 Een nieuwe mongool en De heilige huichelaar leest, moet wel concluderen dat des dichters beweeglijke stem van meet af aan al in de gedichten opgesloten zat [...]. De woorden zijn de stem, en daardoor haar beste schatbewaarders.’ De meest originele bloemlezing is ongetwijfeld Dichten over dichten. Bloemlezing uit de Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw van Atte Jongstra en Arjan Peters. ◆ Winterswijk viert 26 en 27 maart met een reeks van activiteiten de vijftigste verjaardag (op 30 maart) van haar dichterszoon Gerrit Komrij. De schrijver trekt voor die gelegenheid zelf over de Portugese bergen om in zijn geboorteplaats gefêteerd te worden. Het verjaardagsgeschenk van zijn uitgever De Arbeiderspers is de bundeling van zijn gedichten in een fraaie editie onder de titel Alle gedichten tot gisteren. Voor Komrij persoonlijk heeft De Arbeiderspers een aantal exemplaren in halfleer laten vervaardigen. Komrij krijgt ze uit handen van directeur Ronald Dietz aangeboden op een symposium (zondag 27 maart) in Winterswijk, waar onder meer gedichten van Komrij in het Achterhoeks vertaald worden. Maar er zijn ook lezingen. Van Rob Schouten, die een poging onderneemt om de schrijver, dichter en columnist te canoniseren, maar stuit op zijn ongrijpbaarheid: ‘Komrij onttrekt zich aan alle duiding.’ En van Hugo Brandt Corstius, die in een feestrede beweert dat | |
[pagina 18]
| |
Komrijs columns eigenlijk gedichten en diens gedichten eigenlijk columns zijn. Verder is er een Komrij-tentoonstelling en een Komrij-wandelroute: een wandeling door Winterswijk aan de hand van tekstfragmenten uit het werk van Komrij. Het Komrij-jaar wordt op 7 en 8 oktober afgesloten met de wereldpremière van zijn toneelstuk De koning van Portugal, eveneens in Winterswijk. Kees Fens bespreekt Alle gedichten tot gisteren in een van zijn maandagstukken in de Volkskrant (25-4) en beschouwt de ‘gemaaktheid’, het ‘onechte’ en het ‘gekunstelde’ van Komrijs gedichten als de kenmerken die zijn werk authentiek en onnavolgbaar maken: ‘De eerste vijftien jaar leveren de meeste en naar mijn smaak ook de beste poëzie op. Het kan zijn dat hij niet meer wil. Maar dat betwijfel ik. Dat zijn bundels sporadischer zijn geworden, bewijst voor mij alleen al de echtheid van deze poëzie! De authenticiteit van het vertoon ook. En die authenticiteit kan ook hieruit blijken: Komrij heeft geen navolgers gekregen. Ja, epigonen, naar de vorm. Maar alles wat die vorm maakt wordt bijeengehouden en overtuigend gemaakt door een onvervangbare geest, die zich in bijna elk gedicht verraadt. [...] Wie de vaak propvolle gedichten leest, krijgt voldoende een indruk van de inhoud van de geest van de dichter. Een der volste en bontste breinen van onze literatuur, een overladen boekenkast, een uitpuilend rariteitenkabinet, een antiquariaat, een commode vol dagelijksheden en zeldzaamheden. Maar vooral een heel groot ongewoon woordenboek. En dat alles zingt en danst. En sist ook van de angst.’ Guus Middag raakt door de bundeling van al die volle en overdadige gedichten daarentegen lichtelijk verzadigd, om niet te zeggen overvoerd: ‘En toch zal niemand zich onvoorwaardelijk aan deze vacuümgezogen poëzie overgeven, lijkt mij. Wie zich er een week of langer mee opsluit, zal merken dat vroeg of laat de bewondering omslaat in wrevel, en dat een ander oordeel zich een uitweg begint te zoeken: wat een koude kunst, wat een armoe, wat een buitenkantigheid. [...] Komrij stopt alsnog met dichten. Of hij laat eindelijk zijn eigen grote onrust toe in zijn poëzie: 350 gedichten, veroverd op het lege graf, te verzamelen in Alle gedichten vanaf morgen’ (nrc Handelsblad, 29-4) ◆ Een nieuw afscheid, de derde bundel van Anna Enquist, is de enige écht nieuwe bundel die in het poëzietempeest de hitladders bestijgt. Exemplaren gaan als warme broodjes over de toonbank - eind maart is de derde druk al in de maak -, maar de literaire kritiek is er wat minder happig op. Haar onweerstaanbare opkomst is de concurrentie niet ontgaan, en sommige concurrenten vinden dat niet terecht. Het begint met een polemische beschouwing van dichter Huub Beurskens die, in een stuk in De Gids onder de titel ‘Valse poëzie’, Enquists beeldgebruik onzuiver en gewild poëtisch noemt. Enkele weken later volgt dichter en poëziecriticus Marc Reugebrink, die in De Groene Amsterdammer (16-3) een zeer giftige recensie afscheidt. Enquist kreeg twee literaire prijzen en geldt als toonaangevend in de Nederlandse poëzie, schrijft hij. ‘En als ik nu zeg dat juist wanneer ik mij als “gewone” lezer opstel en probeer om de woorden die er staan te lezen zoals ze er staan, ik van Enquists poëzie helemaal niets begrijp? Dat begrip alleen mogelijk is als ik mij door de holle retoriek laat overbluffen en haar aanzie voor je reinste openbaring? [...] Dan ben ik natuurlijk een “exegeet”, een lastige uitlegger met een foute opvatting over poëzie.’ Maarten Doorman stelt enkele weken later in de Volkskrant (16-4) een schijn-retorische vraag: ‘Zijn dit rancuneuze geluiden van critici die als dichter | |
[pagina 19]
| |
zoveel minder succes hebben dan hun kwetsbare slachtoffer, zoals de volksmond met zijn slechte adem jegens de kritiek vaak suggereert? Ik vrees van niet. Een nieuw afscheid bevestigt dat de poëzie van Enquist schromelijk wordt overschat. Er valt wel iets in te beleven, maar wat in de eerste plaats ontbreekt, is het besef van een paradoxale regel waaraan een dichter nu eenmaal moeilijk ontsnapt. Die regel luidt: Grote woorden hebben kleine effecten.’ Doormans recensie verschijnt dan ook onder de kop: ‘De kitsch van de traan’. Even stellig maar niet zo volledig negatief is Kees van Domselaar: ‘Het moet gezegd: de poëtische drift van Enquist levert niet altijd even geslaagde resultaten op. De snelheid waarmee de bundels tot stand lijken te zijn gekomen, zal daar wellicht debet aan zijn. Aan de andere kant staan er ook in haar nieuwste bundel weer een aantal prachtige gedichten die een haast natuurlijk soort vakmanschap aan de dag leggen. En dat is heel wat voor een dichter die pas drie jaar publiceert.’ Utrechts Nieuwsblad (26-3) Zeer kwaadaardig is het pamflet van de critiblasters Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. In Waarom zijn de gedichten van Anna Enquist zulke shitgedichten (Platforum) karakteriseren Bindervoet & Henkes ‘de poëzie van mevrouw Enquist, psychiater’ als ‘braaksel in een bloembak/gehoest uit een kale kut’. ◆ Nicolaas Matsier maakt een comeback als prozaschrijver met Gesloten huis, een schijnbaar los gecomponeerde autobiografische roman, waarvan de verhaaldraadjes onderliggend echter een herkenbaar patroon hebben. Ze zijn allemaal ontsponnen aan de ontruiming van het ouderlijk huis na het overlijden van de moeder. Hoofdpersoon in Gesloten huis is Tjit Reinsma: de schrijver zelf, ontdaan van zijn literaire pseudoniem. Het boek ontketent een stroom van bewonderende kritieken. Carel Peeters zet Gesloten huis af tegen Matsiers vroegere werk, waarin de hoofdpersonen ‘wandelende plannenmakers’ waren die ‘om welke reden dan ook afgehouden’ werden ‘van wat ze willen en moeten doen’. ‘De schrijver Matsier,’ aldus Peeters, ‘heeft zijn hoofdpersonen verslagen: door twaalf jaar met een nieuw boek te wachten en door daarmee tegelijk van zijn complex af te zijn. Wat gebleven is, en nu zelfs uitgroeit tot iets waaraan Matsier altijd te herkennen zal zijn, is de taal waarmee hij de kleinigheden van de werkelijkheid (van de afwasborstel tot de plastic zak) een plaats in het leven geeft die ze niet eerder hadden, in het geval van Gesloten huis zijn ze de bron van affectief geladen herinneringen. [...] Gesloten huis kan nog zo getrouw autobiografisch zijn, Matsier weet zijn herinneringen een vloeiendheid te geven die aan een roman doet denken. Zijn overgangen zijn even uitgekiend als vanzelfsprekend.’ (Vrij Nederland, 2-4) Dat is ook ongeveer wat T. van Deel zegt in Trouw (1-4): ‘Matsier heeft, blijkens dit boek, in wat hij noemt “het laboratorium van de herinnering” niet stilgezeten. Hij is heel ver gegaan, in precisie, eerlijkheid, gevoel. Als een archeoloog van het eigen verleden is hij te werk gegaan, wat hem, twaalf jaar na zijn laatste novelle De eeuwige stad, een zo indrukwekkend boek als dit heeft opgeleverd.’ Reinjan Mulder is er veel minder over te spreken. Hoewel...? Echt duidelijk spreekt hij zich niet uit: ‘Gesloten huis is een grillig boek, met al zijn sprongen van beschrijving naar commentaar, en van heden naar verleden. Maar dat maakt het ook spannend. [...] Maar het verhaal kan ook heel afstandelijk worden en overgaan in kantoortaal, met veel “men” erin en met formele uitdrukkingen als: “waarbij ik zou willen aantekenen dat”. Maar overal blijft Gesloten huis een toonbeeld van zelfbeheersing. [...] Het | |
[pagina 20]
| |
ontbreken van openlijke dramatiek is nog het meest dramatische van het boek. Matsier schrijft over de wonderlijke opgewektheid van zijn personage Tjit Reinsma: “Wat is opgewektheid eigenlijk? Is het een ander soort van hardheid, een vorm van ongevoeligheid zelfs?”’ (nrc Handelsblad, 1-4) Karel Osstyn toont zich, in wat waarschijnlijk de enige echt afwijzende kritiek is, in ieder geval directer: ‘Wie zichzelf voortdurend relativeert en op de helling zet - het boek bulkt van stopwoordjes als “nu ja...”, “neem ik aan” - bekent een leven van onmacht en onzekerheid. Zelfs waar Matsier geprobeerd heeft het strikt persoonlijke te overstijgen, hanteert hij een literaire afstandelijkheid die te berekend, en dus doorzichtig overkomt. [...] Nicolaas Matsier verdient respect omdat hij van het vreugdeloze afscheid van zijn ouders een zelfonderzoek maakt, maar dat belet niet dat Gesloten huis hopeloos ouderwets klinkt, met een documentaire stijl die minstens een tiental jaar gedateerd is.’ (De Standaard, 4-6) ◆ De in Marseille geboren en in 1979 naar Nederland gekomen Michel Vassalucci, oprichter van uitgeverij Arena, overlijdt 25 maart na een langdurige ziekte, die hem dwong zijn werk als uitgever vroegtijdig te staken, op 33-jarige leeftijd. ◆ De Frans-Roemeense (toneel)schrijver Eugène Ionesco overlijdt 28 maart op 81-jarige leeftijd in Parijs. Zijn meest bekende toneelstukken zijn Rhinocéros (1960) en De koning sterft (1962). ◆ Rachels rokje, de roman van Charlotte Mutsaers, is te lezen als de geschiedenis van een radicale kalverliefde, verteld in zevenendertig plooien. Het zijn de zevenendertig plooien die het rokje van Rachel Stottermaus telt. Rachel, de hoofdpersoon in deze roman, wordt als meisje verliefd op haar leraar Douglas Distelvink, die ze dertig jaar later - ze is dan een vrouw van middelbare leeftijd - op straat opnieuw ontmoet. In de literaire kritiek wordt vooral gewezen op de grote inventiviteit en verbeeldingskracht waarvan Mutsaers' roman getuigt. Carel Peeters zegt er in Vrij Nederland (12-3) over dat het een roman is die barst van originaliteit. Het tot de verbeelding sprekende rokje noemt hij een literaire vondst die haar in staat stelt het over alles te hebben wat haar ‘hoog zit, van krenkingen tot hoop. Ze kan alles in de plooien kwijt, hoe wrokkig en ellendig ook, het blijft een zwierend rokje.’ ‘Rachels rokje,’ schrijft Peeters, ‘is een militante, tedere en polemische liefdesroman [...] Het voltage van de woede, de hartstocht, de wrok en het verlangen is hoog en de stoppen slaan ook wel eens door. Rachels rokje is gemaakt van schrikdraad, haar liefde is teder, gedecideerd, absoluut. Dat maakt het tot een krachtig boek. [...] Het polemische van Rachels rokje is niet los te zien van het geheel, maar de grote kracht zit in de tomeloze inventiviteit en de details, in het fijne, solide weefsel van het rokje.’ Janet Luis vindt Rachels rokje een ‘even gedreven als obstinaat boek’, één ‘tomeloos en opwindend voorspel’, waarbij ‘iedere liefdesdaad, hoe gedetailleerd beschreven ook’ zou verbleken: ‘Mutsaers vertelt geen verhaal in de gebruikelijke zin van het woord. Er gebeurt bijna niets dat zich in feitelijke termen laat navertellen. Een vrouw die haar leven lang een uitzichtloze, maar onontkoombare liefde koestert voor haar leraar Nederlands, zo zou je de roman kunnen samenvatten. Maar dat klinkt al bijna te maatschappelijk voor een boek dat zich zo moeiteloos en glansrijk aan de werkelijkheid onttrekt.’ (nrc Handelsblad, 18-3) In juni verkoopt Mutsaers' uitgever Meulenhoff de vertaalrechten van Rachels rokje aan Carl Hanser Verlag. | |
[pagina 21]
| |
◆ De nieuwe Stichting Lezen presenteert zichzelf, in aanwezigheid van wvc-minister Hedy d'Ancona, op woensdag 30 maart als landelijk platform leesbevordering. De stichting gaat wvc adviseren over leesbevorderingsprojecten, onderzoek naar leesgedrag stimuleren, fondsen werven bij het bedrijfsleven en activiteiten organiseren, waarvan de eerste - de Nationale Voorleesdag - al op 26 mei in Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht gehouden wordt. | |
De maand maart van Anna Enquist‘Begin maart verscheen mijn derde dichtbundel: Een nieuw afscheid. Om dat te vieren zijn we, dat is een gewoonte geworden, met het hele gezin uit eten gegaan. Die avond was ik zo moe dat ik even niet oplette, met mijn vinger tussen de deur van de auto kwam en met een hele dikke vinger heb gedineerd. Ik herinner me maart 1994 overigens als een ontzettend leuke maand. In verband met de Boekenweek, die als thema Poëzie Centraal had, had De Arbeiderspers een tournee georganiseerd. Een aantal keren trokken we er 's avonds met z'n vijven op uit: Jan Eijkelboom, Rob Schouten, Gerrit Komrij (die constant zong: “Heb je zorgen voor de dag van morgen/zeg het Jezus alleen...”), Ed Leeflang als een soort opperspreekstalmeester en ik. We hebben die avonden veel gelachen. Ik was die maand blij en voelde me opgetogen. De bundel verkocht meteen ook erg goed. Tijdens het Boekenbal zat ik naast mijn uitgever, die me tevreden glimlachend meedeelde dat de eerste druk al was uitverkocht! Erg leuk was ook dat die hele zaal eindelijk eens vol zat met dichters. De kritiek veranderde die maand wel plotseling van toon en overviel me na alle lof voor die twee eerdere bundels een beetje: dit was te veel van het slechte. Over de recensie van Reugebrink in De Groene Amsterdammer werd ik woedend. Hij besprak een gedicht dat hij helemaal verkeerd begrepen heeft. Je staat dan machteloos. Toch trok ik me de kritiek niet erg aan, de vreugde overheerste. Ik was in maart ook al druk bezig met mijn roman, Het meesterstuk; corrigeren van de drukproeven, nadenken over het omslag, overleg met De Arbeiderspers over de oplage. Maar ondanks het feit dat ik het in maart heel druk had - en later weer in augustus toen mijn roman uitkwam - beheerst zo'n periode mijn leven niet ingrijpend. Omdat ik een vaste baan heb, reserveer ik een paar weken voor die drukte - daar maak ik met De Arbeiderspers goede afspraken over - en pak vervolgens weer de draad van het gewone leven op.’ | |
April◆ Op de Engelstalige boekenmarkt verschijnt een derde versie van de roman While England Sleeps van David Leavitt. De Engelse rechter bepaalde half februari na een proces dat de Britse schrijver Stephen Spender had aangespannen tegen David Leavitt andermaal dat diens roman wereldwijd uit de handel moest worden genomen. Vorig jaar al werd While England Sleeps van de markt gehaald na protesten van Stephen Spender. Hij meent dat Leavitt diens autobiografie World Within World heeft geplunderd, én bezwadderd, door als een ranzige demiurg de platonische liefdesgeschiedenis in zijn document om te werken tot hard core porno. In de Verenigde Staten verschenen 30 000 exemplaren in een gewijzigde editie, maar Spender bleef malcontent, evenzeer als de Engelse rechtbank, die zijn grieven ontvankelijk verklaarde. Leavitts Nederlandse uitgever De Harmonie werd in februari gesommeerd de resterende exemplaren van Ter- | |
[pagina 22]
| |
wijl Engeland slaapt te offeren aan de papierversnipperaar. Van de eerste druk van 5000 exemplaren waren er op dat moment nog maar enkele honderden over. De Nederlandse uitgever gaat een tweede druk uitbrengen in de versie zoals die door David Leavitt voor de tweede keer herzien is. Die herziening pleegt Leavitt niet zonder morren, zoals mag blijken in een repliek die is opgenomen in de ultieme kuising van het boek. ‘While England Sleeps is,’ schrijft Leavitt, ‘onder andere, een roman over de hypocrisie van de Engelse houding tegenover homoseksualiteit. In dat opzicht voorzag het de crisis die de publikatie zou veroorzaken. Homofobie is wereldwijd; wat uniek is aan de Engelse homofobie is dat ze deel uitmaakt van een nationale tamtam over homoseks in vergelijking waarmee de tamtam rond schrijvers die van plagiaat beschuldigd worden tam is.’ ◆ Hugo Claus viert op 5 april zijn 65ste verjaardag. De Leeuw van Vlaanderen is reeds bij leven een mythe. Zelfs over zijn geboorte doen verhalen de ronde. Zuster Stanislas van het Sint-Janshospitaal herinnerde zich in 1963 de verlossing van de kleine Claus nog levendig: ‘In het register van de geboorte-inschrijvingen vonden we Hugo Claus geboren den 5 april 1929 om 21 uur, zoon van Joseph Claus en Verlinden Virginie, Germaine. Persoonlijk werd het kind door mij verzorgd, na dat de geboorte door een keizersnee [...] verlopen was. Het juist gewicht ken ik niet meer, doch het was een flinke zoon.’ De verjaardag van Hugo Claus wordt alom gevierd, onder meer met de publikatie van zijn Gedichten 1948-1993. ‘Leuk verjaardagsgeschenk?’ vraagt Mark Vlaeminck in De Standaard (3-4) aan Hugo Claus. Zijn antwoord: ‘Ik houd me ver van alle feestgewoel. Ergens in de buurt van Buenos Aires zal ik zijn als ik 65 word. Op de Argentijnse Boekenbeurs ga ik in een panel zitten over De Toekomst van de Roman. [...] Ondertussen doe ik wel alsof ik geen woord Spaans versta. En als ik terug ben van Zuid-Amerika [waarheen Claus vooral gereisd is ten behoeve van de promotie van La Pena de Belgica], zal ik mijn verzamelde gedichten wel zien. Het wordt in alle geval een uiterst onwetenschappelijke uitgave. Veel critici zullen grijs worden. Voetnoten verwachten zij en verwijzingen. Ik geef ze mijn bijgewerkte gedichten van vroeger.’ Een andere uitgever, het Vlaamse Kritak, grijpt het jubileumjaar aan voor de lancering van het eerste nummer van het Jaarboek voor de Claus-studie. Dit jaarboek beoogt de diverse artistieke bezigheden van Claus ‘op een toegankelijke, ondogmatische en zo veelzijdig mogelijke wijze [te] benaderen’. Hugo Claus is op de hoogte en zegt toe om voor elke aflevering ongepubliceerd en verspreid verschenen werk af te staan. Ook is hij aanwezig bij de presentatie van het eerste nummer op 29 april. Dat nummer heet Het teken van de ram en concentreert zich op zijn vroegste werk tot 1950. Vervolgens wil de redactie van het jaarboek met iedere editie een sprong van vijf jaar maken. Het tweede jaarboek bestrijkt de periode 1950-1955. Verder is er in dit Claus-jaar een tentoonstelling van zijn toneelwerk in het Theater Instituut in Amsterdam, een theaterproduktie door de Utrechtse Paarden Kathedraal van Claus' stuk Gilles en de nacht, een in november te verschijnen nieuwe roman (Belladonna), een televisie-bewerking door Claude Goretta van zijn roman Het verdriet van België en een klein overzicht van zijn beeldende kunst. Willem Ellenbroek becijfert in een interview met Claus in de Volkskrant (5-4) dat deze ‘in de 47 jaar van zijn auteurschap 28 dichtbundels, 24 romans en verhalenbundels, 31 toneelstukken, | |
[pagina 23]
| |
19 toneelvertalingen en 18 filmscenario's’ schreef naast ‘een onbekend oeuvre aan beeldend werk’. ◆ Yves T'Sjoen is Claus' opmerking dat zijn Gedichten 1948-1993 bestaan uit de ‘bijgewerkte gedichten van vroeger’ niet vergeten als hij de uitgave in De Standaard (8-5) bespreekt. Hij signaleert tal van varianten, waarbij vooral de versobering opvalt: ‘Dat een tekstvergelijkende lectuur nogal wat varianten heeft opgeleverd, bewijst bovenal dat de dichter begaan blijft met de gedichten die zijn kunstenaarschap markeren. Ze stralen zoveel levenskracht (of veeleer levensdrift) uit, dat ze volgens de schepper af en toe moeten bijgewerkt worden. [...] Ten slotte wil ik er nog eens de nadruk op leggen dat Gedichten 1948-1993 ook drie reeksen ongebundelde gedichten bevat: “Een weerzinwekkend bezoek”, “Ambachten” en de variante lezingen van gedichten in de bundel Steeds. Claus creëert immers zelf de ruimte om zonder veel moeite aan tekstvergelijking te doen. Knipoogjes van de variantenkoning der Nederlandse poëzie. Claus' verzameld dichtwerk wil niet volledig zijn, dat wil zeggen álle gedichten bevatten, maar vooral uiterst vitaal, betoverd met de toets van de duivelskunstenaar die onze “Parnassien” is. De uiterst verzorgde editie is de kroon op een meesterlijk dichterschap. Hugo Claus heeft een prachtige, nieuwe bundel die zich verhuld heeft als louter verzameld dichtwerk.’ Rob Schouten neemt in Vrij Nederland (4-6) de kans waar de dichter Claus met ‘deze monumentale tussenstand van zijn poëzie’ bij een wat groter publiek aan te prijzen dan hij nu heeft: ‘Dat Claus als dichter nooit die naam heeft gemaakt die hij als prozaïst vestigde, heeft met de aard van zijn werk te maken. Bij ons werden de expansieve woordenrijke Vijftigers al vrij snel afgelost door een nuchterder, realistischer generatie. Eigenlijk bleef alleen Lucebert als oer-Vijftiger overeind. Maar in Vlaanderen bleef die poëzie van woordenstroom en experiment, met dichters als Karel van de Woestijne en Paul van Ostaijen traditioneel toch al veel sterker dan bij ons, veel langer aan het bewind. Eigenlijk zijn ze daar pas onlangs een beetje bekomen van de ergste logorrhee.’ ◆ De jury van de Libris Literatuur Prijs 1994 nomineert op 6 april de zes boeken die zijn uitverkoren voor de shortlist. Genomineerd zijn Frida Vogels voor De harde kern 2 (Van Oorschot), Inez van Dullemen voor Het land van rood en zwart (Querido), Margriet de Moor voor De virtuoos (Contact), Paul Claes voor De Sater (De Bezige Bij), Henk van Woerden voor Moenie kyk nie (Nijgh & Van Ditmar) en Leo Pleysier voor De Gele Rivier is bevrozen (De Bezige Bij). De opvallendste naam in dit rijtje is wellicht die van Henk van Woerden, die ineens breeduit in het nieuws komt, te meer daar hem enkele weken eerder voor Moenie kyk nie ook al de Geertjan Lubberhuizenprijs voor het beste literaire debuut uit 1993 is toegekend. Jan Terlouw (juryvoorzitter) schrijft in de verantwoording bij de nominaties dat de jury ‘een tikje teleurgesteld’ is, en dat ‘er jaren zijn geweest met een hoogwaardiger literaire produktie in het Nederlandse taalgebied. Natuurlijk, ook in 1993 zijn er goede boeken geschreven en al met al hebben de leden van de jury veel genoegen beleefd aan hun taak. Maar uit het feit dat in de eerste selectie niet meer dan 19 titels voorkwamen, terwijl een maximum van dertig was toegestaan, kan worden afgeleid dat althans voor de eerste selectie de juryleden niet hebben getobd met een verlegenheid van keuze.’ Niettemin waren er opvallende afwezigen op die zogenaamde longlist. Zo ontbraken De tweeling van Tessa de Loo, Dubbelster van Gerrit Komrij, Het woe- | |
[pagina 24]
| |
den der gehele wereld van Maarten 't Hart en Omhelzingen van Gerrit Krol, terwijl de diskwalificatie van De naam van de vader van Nelleke Noordervliet als een regelrechte vergissing moet worden beschouwd. Libris, sponsor van de literatuurprijs, maakt in de weken voorafgaand aan de uitreiking (16 mei) op televisie reclame voor de genomineerde titels. De uitgevers van de zes boeken dragen bij in de kosten. ◆ Het Vlaamse weekblad Markant meent te hebben achterhaald wie zich verschuilt achter het pseudoniem Patrick Demompere, de literaire criticus die sinds half februari in Humo met de botte bijl inhakt op tal van gevestigde literaire reputaties. Na een grondige tekst- en stijlanalyse komt het blad tot de slotsom dat niemand minder dan Gerrit Komrij zich bezighoudt met deze literaire slachtpartijen. René Zwaap besteedt er in De Groene Amsterdammer aandacht aan: ‘De kritieken van Demompere, die zich tot nu toe achtereenvolgens vergreep aan de werken van Cees Nooteboom, Ivo Michiels, H.M. van den Brink, Oek de Jong, Hermine de Graaf, Kristien Hemmerechts, Ciska Muller en Boudewijn Büch, kenmerken zich door een ultieme hardhandigheid, steevast besloten met uitsmijters als: “Het boek is zeer geschikt, overigens, om het tot snippers te verscheuren voor als na winkelsluitingstijd de kattebakvulling onverhoopt op is.” Markant wijst verder op een recente uitspraak van Komrij in een interview met Humo, die leek te preluderen op de actie-Demompere: “Er blijft een soort literatuur verschijnen waar ik een grondige hekel aan heb en die ik erg zou willen bestrijden. Misschien houd ik binnenkort wel eens een grote blaaspartij, maar om redenen van tactiek kan ik daar niets over zeggen.” Vanuit Portugal ontkent Komrij overigens alle betrokkenheid bij Demompere. “Het gebeurt me wel vaker dat me dergelijke kwaadaardigheden toegeschreven worden”, heet het, met een verwijzing naar de theorie van taalwetenschapper Teun A. van Dijk dat het geschrift De ondergang van Nederland van Mohamed Rasoel in werkelijkheid Komrijs werk is.’ ◆ Golo Mann overlijdt 9 april op 85-jarige leeftijd in het Zwitserse Zürich. Golo Mann was filosoof, historicus en schrijver van werken als Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts, Wallenstein en Zwölf Versuche. ◆ Uitgever Rob van Gennep overlijdt op 13 april op 56-jarige leeftijd in Amsterdam. Uitgeversland wordt er niet fraaier op, denkt Ben Haveman. Er zijn geen nette uitgevers meer: ‘Evenmin zijn er nog bohémiens als Lubberhuizen en Van Oorschot. Uitgestorven is de romantische intellectueel van het type Johan Polak. Rob van Gennep was de bevlogen workaholic die zijn weerga niet kende. Na hem domineert weinig meer dan de managementcursus, de bestsellerlijst. De boekenbranche lijkt haar ziel te hebben verloren.’ (de Volkskrant, 14-4) Rob van Gennep, die al langere tijd ziek was, sprak begin maart - en in het vooruitzicht van zijn dood - met Ben Haveman in de Volkskrant (4-3). Het werd min of meer zijn afscheidsinterview. Aanleiding vormde de hem wegens zijn verdiensten voor het boekenvak toegekende eenmalige literatuurprijs van het literaire televisieprogramma Passages van Philip Freriks. ‘Jongens,’ laat Haveman hem daarin zeggen, ‘er is nu ook een prijs voor terminale uitgevers.’ Halverwege januari bestond Uitgeverij Van Gennep 25 jaar. Het feest werd op sobere wijze gevierd. Theodor Holman in De Groene Amsterdammer: ‘De uitgeverij van Rob van Gennep begon met het merkwaardige contact dat er tussen Johan Polak en Rob van Gennep bestond. Van Gennep leerde Johan Polak kennen | |
[pagina 25]
| |
in 1959 via zijn vriendje uit dienst, Douwe Fokkema, thans hoogleraar literatuurwetenschap. Polak startte met het blad Kartons voor Letterkunde en hij stelde Rob van Gennep aan, die zijn uitgeversdiploma bij uitgeverij Moussault aan het halen was, als secretaris. Theo Sontrop kwam in de redactie toen er nieuwe Kartons bedacht moesten worden en dat leverde nog mooie boekjes op, zoals Pressers Schrijfsels en schrifturen. “Rob is een reële idealist,” stelde Johan Polak vast bij het begin van hun samenwerking.’ ◆ ‘Reizen’ is in 1994 het thema van de actie Het geschreven leven, waarmee de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen (vbvb) jaarlijks boeken op het gebied van non-fictie promoot. De aan de actie verbonden prijs, waarmee een bedrag van 150 000 bf gemoeid is, wordt op 13 april in Antwerpen uitgereikt aan de schrijver van het beste reisboek dat in de afgelopen jaren op de Vlaamse boekenmarkt is verschenen. Bart Plouvier wint de Prijs van het geschreven leven 1994 voor zijn verhalenbundel De reiziger, de veroveraar en de autochtoon. Genomineerd waren verder Janny Groen (Amerika. De kleur van ketchup), Cees Nooteboom (De omweg naar Santiago), de Standaard-reisgidsen en nog eens Bart Plouvier (De kleuren van de zee). ◆ Els Pelgrom (1934) ontvangt voor haar eenentwintig boeken de Theo Thijssenprijs 1994, een driejaarlijkse staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur die nu in financieel opzicht gelijkgetrokken is met de P.C. Hooftprijs. De prijs, ten bedrage van 75 000 gulden, is de belangrijkste prijs voor jeugdliteratuur in Nederland. Bovendien stelt de staat voor de prijswinnaar een bedrag van 50 000 gulden ter beschikking, vrij te besteden aan een specifiek literair doel dat verband houdt met haar eigen oeuvre. Eerdere prijswinnaars zijn Wim Hofman en Willem Wilmink. ◆ Leon de Winter en Chris van der Heijden schrijven een Handleiding ter bestrijding van extreem-rechts (De Bezige Bij), waarin de clichés en stokpaardjes van extreem-rechts ontkracht worden aan de hand van stellingen in een vraagen antwoordspel. De socratische dialogen dienen opiniemakers, leraren en politici materiaal in handen te geven voor de bestrijding van racistische opvattingen. De Bezige Bij verspreidt vijfduizend exemplaren van de handleiding onder scholen. Leon de Winter overhandigt het eerste exemplaar van het pamflet in Perscentrum Nieuwspoort in Den Haag aan staatssecretaris van Justitie Aad Kosto. ◆ De Franse uitgeverij Gallimard publiceert Le premier homme, een onvoltooide roman van Albert Camus. Het boek groeit in Frankrijk uit tot een van de best verkochte boeken van het jaar. Camus kwam op 4 januari 1960 bij een verkeersongeluk om het leven. ‘Ergens tussen de brokstukken,’ schrijft Henk Pröpper in de Volkskrant (29-4), ‘vond men een tas met daarin het manuscript van een roman waaraan Camus al een jaar werkte: 144 dichtbeschreven bladzijden, in het priegelige, nauwelijks te ontcijferen Lineair C van Camus. Ooit schreef hij dat deze roman, Le premier homme, onvoltooid moest blijven, noodzakelijkerwijs. Hij zal dat op een andere wijze bedoeld hebben. Feit is dat het boek 34 jaar lang onuitgegeven is gebleven, omdat het onaf was: hier en daar moest Camus nog beschrijvingen inlassen, of een anekdote vertellen. Sommige personages veranderen regelmatig van naam, waaruit blijkt dat hij geaarzeld heeft of hij de roman, die in hoge mate autobiografisch is, ook als zodanig moest presenteren. Ook stilistisch is de roman niet in alle opzichten af, maar, zoals onze dichter Leopold een eeuw geleden schreef: “O | |
[pagina 26]
| |
rijkdom van het onvoltooide.” [...] De nu verschenen roman - dank zij de archeologische speurzin van dochter Catherine Camus - is een van de rijkste van de afgelopen jaren. Camus zou er postuum de Prix Goncourt voor moeten krijgen. [...] In Le premier homme zien we een jongen die weinig mee heeft, de kracht ontdekken die later de toon van zijn boeken zal bepalen. Een jongen die uiteindelijk, op veertigjarige leeftijd, voor het graf van zijn vader staand, een beetje volwassen zal worden. Camus laat zien hoe duizelingwekkend grappig opgroeien eigenlijk is. Door het verhaal van de speurtocht naar zijn vader, vertelt Camus het verhaal van zijn eigen groei, hoe hij de lege kern vol van stilte heeft weten om te smeden tot een harde kern van vrolijkheid, licht om te dragen, maar sterk voelbaar. Bevrijdend.’ | |
De maand april van P.F. Thomése‘Heldenjaren verscheen eind april. Dit was ook de eerste maand sinds tijden waarin voor mij niets meer aan het boek te doen was; ik had de drukproeven bekeken, alles was klaar. Bij Zuidland [1990] duurde het bijna een jaar voordat het boek uitkwam. Ik herinner me nog dat ik daar echt op heb gewacht, ik ging bijna bij Athenaeum-boekhandel voor de deur liggen om het eerste exemplaar binnen te zien komen. Heldenjaren was er, nadat ik het manuscript had ingeleverd, veel sneller. Toen het uitkwam heb ik een feest gegeven. Ik heb het in april drukker gehad met het inslaan van drank en nootjes dan met het boek. Ik ben vervolgens ook niet echt op de recensies gaan zitten wachten. Ze gingen er bij mijn uitgeverij Querido, na het succes van Zuidland, op voorhand vanuit dat het tegen zou vallen en ik had er zelf ook niet zulke hoge verwachtingen van. Uiteindelijk viel het me dus wel weer mee; er werd snel op de roman gereageerd, binnen drie weken scoorde ik al een behoorlijke oppervlakte in de krant. En dát schijnt voor een uitgeverij te tellen: niet wát er staat maar het aantal vierkante centimeters. Eigenlijk had ik met dit boek, Heldenjaren, willen debuteren, maar het wilde maar niet afkomen, het was te wijdlopig, ik had nog niet de juiste vorm gevonden. Toen ben ik, wat ik toch al deed, verhalen gaan schrijven. Ik vond het moeilijk om daarna een roman te schrijven. Als ik Zuidland en Heldenjaren met elkaar vergelijk, heb ik een lichte voorkeur voor het laatste - mijn meest miskende! - boek. Het is veel kwetsbaarder gebleken dan Zuidland. Er bestaat tussen mij en Herman Visch minder afstand dan tussen mij en die figuren uit Zuidland. Tijdens het schrijven van Heldenjaren, een boek dat gaat over iemand die in een impasse zit, raakte ik zélf in een impasse: ik werd mijn eigen boek. Ik ben nu weer aan een nieuwe roman bezig met een heel andere hoofdfiguur: iemand uit het verzekeringswezen, die ik met plezier in de val laat lopen.’ | |
Mei◆ Blauwe maandagen, de slapstick-achtige roman van de 23-jarige Arnon Grunberg over een queeste naar liefde (ouderliefde, betaalde liefde en echte liefde), krijgt een voor een debuut ongewoon enthousiast onthaal. ‘“Droomdebuut”,’ roept Ronald Giphart uit in Het Parool (6-5). ‘“Librisprijs 1995”, “allemaal lezen”.’ Ed van Eeden is vooral onder de indruk van Grunbergs talent: ‘Dit onderkoelde proza is op zijn zachtst gezegd een aanwinst voor de Nederlandse letteren. Grunbergs bitterzoete realisme onttrekt zich aan makkelijke categorisering of schematische indelingen. Hij heeft al meteen een duidelijk eigen stijl, die peinzend-cynisch genoemd mag worden.’ (Utrechts Nieuwsblad, 21-5) | |
[pagina 27]
| |
Toch heeft juist een aantal jongere critici zo hun reserves. Arjan Peters noemt Grunberg een geestig schrijver, en in Blauwe maandagen staan schitterende tragikomische passages, maar: ‘De roman had beslist met een derde bekort kunnen worden. Nu lijkt het meer dan toeval dat Grunbergs eerste zin “mijn”, “mijn” en “ik” bevat, en de laatste “ik”, “ik”, “mijn”.’ (de Volkskrant, 13-5) De kritiek van Jessica Durlacher is van hetzelfde laken een pak: ‘Blauwe maandagen bestaat uit een heleboel goeie, sterke en verschrikkelijke fragmenten, maar de redundante rommel ertussen, vooral in de tweede helft, laat een gevoel van teleurstelling achter. [...] Ook Chaplin draaide altijd veel te veel, maar hij gooide het meeste wel tijdig weg. Er zit in Blauwe maandagen een prachtig boek verscholen.’ (Vrij Nederland, 4-6) Later dit jaar, op de Frankfurter Buchmesse, verdringen Duitstalige uitgevers zich voor de vertaalrechten van Blauwe maandagen. Uit negen kandidaten kiest Grunberg, mede op aanraden van zijn uitgever Nijgh & Van Ditmar, voor Diogenes Verlag uit Zürich, tevens de uitgever van Connie Palmen en Leon de Winter. ◆ De Bezige Bij schenkt op bevrijdingsdag, 5 mei, 25 000 boeken (alle van bekende fondsauteurs als Harry Mulisch, Willem Frederik Hermans, Kees van Kooten, Leon de Winter, Marja Brouwers, Remco Campert, Marten Toonder, Jan Wolkers en vele anderen) aan de Nederlandse lezers door middel van een boekendropping. Vanuit twee vliegtuigen worden boven alle provinciesteden, Amsterdam en Rotterdam in totaal 125 000 strooibiljetten uitgeworpen die - zolang de voorraad strekt - kunnen worden verzilverd bij een van de plaatselijke boekhandels. De jubilerende uitgeverij herdenkt daarmee dat zij vijftig jaar lang in vrijheid literatuur heeft kunnen uitgeven. Het idee voor de actie komt van Kees van Kooten. Van Kooten zelf zit met Albert Voster (directeur De Bezige Bij) in de Dakota die Amsterdam en de noordelijke steden aandoet. ◆ Lucebert (pseudoniem van Lubertus Jacobus Swaanswijk) overlijdt 10 mei op 69-jarige leeftijd. Kees Fens eert de dichter/schilder, Keizer der Vijftigers, als ‘een van de grootste taalkunstenaars uit de Nederlandse literatuur’. Fens denkt dat het Nederlands ‘van zijn werk nooit meer [zal] bijkomen’. ‘Ik heb Lucebert één keer gezien,’ schrijft hij aan het slot van zijn in memoriam. ‘Op een receptie in zijn woonplaats Bergen. De dood of het leven van A. Roland Holst werd herdacht. Hij stond terzijde. Alleen. En keek met die grote ogen, die alleen schilders en zeer visuele dichters hebben, licht ironisch het hele gedoe aan. Alles kirde om het aanwezige koningshuis. Daar vond ik de betiteling “keizer” haar definitieve betekenis krijgen.’ (de Volkskrant, 13-6) Kees Fens is een van de velen die de dood van Lucebert (de samenstellende delen van die naam betekenen allebei licht) op enigerlei wijze herdenken. In Vrij Nederland nemen de mede-Vijftigers Remco Campert, Gerrit Kouwenaar en Bert Schierbeek ieder met een gedicht afscheid van hun vriend. Ook De Groene Amsterdammer (18-5) brengt een laatste eresaluut aan De Keizer der Vijftigers, met korte teksten van Rein Bloem, Johan van der Keuken (‘Lucebert was een kosmisch mens - en dat blijft hij - maar hij was onverzettelijk in zijn afwijzing van alle mooie praatjes van kosmische troost’), Lucas Hüsgen, Frank Lodeizen en Cyrille Offermans. T. van Deel in Trouw (13-5): ‘Ieders dood is een affront en moeilijk voorstelbaar, maar de dood van Lucebert, die orakelende en woordgulzige dichter [...] lijkt opeens alle kleur uit het aanwezige weg te nemen. [...] Hoeveel regels ken ik | |
[pagina 28]
| |
van hem uit het hoofd, het moeten er tientallen zijn [...] Lucebert lezen betekent werkelijk dat je in de ruimte van het volledig leven komt te staan en hetzelfde geldt voor het kijken naar zijn tekeningen en schilderijen.’ Lucebert was een van de tien schrijvers die H.U. Jessurun d'Oliveira interviewde voor zijn bundel Scheppen riep hij gaat van Au (1964). In het gesprek met hem, gehouden in mei 1959 en eerder gepubliceerd in Tirade nummer 30, staat een frappante zelftypering. ‘Ik ben geen nihilist,’ zei Lucebert, ‘ik ben een alles relativerend mysticus, een skeptisch zwerver, een voorzichtige losbol.’ Die losbol is misschien voorgoed blijven hangen. Een nieuwe bundel van Lucebert, die De Bezige Bij al voor september had aangekondigd (en die zijn 70ste verjaardag had moeten opluisteren), draagt immers de titel Van de maltentige losbol. En maltentig - dat is een toegespitste vorm van voorzichtigheid. Albert Voster (directeur De Bezige Bij) verwees ernaar in zijn toespraak op de herdenkingsbijeenkomst voor Lucebert, op 16 mei, in de Ruïnekerk te Bergen: ‘De dood van Lucebert sloeg onverwacht toe. Op geen enkele wijze konden we vermoeden dat hij zo plotseling zou sterven. Nog kort geleden sprak ik met hem en Tony [Luceberts vrouw]. Ze waren het voorjaar in Berlijn geweest, en Lucebert had hard gewerkt aan keramieken en gedichten. Samen met zijn Duitse uitgever Joseph Kleinheinrich smeedden we plannen voor het uitgeven van een speciale dichtbundel bestaande uit ongeveer zestig gedichten (die hij in een jaar tijd heeft gemaakt) en dertig gouaches die inmiddels ook al klaar zijn. [...] Rond de zeventigste verjaardag van Lucebert zouden we - niet al te nadrukkelijk overigens - de verschijning enige luister geven. Maar een verklaring van de titel Van de maltentige losbol geeft het al aan. Die is namelijk van de al te nauwgezette lichtzinnige mens. Hoe kan ik als zijn uitgever én persoonlijk nu nog verder uitdrukking geven aan het grote verdriet? Lucebert is dood.’ De zomeraanbieding van De Bezige Bij, verschenen net voor Luceberts overlijden, maakt melding van de voorgenomen uitgave in drie edities (op groot formaat) van wat Luceberts laatste bundel zal blijken te zijn: een luxe-editie met één originele gouache in een oplage van dertig exemplaren, een luxe-editie met één ets in een oplage van vijftig exemplaren en een handelseditie bestaande uit Van de maltentige losbol met een fotoboek over Lucebert en zijn beeldende kunst van Jens Christian Jensen en Karin Székessy (twee delen in cassette). Op het verschijningsprogramma voor diezelfde maand staan verder een herdruk (de elfde) in gebonden editie van Luceberts eerste bundel apocrief/de analphabetische naam en de handelseditie van een proefschrift van Anja de Feijter onder de titel ‘apocrief/de analphabetische naam’. Het historisch debuut van Lucebert. Die dissertatie, waarop De Feijter cum laude promoveerde tot doctor in de Letteren, beziet Luceberts debuut ‘in het licht van de intertekst van Joodse mystiek en Hölderlin’. ◆ In een voorbeschouwing in het Utrechts Nieuwsblad (14-5) stelt Inge van den Blink dat Frida Vogels' roman De harde kern 2 het meeste recht heeft op de 100 000 gulden die verbonden zijn aan het winnen van de Libris Literatuur Prijs 1994. Maar dan moet de jury wel lef hebben: ‘Daar is inderdaad lef voor voor nodig, niet alleen omdat De harde kern geheel buiten de hedendaagse literaire orde valt, maar ook omdat de schrijfster al te kennen heeft gegeven dat ze op geen enkele manier voor publiciteit beschikbaar is.’ Over dat lef blijkt de jury te beschikken. Frida Vogels krijgt de prijs, die door | |
[pagina 29]
| |
haar uitgeefster Gemma Nefkens in ontvangst genomen wordt. Juryvoorzitter Jan Terlouw spreekt tijdens de uitreiking van een pijnlijk persoonlijk boek, zo persoonlijk dat je als lezer geneigd bent te denken dat het niet voor jou bestemd is. Dat mag zo zijn, maar de nos had toch liever een stralende prijswinnares die loftuitingen toegezwaaid zien krijgen. Het actualiteitenprogramma nova, dat de uitreiking van de prijs toen die nog ako Literatuur Prijs heette steevast rechtstreeks uitzond, beperkt zich tot een semi-rechtstreeks en in vier minuten afgeraffeld verslag van de feestelijke gebeurtenis in het Amstel Hotel in Amsterdam - alleen omdat de schrijfster van het winnende boek niet aan het diner verschenen is. Jaap Stelloo (divisiemanager van de boekhandelsketen Libris, sponsor van de prijs) betoont zich sportief tegenover Truus Ruiter van de Volkskrant. ‘Ik ga ervan uit,’ zegt hij, ‘dat de jury in alle wijsheid het beste boek heeft gekozen.’ In de televisierrubriek van diezelfde krant doet Kees Los daags na de uitreiking nog een aardig voorstel, dat zijn schaduwen ver vooruitwerpt: ‘Die Libris adverteert al dagen lang met de genomineerde boeken, dus ik mag aannemen dat die zijn commerciële belangen bij de zaak heeft veiliggesteld. Het belang van de kijker schiet er een beetje bij in, vind ik. Vergelijk dat eens met de manier waarop een songfestival wordt afgewikkeld. Ook al stelt dat inhoudelijk gezien minder voor dan de meeste boeken, ook al verliezen we het dik, we zijn er, inclusief een gevierd tv-komiek in het voorprogramma, een hele avond zoet mee. Wat moet er niet een prachtnacht van het boek op het scherm te brengen zijn, met gedramatiseerde fragmenten uit het genomineerde werk, uitgevoerd door de cast van Onderweg naar morgen of gtst en geproduceerd door groothandel Endemol; met publieke discussies van de jury, waarop wij allen via 06-lijnen kunnen inhaken. Zoiets volgend jaar graag.’ | |
De maand mei van Arnon Grunberg‘Dat het zo voortvarend zou gaan, had ik niet gedacht - al moet ik zeggen dat ik al twee maanden vóór de verschijning van Blauwe maandagen een prijs kreeg voor een verhaal in De Tweede Ronde. Het was in Tegelen op een literaire manifestatie. Gaven ze me de Rabobank Lenteprijs. Zat ik tussen Cherry Duyns en Hugo Claus in te signeren. Maar het stapeltje Tweede Rondes raakte op geen stukken na uitverkocht. Philip Freriks, die de Tegelse avond presenteerde, vertelde me dat hij het wel een geinig verhaal vond, dat verhaal uit De Tweede Ronde. Haha, toen dacht ik: Kon ik maar naar Chateau Holtmühle, waar ik zou overnachten met Duyns, Claus en de andere schrijvers. Ik had werkelijk geen flauw vermoeden dat mijn boek zo zou aanslaan. Op 2 mei werd mijn roman gepresenteerd in Athenaeum Boekhandel. Mijn uitgever Vic van de Reijt hield daar een ontroerende toespraak en ging vervolgens met vakantie. Dat was het dan, dacht ik. Maar twee weken later belde Joost NijsenGa naar voetnoot* mij op. Dat de eerste druk was uitverkocht, dat ze hadden bijgedrukt en er, omdat het zo hard liep, maar meteen een derde druk bij hadden gedaan. Een week daarna, ergens eind mei, zat ik bij Sonja, waarschijnlijk ook op grond van een interview in de nrc en die lovende recensie van Giphart in Het Parool. Ja, daarna liep het helemaal storm. In mijn herinnering zat ik wel iedere dag in een radioprogramma of in een of andere literaire happening. Summum was een radiogesprek op een regio- | |
[pagina 30]
| |
nale zender, waar mij de vraag werd gesteld: Hoe trek je je af? Ik antwoordde: Met een handschoen (wat aan de andere kant van de lijn op veel onbegrip stuitte). Na dat interview dacht ik: Het is mooi geweest. Er gebeurden ook veel leuke dingen. Ik werd ontboden op het kantoor van Boudewijn Paans, de baas van de vpro-Gids. Hij vroeg of ik iedere week een stukje voor de gids wilde schrijven. Ik zei: Ja. Toen zei hij: Wat dacht u van Yasha als titel? (Dat is mijn tweede naam.) Dat vond ik ook goed. Toen zei hij: Nou als we elkaar niets meer te zeggen hebben moet u weer naar Amsterdam. Zo is dát begonnen. O ja, en de interviewer van Humo vertelde me dat hij van de hoofdredacteur moest zeggen dat-ie het een mooi boek vond, dan was ik misschien bereid een stuk voor ze te schrijven. Over de moeder van Gullit. Maar waar woont de moeder van Gullit? En afgezien daarvan, hoe kwamen ze erbij dat ik een voetbalfanaat ben? Waarschijnlijk op grond van dat ene hoofdstuk in Blauwe maandagen. Of een seksmaniak? Playboy vroeg me een stuk te schrijven over een dildofabriek. Ik kreeg ook vele verzoeken van damesbladen. Zo vroeg Avenue me of ik een reportage wilde schrijven over een vrouwvriendelijk escortbedrijf. Zij zouden alle onkosten vergoeden, ja álle onkosten. Leek me wel leuk, dus maakte ik een afspraak met een meisje dat voor dat bureau werkte. Ik heb trouwens alleen maar met haar gedineerd in Hotel de l'Europe. Uiteindelijk heb ik tot hun teleurstelling een heel ander verhaal aangeleverd, waarna ik op hun verzoek toestemde een noot bij het artikel te plaatsen waarin ik vertelde wat de oorspronkelijke opdracht was geweest.’ | |
Juni◆ Guus Middag constateert aan de vooravond van de uitreiking van de eerste vsb Poëzieprijs, waaraan voor de winnaar een bedrag van 50 000 gulden verbonden is, in nrc Handelsblad (6-5) dat die prijs qua opzet (meedingers zijn de bundels van het voorgaande jaar, een longlist, nominaties, en dergelijke) gelijk is aan de Libris en de ako Prijs: ‘Bij proza voorziet die opzet nog wel enigszins in de behoefte om de balans op te maken, overzicht te krijgen van wat er van “al die boeken van vorig jaar” nu werkelijk de moeite waard is gebleken. Bij poëzie geldt dat veel minder. Er is bijna niemand die alle bundels leest en er is nauwelijks debat over. Voor de gemiddelde lezer zullen álle vsb-nominaties verrassingen zijn. [...] Het hele systeem bestaat bij de gratie van een klimaat waarin bundels druk gelezen en gewogen en vergeleken worden, en zo'n klimaat is er vooralsnog niet. Mogelijk gaat de vsb-prijs daarvoor zorgen.’ Aan de winnaar kan het niet liggen. De prijs gaat op 7 juni naar Hugo Claus voor zijn bundel De Sporen (De Bezige Bij). De jury, bestaande uit Hugo Brems (voorzitter), Wiel Kusters, Huub Oosterhuis, Barber van de Pol en Agaath Witteman, kiest zijn bundel uit 69 inzendingen, waarvan er zeven genomineerd worden. De genomineerden, behalve Claus, zijn Lloyd Haft (Atlantis, Querido), Rutger Kopland (Geduldig gereedschap, Van Oorschot), Gerrit Kouwenaar (Er is geen elders waar het anders is, Querido), Leo Vroman (De godganselijke nacht, Querido), Elly de Waard (Eenzang Twee, De Harmonie) en Ad Zuiderent (Op de hoogte van Icarus, De Arbeiderspers). Claus wordt nota bene diezelfde dag nog een belangrijke prijs toegekend: de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voor zijn hele literaire oeuvre. ‘Hugo | |
[pagina 31]
| |
Brems zal er de hand in hebben gehad,’ schrijft Michel Maas in de Volkskrant (8-6). ‘Want hij zat in allebei de jury's - in eentje zelfs als voorzitter - twee jury's die allebei, en allebei op een en dezelfde dag, een kolossale prijs toekenden aan Hugo Claus. Al had natuurlijk Claus die prijzen zonder Hugo Brems evenzogoed gewonnen. En ook als hij dit jaar niet 65 was geworden. [...] De prijzen hadden hem blijkens de juryrapporten niet kunnen ontgaan. De vsb-jury kon onmogelijk heen om de “nauwelijks te evenaren reputatie van Claus als dichter”. En die andere jury zat klemvast, geconfronteerd met een “oeuvre dat in omvang en variëteit zijn weerga niet kent”.’ ◆ Het proces tegen schrijver Graa Boomsma en journalist Eddy Schaafsma dient 26 mei voor de rechtbank in Groningen. Alles in dit door oud-strijder L. Buma aangespannen proces draait om Boomsma's uitspraak in een interview naar aanleiding van zijn roman De laatste typhoon, waarin hij de militairen die eind jaren veertig naar Nederlands-Indië werden gestuurd vergelijkt met ss'ers. Tegen die zin, in het Nieuwsblad van het Noorden als kop boven het interview verschenen, eist de officier van justitie een voorwaardelijke geldstraf van vijfhonderd gulden met een proeftijd van één jaar (óf vijf dagen celstraf) én storting van eenzelfde bedrag op rekening van het Kingma Studentenfonds, een studiefonds voor kinderen van oud-strijders. Op dat fonds zou Boomsma in principe zelf een beroep kunnen doen, want zijn eigen vader, aan wie De laatste typhoon is opgedragen, is als militair naar Insulinde gezonden. Boomsma verweert zich door te stellen dat het de taak is van een schrijver om tot een discussie te komen door middel van messcherpe vergelijkingen. Het feit dat hij op grond van zo'n vergelijking wordt teruggefloten, beschouwt hij als een inperking van de uitoefening van zijn beroep. De officier van justitie G. Souër erkent dat er destijds in Nederlands-Indië gruweldaden zijn begaan, maar wil niets weten van het literaire verweer van Boomsma: ‘Dit is geen schrijversproces.’ Boomsma's advocaat H.F. Doeleman voert tevens aan dat zowel in het boek als in het interview blijkt dat Boomsma zich juist niet tegen de soldaten richt. In het interview stond immers: ‘Maar ze werden ertoe gedreven. Schoten ze niet, dan liepen ze de kans door een meerdere te worden neergeschoten.’ De rechtbank in Groningen spreekt Graa Boomsma en Eddy Schaafsma op 9 juni vrij. Boomsma heeft zich niet aan smaad schuldig gemaakt toen hij in het Nieuwsblad van het Noorden zijn uitspraak deed en Schaafsma heeft gewoon zijn journalistieke werk gedaan. De gekwetste oud-Indiëstrijders laten het er niet bij zitten en kondigen nieuwe protestacties en gerechtelijke stappen aan. Intussen heeft het wonderlijke proces tot over de grenzen aandacht gewekt. Van de Zaak van één Zin verschenen zelfs berichten in The Indepedent on Sunday, de Herald Tribune en de Kuala Lumpur Times. ◆ Toon Tellegen ontvangt na de Libris Woutertje Pieterse Prijs ook al een Gouden Griffel voor Bijna iedereen kon omvallen (Querido). De jury, onder leiding van Harry Bekkering, beschouwt zijn boek als het best geschreven kinderboek van 1993. Tellegen krijgt daarnaast een Zilveren Griffel voor zijn boek Jannes (Querido). Andere Zilveren Griffels zijn er voor Imme Dros (De blauwe stoel, de ruziestoel, Querido), Sjoerd Kuyper (Robin en Suze, Leopold), Harrie Geelen (Herman het kind en de Dingen, Van Goor), Jean Fritz (Aan de verkeerde kant van de aarde, Jenny de Jonge), Roberto Piumini (Motu-Iti, het meeuweneiland, Querido), Aidan Chambers (De tolbrug, | |
[pagina 32]
| |
Querido), Lydia Rood (Een mond vol dons, Leopold) en Willem Wilmink (Het Wilheltnus, Van Goor). Het Gouden Penseel voor het best geïllustreerde kinderboek gaat naar Jan Jutte voor zijn illustraties bij Rindert Kromhouts boek Lui Lei Enzo (Zwijsen). De Nederlandse Kinderjury, tegenhanger van de Griffels en Penselen, kiest heel andere titels als de favoriete boeken. De kinderen van zes tot negen roepen Erge Ellie en nare Nellie van Rindert Kromhout (Zwijsen) uit als winnaar. De categorie lezers tot twaalf jaar houdt het meest van Confetti conflict van Carry Slee (Van Holkema & Warendorf), terwijl de kinderen van dertien tot en met zestien jaar De voorspelling van de in april overleden jeugdboekenschrijver Evert Hartman (Lemniscaat) tot winnaar kiezen. De prijzen van de Kinderjury, die in 1987 is ingesteld door cpnb, nblc en vara en tegenwoordig wordt gesponsord door Venz en de Nederlandse Boekenbon, worden op 15 juni in een speciaal daaraan gewijd tv-programma van de vara bekendgemaakt. ◆ Televisiemaker Tilman Jens suggereert in een uitzending van de Westdeutsche Rundfunk dat de 74-jarige Marcel Reich-Ranicki - de luidruchtige en zeer gezaghebbende mandarijn onder de literaire critici in Duitsland - eind jaren veertig, als consul van Polen te Londen, zich had aangesloten bij de Poolse geheime dienst, en in dat verband uitgeweken Polen in handen van de Russische geheime dienst zou hebben gespeeld. Reich-Ranicki reageert op televisie en later in Die Zeit en de Frankfurter Allgemeine Zeitung door te beamen dat hij na de oorlog een overtuigd communist was, maar dat hij in die naoorlogse jaren niet de enige was die alle heil van het communisme verwachtte. Ook zegt Reich-Ranicki dat hij in 1948 in Londen inderdaad consul werd en als zodanig contacten onderhield met de geheime dienst, ja sterker, dat hij in de periode tussen 1944 en 1950 voor ze heeft gewerkt, maar hij ontkent ten stelligste dat hij mensen aan Stalin zou hebben uitgeleverd - iets dat volgens hem ook helemaal niet nodig was omdat er in Polen onder Gomulka in die jaren nog een zeer liberale vorm van communisme werd beleden. ◆ Van 17 tot en met 25 juni is Rotterdam het toneel van de 25ste Poetry International - het dichtersfestival dat zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld tot een internationale ontmoetingsplaats van bekende en onbekende dichters. Onder het motto Future of the Past worden veel dichters uitgenodigd die er ook al in 1970 bij waren: Remco Campert, Hugo Claus, Judith Herzberg, Gerrit Komrij, Bert Schierbeek, Simon Vinkenoog en Leo Vroman. Grote buitenlandse namen zijn Yehuda Amichai, Bei Dao, Breyten Breytenbach, Hans Magnus Enzensberger, Lars Gustafsson en Miroslav Holub. De officiële opening wordt op 20 juni verricht door koningin Beatrix. Breyten Breytenbach houdt bij die gelegenheid een feestrede. Van hem rijdt er vanaf diezelfde dag ook een dichtregel door Rotterdam. ‘Jy leef asof jy onsterflik is’, staat er op een vuilniswagen van de Roteb. Het festival, bedacht directeur Martin Mooij, bestaat al zo lang dat er inmiddels generaties van dichters hebben opgetreden. Daarom opent de 25ste editie van Poetry International in de Rotterdamse Doelen op 17 juni met een Nederlands-Vlaamse avond waarop zes vertegenwoordigers van de eerste generatie, die een rol gespeeld hebben in de geschiedenis van Poetry, elk een oogappel van de nieuwe generatie komen voorstellen. Herman de Coninck kiest voor Peter Ghyssaert, Sybren Polet voor Tonnus Oosterhoff, Bert Schierbeek voor Gerry van der Linden, Eddy van Vliet voor Ber- | |
[pagina 33]
| |
nard Dewulf, Simon Vinkenoog voor Diana Ozon en Remco Campert voor Mustafa Stitou. Van de zes uitverkorenen is die laatste ongetwijfeld de onbekendste dichter. Er is zelfs geen bundel van hem gepubliceerd. Stitou is nog maar 19 jaar. Hij werd geboren in Marokko en studeert geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Remco Campert ontdekte hem toen hij op het Boekenbal een door uitgeverij Arena verspreid gedicht van Stitou zag liggen. Arena presenteert Stitou in september, wanneer zijn debuutbundel Mijn vormen daar verschijnt, als de eerste literaire debutant van de tweede generatie Marokkanen in Nederland. ◆ Niemand minder dan Maarten 't Hart wint op 24 juni de Gouden Strop voor het beste oorspronkelijk Nederlandstalige spannende boek, waaraan een prijzengeld van 25 000 gulden verbonden is. Zijn roman Het woeden der gehele wereld (De Arbeiderspers) is uitverkoren boven vier andere genomineerde boeken: De man van St. Maarten van Tomas Ross (Het Spectrum), Koningstvater van Rood & Rood (Bert Bakker), De afrekening van Jac. Toes (De Boekerij) en Het hoofd van Jacob Vis (Ellessy). Maarten 't Hart is stomverbaasd als hij in De Rode Hoed in Amsterdam te horen krijgt dat zijn roman die prijs gewonnen heeft. ‘Dit had ik absoluut niet verwacht,’ is zijn reactie. ‘Ik vind het heel moedig van de jury dat ze de prijs aan mijn boek hebben gegeven. Daarmee hebben ze de hokjesgeest in de Nederlandse literatuur doorbroken. [...] Dood- en doodzonde, die scheiding tussen misdaad en literatuur. Net als bij een kerkscheuring bleven er daarna stromingen over die stuk voor stuk kleiner waren dan de oorspronkelijke.’ ◆ A. den Doolaard (pseudoniem van Cornelis Johannes George Spoelstra) overlijdt 26 juni op 93-jarige leeftijd. Hij was aanvankelijk boekhouder maar maakte als journalist sinds de jaren dertig vele reizen en werkte tijdens de Tweede Wereldoorlog in Engeland voor Radio Oranje. Den Doolaard schreef tientallen geëngageerde, vitalistische en later religieus-humanistisch georiënteerde romans, verhalenbundels, dichtbundels, reisboeken en pamfletten. Zijn bekendste titels zijn De druivenplukkers (1931), De herberg met het hoefijzer (1933), Oriënt-Express (1934) en zijn autobiografie Het leven van een landloper (1958). Daarna verloor de kritiek meer en meer haar belangstelling voor het soort romantische en in de breedte schrijvende vertellers tot wie ook Den Doolaard behoort. Den Doolaard bleef, aldus Arjan Peters (de Volkskrant, 29-6), in een artikel naar aanleiding van de dood van de schrijver, tot het einde schrijven, ‘al waren het niet meer de kloeke romans vol romantische heroïek waardoor hij bekend werd. [...] De schrijver zond nog in januari een nawoord bij de uitgave in de Salamander-reeks van zijn kleurrijke roman Oriënt-Express [...] omdat Den Doolaard zich realiseerde dat zijn boek een actuele betekenis had herkregen.’ ◆ Joost Nijsen maakt in een brief van 28 juni aan relaties en vrienden bekend dat hij vertrekt als directeur van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar: ‘In het licht van de nauwere samenwerking tussen Nijgh & Van Ditmar en Leopold die dit jaar zijn beslag zal krijgen en de daarmee samenhangende herschikking van taken, heb ik besloten mij te oriënteren op een andere functie in de uitgeverijwereld.’ Op 28 september deelt Joost Nijsen in een brief mee dat zijn oriëntatie ten einde is. Hij heeft een nieuwe uitgeversbaan: ‘Het verheugt mij u, mede namens Jan Geurt Gaarlandt, te kunnen berichten dat ik met ingang van volgende week als uitgever werkzaam zal zijn bij Uitgeverij Balans te Amsterdam. Deze uitgeverij | |
[pagina 34]
| |
[...] is vooral bekend vanwege haar kwaliteits-nonfictie. Behalve aan dit onderdeel zal ik bijdragen aan het literaire fonds (Nederlands en vertaald) waarmee Balans haar werkzaamheden wil uitbreiden.’ ◆ De Belgische Prins Laurent onthult op 30 juni het door Wilfried Pas gemaakte bronzen standbeeld van Willem Elsschot op het Mechelseplein in Antwerpen. Guido Lauwaert maakt zich in een open brief aan Prins Laurent (‘temeer daar u vermoedelijk geen woord van Elsschot geconsumeerd hebt’) kwaad over het feit dat niemand er aan heeft gedacht Elsschots biograaf Johan Anthierens uit te nodigen, terwijl het idee van hem was. In de brief noemt hij het een schrijnend onrecht dat ‘een prins boven een protestschrijver’ is verkozen. De man ‘die er in brieven en toespraken’ voor pleitte Elsschot in het stadsbeeld te vereeuwigen was vergeten, zoals hij in de hele voorbereiding ‘op dit grootse moment’ was genegeerd. Ook Elsschotkenner Vic van de Reijt is over het hoofd gezien, snauwt Lauwaert. Maar die ontvangt te elfder ure toch nog een uitnodiging van Elsschots kleinzoon Jan Maniewski. Van de Reijt constateert dat op de opening alle nazaten van Boorman aanwezig zijn, maar dat ook andere nazaten van zich doen spreken. De onthulling wordt namelijk ontsierd door jonge leden van het Vlaams Blok, die Elsschots gedicht ‘Borms’ (geschreven in 1947 naar aanleiding van de executie van deze Vlaamse nationalist en collaborateur) uitdelen, en amnestie eisen voor degenen die nog om gelijkaardige redenen gevangen zitten. Tom Lanoye, erkend bestrijder van het Vlaams Blok, krijgt het pamflet in handen gestopt, verfrommelt het en gooit het woedend weg. Van de Reijt verwerkt zijn toorn in een toespraak, twee dagen later bij de opening van een tentoonstelling in de Zwarte Panter waar alle voorstudies worden getoond van het beeld van Wilfried Pas. Hij zegt daar: ‘Nog eer de duiven kans zagen om op z'n kop te schijten, had het Vlaams Blok hem al besmeurd.’ Naast een standbeeld verschijnt er - enkele maanden later - ter ere van Elsschot nog een boek, geschreven door zijn dochter Ida De Ridder, en getiteld Willem Elsschot, mijn vader (Nijgh & Van Ditmar). | |
De maand juni van Ronald Giphart‘Het was een zweetmaand, in alle opzichten. Ik heb me eerst het leplazarus geschreven en me vervolgens hossend en klossend tussen de Oranjeklanten naar het wk-Voetbal begeven. Tussendoor was er nog dat nix-geëmmer dat me de keel begon uit te hangen. De eerste deadline lag strak op 1 juni. Ik moest een reisverhaal inleveren voor de bundel Vrij reizen. Had ik een week voor, want ik kwam 25 mei terug van die reis. De derde juni schreven Rob van Erkelens, Joris Moens en ik op verzoek een groot stuk voor nrc Handelsblad, waarin we uitlegden dat die Generatie Nix nergens op sloeg en dat men moest ophouden ons zo te brandmerken. Maar het valt er niet meer uit te sláán; het is een vloek, dat woord! Ik kan niet tegen de associatie van Nix met verveling. Ik vervéél me nooit. Ook dat veronderstelde gebrek aan engagement is een idee-fixe. In Spanje vangen ze een vergelijkbare groep schrijvers onder de term verwarde generatie, wat ik een veel sympathiekere benaming vind. Daags na het schrijven van dat stuk, zie ik in mijn agenda, hebben we met een groot aantal jonge schrijvers het filiaal van boekhandel Het Martyrium geopend. Maar de volgende dag zat ik alweer te schrijven. Ik heb ontzettend hard gewerkt aan een verhaal voor Athenaeum Boekhandel, dat ik de zeventiende moest inleveren. Bij Athenaeum wilden | |
[pagina 35]
| |
ze dat verhaal, Het feest der liefde, rond de introductiedagen uitdelen aan eerstejaars studenten in Amsterdam. Het wordt het titelverhaal van mijn volgende bundel. In de ruim veertien dagen dat ik er aan geschreven heb, viel ook mijn laatste week als nachtportier in Ziekenhuis Overvecht in Utrecht. En tja, toen begon de wk Fussballen. De twintigste speelde Nederland tegen Saoedi-Arabië. Die wedstrijd heb ik nog in Nederland gezien. De vierentwintigste heeft mijn vriendin, die het niet leuk vond dat ik me onder het voetbalvolk ging mengen, me naar Schiphol gebracht en heb ik het vliegtuig naar Orlando genomen. Over mijn ervaringen daar, te midden van het legioen, heb ik een verhaal geschreven in het eerste nummer van het voetbaltijdschrift Hard gras. Dat komt óók in die bundel, dat uit Vrij reizen trouwens ook. Van recenseren en columneren is die maand niet veel gekomen. Maar daar ben ik nu weer lekker mee bezig. Op een nieuwe computer. Heb ik aangeschaft om mezelf plezier te laten houden in het schrijven.’ | |
Juli◆ ‘Beste Taslima Nasrin,’ zo begint Salman Rushdie op 13 juli een open brief die in twintig kranten in heel Europa - in Nederland in Het Parool - gepubliceerd wordt. ‘Ik weet zeker dat je het inmiddels moe bent “de vrouwelijke Salman Rushdie” te worden genoemd - wat een bizar en komisch creatuur zou dat trouwens zijn! - terwijl je al die tijd dacht de vrouwelijke Taslima Nasrin te zijn. Het spijt me dat men je mijn naam om de nek heeft gehangen.’ Aan de actie van Rushdie gaat al een even pijnlijke als woelige geschiedenis vooraf. De Bengaalse schrijfster Taslima Nasrin wordt in 1993 door woedende moslim-fundamentalisten vogelvrij verklaard na de publikatie van haar roman Lajja (Schaamte), waarin ze opkomt voor de rechten van de in haar land onderdrukte hindoe-minderheid. De Bengaalse regering verbiedt die roman, maar stelt Nasrin wel onder de bescherming van lijfwachten. Die protectie vervalt begin juni als een Indiase krant een interview met haar publiceert waarin zij veranderingen in de koran bepleit. De regering vaardigt daarop een arrestatiebevel uit, en de politie begint een klopjacht op de ondergedoken schrijfster. De gemoederen raken nog verder verhit als op zaterdag 11 juni duizenden moslims in de stad Barisal de straat op gaan om de dood van de schrijfster te eisen en als vervolgens ook haar familieleden door de politie schijnen te worden gezocht. In een interview voor Der Spiegel verklaart Nasrin weliswaar ‘niet bang’, maar wel ‘iedere minuut waakzaam’ te zijn. Dat interview is haar echter al half mei afgenomen. Het bevat opnieuw forse kritiek op de islam en de koran: ‘In naam van Allah worden vrouwen onderdrukt. In ons land wordt hen zoveel onrecht aangedaan. De vrouw is de slaaf van de man. Het is mijn plicht op te komen voor vrouwen. [...] De koran verhindert de vooruitgang van ons land. Die is 1400 jaar goed geweest voor Bangladesh, maar nu moeten we een moderne staat worden.’ Tegen Gabriele Venzky van Die Zeit (8-7) zegt Nasrin, die inmiddels ook een prijs van 100 000 Bengaalse Taka (zo'n kleine 4000 gulden) op haar hoofd heeft staan: ‘In elk geval dwingt de fatwa mij tot werken.’ Een mars in de hoofdstad Dhaka van 4000 moslims die opnieuw om de dood van Nasrin roepen, loopt op 26 juni uit op een vechtpartij met aanhangers van de schrijfster, waarbij dertig mensen gewond raken. Kranten in Bangladesh berichten dat Nasrin asiel heeft gevraagd in de Verenigde Staten. | |
[pagina 36]
| |
Uitgeverij De Kern, die Lajja, een boek dat meer een reportage dan een roman is, in een Nederlandse vertaling wil uitbrengen, kan na het arrestatiebevel geen contact meer met de schrijfster krijgen. De Kern-redacteur Chris Herschdorfer is niet bevreesd voor een Rushdie-effect. ‘We hebben er even over nagedacht, maar we zijn niet bang. Welke boeken zou je niet allemaal moeten laten liggen als je dat wel was? We laten ons niet dicteren door groeperingen die er ondemocratische ideeën op nahouden.’ Herschdorfer denkt niet dat er nóg een regering is (als de Iraanse in het geval van Rushdie) die een fatwa tegen een schrijver aandurft. ‘In Bangladesh heeft de oppositie ook hardop vragen gesteld en voeren vrouwen actie tegen de regering.’ Begin juli wordt bekend dat Nasrin onderdak heeft gevonden in een westerse ambassade in Dhaka en dat ze mogelijk asiel krijgt in Noorwegen. Maar daarvoor moeten de autoriteiten in Bangladesh dan nog toestemming geven. Maandag 4 juli begint bij verstek het proces tegen Nasrin wegens ‘opzettelijke belediging van de religieuze gevoelens van moslims’. Antoinette Fouque, lid van het Europees Parlement, verklaart in Parijs een fax van Nasrin te hebben ontvangen: ‘Ik ben in groot gevaar. De fundamentalisten kunnen me ieder moment doden. Redt u mij alstublieft.’ Diezelfde fax rolt op 5 juli ook binnen op de burelen van Amnesty International in Londen. De open brief van Rushdie, waarin hij ook de overtuiging uitspreekt dat Nasrin spoedig vrij zal zijn, wordt in dezelfde kranten gevolgd door gelijksoortige solidariteitsbetuigingen van auteurs als Mario Vargas Llosa, Czeslaw Milosz en Milan Kundera. Solidariteitsinitiatieven voor Nasrin, tegen wie eind juli een tweede arrestatiebevel wordt uitgevaardigd naar aanleiding van een bundel als ‘anti-islamitisch’ gebrandmerkte essays, worden aan alle kanten ontplooid. Door pen, door Amnesty International, door de Europese Unie. Ook Novib-redacteur Judith Uyterlinde heeft op de Feministische Boekenbeurs in Melbourne (begin augustus) meer dan een handelsmissie te vervullen. Ze probeert in overleg met de organisatie van de Australische boekenbeurs een actie voor de vervolgde schrijfster op touw te zetten. Maar haar plan mislukt. Later in Boekblad (26-8) vertelt ze waarom: ‘De aanwezige Aziatische intellectuelen dachten zeer uiteenlopend over deze controversiële auteur. “Ze wist wat ze over zichzelf uitriep, ze wist dat ze de wet overtrad en ze kende de consequenties daarvan,” oordeelde Farida Akhter, toonaangevend publiciste en directeur van de enige feministische boekhandel/uitgeverij Narigrantha Prabartana in Bangladesh: “Met haar optreden heeft ze de vrouwenbeweging in Bangladesh grote schade berokkend.” Nighat Said Khan was juist verontwaardigd over het gebrek aan standvastigheid van Taslim Nasrin, die zich gedistantieerd heeft van een “verkeerd geciteerde” uitspraak over de wenselijkheid van aanpassingen in de koran. “Wij steken onze nek uit om haar te steunen en dan komt ze ineens met de bewering dat ze het nooit zo bedoeld had. Ze had voet bij stuk moeten houden, ze staat niet alleen in haar opvatting dat de koran herzien moet worden,” aldus de Pakistaanse uitgeefster.’ Bert de Groot van de Veen Uitgevers Groep wijst zijn collega Chris Herschdorfer er op dat de titel van Nasrins boek in de voor september aangekondigde vertaling van De Kern/Novib toch een wat onhandige is. L.J. Veen, laat hij weten, heeft namelijk nog een leverbaar boek onder de titel Schaamte in het fonds. Van niemand minder dan Nasrins lotgenoot Salman Rushdie. Door zowel op de cover als in het colo- | |
[pagina 37]
| |
fon tevens de oorspronkelijke titel Lajja te vermelden, gaat Herschdorfer dat probleem ondervangen. Bij ontstentenis van een verkrijgbare Engelstalige editie behoort Bas Heijne tot de weinigen die Lajja gelezen hebben. Hij bespreekt het boek in nrc Handelsblad (4-8) en concludeert dat het geen literatuur is: ‘Nasrins boek is een onvervalste pamfletroman en de schrijfster doet geen enkele poging dat te verhullen.’ Heijne noemt het boek een aanklacht tegen fundamentalistische krachten en een pleidooi ‘voor een soort humanisme dat op het Indiase subcontinent de laatste jaren door veel intellectuelen als onpraktisch en achterhaald wordt gezien’. De hartstocht van Nasrins pleidooi maakt het, vindt Heijne, tot een ‘moedig’ en een ‘ontroerend’ boek. Twee dagen voor het ultimatum van de rechtbank verstrijkt, op 6 augustus, verlaat Taslima Nasrin haar schuilplaats en meldt zich bij de rechter. Ze doet dit om te voorkomen dat haar bezittingen verbeurd worden verklaard. Na gehoord te zijn door de rechter komt ze op borgtocht vrij. Half augustus verlaat ze haar land en reist naar Zweden, ‘om te kunnen rusten en werken’. ◆ Ondanks alle rumoer rond Taslima Nasrin blijft ook Salman Rushdie in de zomermaanden de kranten halen. Op 16 mei krijgt hij in Wenen alsnog de Oostenrijkse Staatsprijs voor Europese Literatuur, waarover in februari een rel uitbrak nadat bekend werd dat een jury de schrijver daarvoor al meer dan een jaar geleden had voorgedragen terwijl de Oostenrijkse overheid om veiligheidsredenen een prijsuitreiking niet aandurfde. Diezelfde maand verschijnt in Engeland eindelijk ook de paperback van de The Satanic Verses. Dat was bijna zes jaar na de originele hardback van het in sommige moslimkringen verguisde boek. Hoewel ook de boekhandels van W.H. Smith de paperback in voorraad hebben, zijn de Verses echter ook dan nog altijd moeilijk te krijgen, bleek uit particulier onderzoek in een twaalftal Londense boekhandels. ‘Slechts twee hadden uitgestald, geen van beide prominent, en één verklaarde een beleid te voeren om het niet op voorraad te hebben,’ staat in een van de berichten in het in juni verschijnende eerste nummer van de Rushdie Alert, een bulletin van The International Rushdie Defence Committee. Het tweede nummer verschijnt op 7 augustus, de tweeduizendste dag van de fatwa. ◆ Het Centrum voor het Kinderboek ziet af van huisvesting in De Waag aan de Amsterdamse Nieuwmarkt. Het centrum, dat daar in september officieel geopend had moeten worden met Het beest in Annie, een tentoonstelling rond de dieren in het werk van Annie M.G. Schmidt, kan de extra gevraagde 500 000 gulden restauratiekosten onmogelijk opbrengen. ◆ John Fuegi roept in zijn biografie over Bertolt Brecht (1898-1956), getiteld The Life and Lies of Bertolt Brecht (Harper-Collins), het beeld op van een toneelschrijver die geen van zijn stukken geschreven zou kunnen hebben zonder de systematische en uitvoerige bijdragen van drie vrouwen die zijn geliefden waren. Daarmee is de ontluistering van de Oostduitse schrijvers nagenoeg compleet. Vorig jaar al vielen Christa Wolf en Heiner Müller van hun voetstuk. De twee boegbeelden van de ddr-literatuur zouden de Stasi gediend hebben. Thans valt de laatste culturele icoon van het Oostduitse regime, Bertolt Brecht (1898-1956), aan gruzelementen. De iconoclast is trouwens geen Duitser, maar een Amerikaan. John Fuegi beweert dat van Die Dreigroschenoper (1928) maar zo'n vijf procent daadwerkelijk door Brecht is geschreven. Het idee en overgrote deel van | |
[pagina 38]
| |
de tekst werden geleverd door Elisabeth Hauptmann, die maar 12,5 procent van de inkomsten ontving. Twee volgende minnaressen, Margarete Steffin en Ruth Berlau, droegen ruimhartig bij aan Der gute Mensch von Sezuan (1941) en Der kaukasische Kreidekreis (1945). Ook de vroegste versie van Mutter Courage bevat talloze notities van Steffin. ‘Zonder mij kreeg hij werkelijk niets voor elkaar,’ schreef ze in haar dagboek. Volgens Fuegi lagen Brechts talenten op de korte baan. Hij was erg bedreven in het afscheiden van gedichten, liedteksten en ballades. Na Steffins dood in 1941 stokte Brechts dramaturgische produktie onmiddellijk. | |
De maand juli van Paul Mennes‘Ik ga nóóit op vakantie. Geen behoefte aan. Mijn vriend wel, dus heb ik zowat een maand alleen thuis gezeten. De eerste twee weken van juli heb ik nog gewerkt. Ik heb een job bij het Antwerpse filiaal van de fnac - dat is een winkelketen voor boeken en platen. De rest van de maand zat ik thuis aan mijn roman Tox te schaven en vijlen en me af te vragen of ik er goed aan deed om mijn boek te publiceren. Het was een dilemma. Als ik het nu niet deed zou ik het nooit doen. En aan de andere kant: als ik het wel deed, zat ik er voor eeuwig aan vast. Zoiets valt niet meer ongedaan te maken. En inderdaad, Tox ligt sinds eind oktober in de boekhandel. Ja, ook bij de fnac. Ik werk daar op de muziekafdeling, maar ik heb uitzicht op de boeken. Soms zie ik mensen minutenlang rond mijn boek dralen. Ze pakken het op, bladeren er in, leggen het weer weg, pakken het nog eens op, en kopen het ten slotte... of niet. Gelukkig kreeg het boek onmiddellijk veel aandacht, misschien omdat er weinig nieuws is verschenen tussen de vorige lichting - die van Lanoye, Hertmans en Brusselmans - en die van mij. Buitendien verscheen mijn boek in Vlaanderen tegelijk met Jonge sla, een bloemlezing verhalen van jonge Vlaamse schrijvers. Het gedoe in Nederland rond de Generatie Nix en Zoetermeer is mij in eerste instantie ontgaan. Ik kende geen van die schrijvers. Maar met sommigen heb ik wel wat. Ik heb laatst Het uur van lood van Rob van Erkelens gelezen. Daar herkende ik dingen van mezelf in, zij het dat híj een veel dikker boek schreef. De eerste versie van Tox telde vierhonderd bladzijden. Heb ik in dertien dagen geschreven. Mijn vriend wilde per se naar de opening van Antwerpen Culturele Hoofdstad 1993. Ik had er geen zin in, kroop die dag uit pure recalcitrantie achter mijn tekstverwerker en ben vanuit het niets begonnen. Toen Jan BosteelsGa naar voetnoot* mij vroeg werk in te sturen, heb ik mijn roman eerst bekort. Boeken die je in de trein op en neer van Antwerpen naar Amsterdam kunt uitlezen, hebben wat mij betreft de ideale omvang. Ik wilde een makkelijk leesbaar boek schrijven rond het Orpheus en Eurydice-thema. Voor de liefhebbers zitten er wel allerlei literaire grapjes en verwijzingen in, maar zoiets moest er niet van afspatten.’ | |
Augustus◆ Meulenhoff-directeur Maarten Asscher bericht de ‘vaste relaties’ van uitgeverij en verspreidingscentrum Kritak op 18 juli dat ‘André van Halewyck met onmiddellijke ingang zijn functie als directeur van Verspreidingscentrum Boekhuis Weesp-Leuven n.v. en Uitgeverij Kritak heeft neergelegd. Aan deze beslissing ligt een verschil ten grondslag omtrent het bij Uitgeverij Kritak te voeren zakelijke beleid.’ Van Halewyck noemt het in een | |
[pagina 39]
| |
reactie in Boekblad ‘onbegrijpelijk’ dat hem tijdens een vergadering op het accountantskantoor van Kritak te verstaan is gegeven dat hij niet meer op de uitgeverij mag komen: ‘Als ze mij een falend bedrijfsbeleid in de schoenen willen schuiven, wijs ik erop dat onder mijn leiding de omzet de afgelopen jaren is verviervoudigd, en dat in een moeilijke markt als de Vlaamse.’ Vlaanderen is in last door de bruuskheid waarmee de hoge heren van het Hollandse uitgeversconcern André van Halewyck op staande voet hebben ontslagen. Van Halewyck behoort tot de oprichters van de in 1968 uit de studentenbeweging voortgekomen uitgeverij Kritak, die onder zijn handen uitgroeide tot een toonaangevende Vlaamse uitgeverij van geëngageerde non-fictie en literatuur. In 1983 kwam Kritak, met behoud van redactionele autonomie, onder de zakelijke leiding van Meulenhoff, en in het voorjaar van 1993 fuseerde de uitgeverij met het eveneens tot Meulenhoff & Co. behorende Manteau in een personele unie. Delicaat is een brief waarin circa negentig Kritak-auteurs hun solidariteit betuigen met de op straat gezette Van Halewyck. De brief zinspeelt er op dat veel auteurs Van Halewyck zullen volgen als hij een nieuwe uitgeverij opricht. Maarten Asscher raakt niet in paniek van deze tijdingen, maar zou het toch betreuren als de vaste auteurs ‘niet ons vertrouwen in de toekomst van Kritak delen en elders gaan publiceren’. Asscher heeft in de krant gelezen dat Van Halewyck het ontslag juridisch wil aanvechten. Hij wacht af: ‘Zodra ons dat bericht formeel bereikt, zullen we dat zorgvuldig bestuderen, zoals we de hele affaire zorgvuldig hebben afgehandeld.’ Degenen die Meulenhoff nu meedogenloosheid, kilheid en bevoogding verwijten, zullen het daar niet mee eens zijn. ‘Wie iemand op staande voet ontslaat, kan ook alleen maar in formele zin zorgvuldig handelen,’ zegt Asscher daarop. ‘We hebben hem niet zomaar ontslagen. In ons persbericht hebben we gesproken van een onoverbrugbaar verschil van inzicht in het zakelijk beleid. Een goed verstaander begrijpt dat er dan meer aan de hand is geweest.’ Geruchten dat een als fraude uitgelegde administratieve nalatigheid door Meulenhoff zou zijn aangegrepen om tot ontslag over te gaan, wil Asscher bevestigen noch ontkennen. De Vlaamse cultuurminister Hugo Weckx heeft in De Morgen zijn verontrusting over het ontslag uitgesproken, maar realiseert zich dat ‘de overheid op de markt zelf niet kan ingrijpen’. Hij is niet de enige bezorgde cultuurwachter. In Vlaanderen bestaat het gevoel dat Hollandse uitgevers opereren als een bende doorgefourneerde kolonisten die het Vlaamse literatuurbedrijf leegplunderen. De vrees voor een fusie tussen Manteau (een andere Vlaamse werkmaatschappij van Meulenhoff & Co.) en Kritak is groot. Asscher daarover: ‘Ik kan alleen maar zeggen dat we dat niet van plan zijn. Door middel van een openbare procedure willen we over enkele maanden een nieuwe directeur hebben. En dat zal een Vlaming zijn.’ Tot die tijd worden de taken van Van Halewyck waargenomen door Wim Verheije (directeur van het zusterbedrijf Manteau). Of de troonopvolger van Van Halewyck veel auteurs tot zijn gevolg zal kunnen rekenen, staat nog te bezien. In De Morgen kondigt de ontslagen directeur strijdlustig aan dat hij binnenkort een nieuw initiatief wereldkundig gaat maken. Hij is al bezig met de financiële onderbouwing, maar noemt het echte kapitaal van een uitgeverij de auteurs. Als die auteurs Van Halewyck in groten getale gaan volgen, dan staat Meulenhoff voor een ernstig probleem. Het zou | |
[pagina 40]
| |
voor de status van een literaire uitgeverij immers catastrofaal zijn om in één klap namen als Gie Bogaert, Stefan Hertmans, Guido van Heulendonk, Pol Hoste, Koen Peeters, Brigitte Raskin en Erik Spinoy kwijt te raken. Maarten Asscher noemt die speculaties voorbarig. ◆ De Van Halewyck-affaire suddert nog na als Meulenhoff en Humo overeenkomen dat het Vlaamse weekblad het nieuwe boek van Gabriel García Márquez, Over de liefde en andere duivels, integraal voorpubliceert. Vlaamse boekverkopers zijn woedend en noemen het ‘onbegrijpelijk dat Meulenhoff de roman eerst aan de boekhandelaars verkoopt en dan zonder enige mededeling beslist om het boek aan een weekblad te verkopen voor het aan de boekhandel is uitgeleverd.’ Meulenhoff-directeur Laurens van Krevelen laat weten dat die zienswijze nuancering verdient. In werkelijkheid, zegt hij, gebeurt de voorpublikatie in vijf delen en ligt het boek al na de tweede aflevering in de winkel. En bovendien: ‘Met het vorige boek van Márquez, twee jaar geleden, hebben we precies hetzelfde gedaan. Toen was het een groot succes en kregen we complimenten van de Vlaamse boekhandel, die toen vooraf ook niet in de actie gekend was.’ ◆ De najaarscatalogus van uitgeverij Meulenhoff gaat vergezeld van een collector's item. Op een inlegvel verklaren Hans van Straten, Martin Ros en Bas Lubberhuizen dat zij wensen ‘Marcel Möring en zijn uitgever van elke blaam gezuiverd te zien’. Möring plagieerde kortom niet in zijn roman Het grote verlangen, zoals eind vorig jaar gesuggereerd werd in het door Hans van Straten geschreven boekje Plagiatoren trekken voorbij: ‘De door ons gesignaleerde overeenkomst tussen een passage in Het grote verlangen van Marcel Möring en een korte scène uit de film Roma van Federico Fellini blijkt, naar de auteur aannemelijk heeft gemaakt, op toeval te berusten.’ Lubberhuizen was als uitgever betrokken bij Plagiatoren trekken voorbij. Martin Ros besprak het boek destijds in zijn rubriek voor de tros-radio. ◆ Het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds en het Fonds voor de Letteren zien zich geconfronteerd met forse bezuinigingen. Het Produktiefonds moet in 1995 438 000 gulden bezuinigen, terwijl het Fonds voor de Letteren dat jaar te maken krijgt met een korting van 963 000 gulden. De kortingen zijn doorgevoerd tijdens een laatste bezuinigingsronde van het kabinet Lubbers. In een brief naar aanleiding van de bezuiniging schrijft Frank Ligtvoet (directeur van het Produktiefonds) dat het werk van zijn instelling door de ingrijpende korting onder druk komt te staan: ‘Juist nu de Nederlandse literatuur, mede door de inspanningen op de Frankfurter Buchmesse 1993, in het buitenland een doorbraak beleeft, de literaire tijdschriften eindelijk weer onderwerp zijn van een levendig debat, en een zo lang gewenste reeks Nederlandse Klassieken op stapel staat, is een dergelijke korting funest en in strijd met de beleidsuitgangspunten van het ministerie van wvc geformuleerd bij de recente oprichting van het Fonds.’ Het Fonds voor de Letteren stelt in een brief van 16 augustus dat het Fondsbestuur geen mogelijkheden ziet de bezuinigingen te verwerken en kondigt aan zich tegen ‘deze categoriale bezuinigingsmaatregel’ te verzetten. ◆ A Son of the Circus, de nieuwe roman van John Irving, verschijnt niet in één, niet in twee, maar in drie verschillende edities tegelijk op de markt. Daar komt nog bij dat de Nederlandse vertaling, onder de titel Een zoon van het circus, enkele weken later uitkomt. De Amerikaanse editie is van Random House, de Engelse van Bloomsbury, en dan is er ook nog een Nederlandse editie van An- | |
[pagina 41]
| |
thos, die dit boek zowel vertaald als onvertaald uitgeeft. Anthos-directeur Robbert Ammerlaan verklaart al maanden eerder - op het moment waarop hij bekend maakte de rechten voor het Nederlands taalgebied te hebben gekocht van Irvings vrouw en agente Janet Irving - dat die handelwijze voortkomt uit de constatering dat ‘een niet te onderschatten deel van het Nederlands koperspubliek werk van favoriete Engelstalige auteurs in de oorspronkelijke taal wil lezen’, en uit verzet tegen de zogenaamde early export editions, het verschijnsel dat Engelstalige uitgevers boeken waarvan veel verwacht wordt eerder op het Europese vasteland distribueren dan in eigen land. Ammerlaan zegt eerder met Irvings vorige roman en dit jaar nog met The Secret History van Donna Tartt tot eigen schade te hebben ondervonden hoe substantieel die markt kan zijn. Van Tartts boek zijn op de Nederlandse markt in ruim een jaar tijd tussen de 14 en 15 000 Amerikaanse hardcovers verkocht alsmede 60 000 exemplaren van de Britse Viking-editie. Om die reden heeft Ammerlaan zelf de rechten voor een Engelstalige editie voor Nederland en Vlaanderen gekocht. Daarmee kan hij de aanvoer van geïmporteerde en concurrerende Engelstalige edities niet tegengaan. In 1993 publiceerde uitgeverij G.A. van Oorschot de roman A Suitable Boy van Vikram Seth uitsluitend in een Engelstalige editie. Dat was een unicum. Nu is Anthos de eerste Nederlandse uitgever die een boek tweetalig op de markt brengt. ‘En waarschijnlijk niet de laatste,’ zegt Ammerlaan. ‘Ik denk dat een aantal uitgevers van succesvolle Engelstalige auteurs te zijner tijd mijn voorbeeld zal volgen.’ Met name importeur Van Ditmar windt zich op over de marktbewegingen van Ammerlaan. In samenwerking met Random House zorgt Van Ditmar er voor dat de importeditie van A Son of the Circus, in Amerika gepland voor 3 september, al een volle maand eerder in de Nederlandse boekhandel verkrijgbaar is, en tegen een uiterst voordelige prijs die een stuk lager ligt dan de geplande Anthos-uitgave. Anthos slaat terug door onmiddellijk ook de eigen Engelstalige uitgave uit te leveren tegen een concurrerende prijs. Rondom de uitgave van Joseph Hellers nieuwe roman Closing Time raken Van Ditmar en Anthos trouwens in eenzelfde strijd verwikkeld. Bij Van Ditmar kan men kort zijn over deze geldverslindende strijd, waarvan op termijn alleen de koper beter wordt. ‘Als iedereen zijn eigen Engelstalige edities ging maken, kon de hele boekenimport wel opgedoekt worden. Wie oorlog wil, kan dat krijgen,’ laat het bedrijf in Boekblad (9-12) aan verslaggever Ed van Eeden weten. ◆ Elias Canetti overlijdt 14 augustus in Zürich op 89-jarige leeftijd. De Oostenrijkse (maar in Bulgarije geboren) auteur was een van de laatste nog levende modernistische schrijvers. Tot zijn bekendste boeken behoren Vliegenpijn, Het geheime hart van het uurwerk, Massa & Macht, en vooral Het Martyrium. Piet de Moor beschouwt Canetti in een terugblik op zijn werk in De Standaard (28-8) als een schrijver die de taal als instrument gebruikt heeft om ‘de machtskernen bloot te leggen en ze te verbrijzelen’. Canetti heeft dat, schrijft hij, ‘onafgebroken gedaan, zowel in zijn monumentale roman Het Martyrium (Die Blendung, 1935) als in de niet catalogiseerbare studie Massa & Macht (1960), in zijn toneelstukken en aforistische notities.’ | |
De maand augustus van Désanne van Brederode‘Vlak voor mijn debuut Ave verum corpus in augustus verscheen, werd ik plotseling heel bang voor wat er zou gaan gebeuren. Ik was bang dat ik door het boek | |
[pagina 42]
| |
ruzie met mensen zou krijgen en dat ik voortdurend uit zou moeten leggen wat ik er allemaal mee bedoelde. Toen het boek er eenmaal echt was, wilde ik er eigenlijk liever niets meer mee te maken hebben. Spoedig na het verschijnen van Ave verum corpus kwamen de recensies. Ik ben nooit zelf gaan kijken of ik ergens besproken werd, haast altijd werd ik er door anderen op geattendeerd. Zo'n beetje de eerste recensie die ik onder ogen kreeg was die van Arjan Peters in de Volkskrant. Die was zeer negatief. Maar omdat ik diezelfde dag een hele goede recensie in Trouw had, raakte het me niet zo. Pas de volgende dag merkte ik dat ik toch heel erg in de put zat door die recensie. Ik was erdoor geconfronteerd met het fenomeen criticus: iemand die je helemaal niet kent en die allerlei dingen over je kan zeggen waaraan je vervolgens niets kunt doen, niets kunt toevoegen. Zo'n man pretendeert je hele karakter door te hebben terwijl je nooit een avondje met hem op stap bent geweest - maar ja, ook dan had hij dat niet gekund. Het slechte van de media vind ik dat je tegenwoordig al na één pophit meteen een fanclub hebt. Dat is bij schrijvers ook zo. Ik vind het gek dat je na een boek meteen schrijver wordt genoemd. Ik zie mezelf helemaal nog niet als een schrijver - in een bepaald opzicht natuurlijk wel: dat ik schrijvend in het leven sta. Al die aandacht van de pers was leuk, de interviews kwamen mooi gedoseerd. Ik heb nooit het gevoel gehad van hot naar her te rennen. In september ben ik op het Crossing Border Festival voor Esther Freud ingevallen en heb ik voor een groot publiek voorgelezen, wat ik ook erg leuk vond. Wat na het verschijnen van Ave verum corpus veranderde, was mijn houding ten opzichte van vrienden en kennissen. Vanaf dat moment voelde ik een constante gêne in hun aanwezigheid. Of het boek werd krampachtig stilgezwegen óf er werd een hele avond alleen maar over het boek gesproken. Ik vind het een erg ongemakkelijk idee dat iemand mijn boek heeft gelezen, zeker vrienden. Bovendien is het moeilijk uit te maken of men nu op feestjes met je praat omdat ze je leuk vinden of omdat je een boek hebt geschreven. En wil je dan niet over je boek praten, dan vinden ze je plots een arrogante trut.’ | |
September◆ Anthony Mertens treedt per 1 september in dienst van uitgeverij Querido. Hij ‘laat een glanzende carrière achter zich als universitair docent aan het Instituut voor Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam en zal bij velen bekend zijn als toonaangevend criticus van De Groene Amsterdammer,’ schrijft Querido-directeur Ary Langbroek in een gnuivend persbericht. Mertens, die volgens Langbroek ‘niet alleen voor de verlichting maar ook voor de verdieping’ is aangetrokken, wilde na twintig jaar op de universiteit iets anders gaan doen, al heeft dat ook consequenties voor zijn positie als literair criticus: ‘Dat is nu afgelopen! Ik kan moeilijk als redacteur van Querido Nederlandse literatuur blijven bespreken. Maar essays en grotere stukken over buitenlandse auteurs blijf ik schrijven. Ik wil een paar boeken kunnen schrijven.’ ◆ De debuutroman Het meesterstuk van Anna Enquist krijgt wel minder polemische maar niet veel minder negatieve recensies dan haar derde bundel Een nieuw afscheid, die eerder dit jaar door veel critici werd afgekraakt. Hans Warren (Utrechts Nieuwsblad, 3-9) vindt haar proza op dat van een zondagsschrijver | |
[pagina 43]
| |
lijken, zo breedsprakig als het is. Maar hij ontwaart ook ‘prachtige passages’ tussen alle ‘wijdlopige en onhandige’ gedeelten door: ‘Dat Anna Enquist geen geroutineerde auteur is, heeft ook zijn voordelen. Het geeft haar werk iets fris, iets nieuws. In elk geval is haar roman geen gelikt produkt geworden. Integendeel, Het meesterstuk bruist van vitaliteit.’ Genadelozer is Reinjan Mulder in nrc Handelsblad (2-9). Hij vraagt zich af op welke gronden de Duitse uitgever Luchterhand de rechten van het boek nog voor verschijnen in Nederland heeft gekocht en hij hekelt de promotionele activiteiten van de uitgever waardoor haar roman ‘in een oplage van 20 000 exemplaren de boekhandels wordt ingedragen’: ‘Het meesterstuk heeft zeker kwaliteiten, het boek snijdt een interessante problematiek aan, en het bevat een aantal meeslepende sfeerbeelden die de meesterhand van de dichter verraden, maar het rammelt nog aan alle kanten.’ Ook Carel Peeters (Vrij Nederland, 2-9) kan er geen meesterstuk in zien: ‘Er wordt in Het meesterstuk met de suggestie van diepte ad hoc geschreven en gedacht. Hoeveel echt leven en drama er ook in wordt gepompt, wat ontbreekt is de dwang om er in te geloven.’ ◆ De jury vande ako Literatuur Prijs 1994, bestaande uit Frans Andriessen (voorzitter), Jessica Durlacher, Marcel van Nieuwenborgh, Arjan Peters, Frans Roggen en Aleid Truijens, maakt op 13 september de titels bekend van de zes boeken die ze genomineerd heeft. De ako-shortlist telt maar één doublure ten opzichte van die van Libris. Alleen De harde kern 2 van Frida Vogels behoorde, als winnend boek, ook al tot de voor de Libris Literatuur Prijs 1994 genomineerde titels. De keuze voor Nicolaas Matsier (Gesloten huis), Rascha Peper (Rico's vleugels), Patricia de Martelaere (Een verlangen naar ontroostbaarheid), G.L. Durlacher (Quarantaine), F. Springer (Bandoeng-Bandung) én Frida Vogels betekent dat er voor elk wat wils tussen zit: drie vrouwen en drie mannen, en vier keer fictie naast twee keer non-fictie, te weten van Durlacher en De Martelaere, die echter in haar eentje de Vlaamse weelde moet dragen. Het geheel van de nominaties wekt de indruk dat de jury geopteerd heeft voor boeken met een meer dan gemiddelde ontroeringsfactor. Zelfs de essaybundel van Patricia de Martelaere, die er in slaagt van filosofie ‘iets aangrijpends’ (Herman de Coninck) te maken, vormt daarop geen uitzondering. Het was ditmaal misschien ook een onontbeerlijk criterium, aangezien men de apotheose van de achtste ako Literatuur Prijs - de aanwijzing van het winnende boek - overlaat aan een forum van zo'n dertig doorsnee-literatuurlezers. Dat forum kan de jury nu onmogelijk verwijten als gedeformeerde beroepslezers te veel oog te hebben gehad voor doorgecomponeerde literatureluur, waarmee niet gezegd is dat afvallers als Benno Barnard (Het gat in de wereld), Carl Friedman (Twee koffers vol), Nelleke Noordervliet (De naam van de vader), Arnon Grunberg (Blauwe maandagen) en de zelfs - en zeer ten onrechte - op de longlist afwezige Thomas Rosenboom (Gewassen vlees) tot die categorie behoren. Die longlist had het totaal van 341 ingezonden titels na een eerste schifting eind juni al teruggebracht tot 28 titels. De vernieuwing in procedure heeft te maken met het opstappen, mei 1993, van het oude stichtingsbestuur dat de beproefde ako-formule meenam naar sponsor Libris. De ako-prijs moest iets anders verzinnen en besloot voortaan wel ‘literair’, maar ‘niet elitair’ te zijn en de formule drastisch te revitaliseren: ‘Doel was en is een wel literaire doch niet elitaire prijs waarmee een breder publiek | |
[pagina 44]
| |
zich sterker kan identificeren, zonder dat overigens de kwaliteitsreputatie [...] in het gedrang komt.’ Wat Libris vergeefs probeerde, lukt trouwens wel de ako Prijs: een complete en rechtstreekse uitzending (zaterdag 22 oktober) van de prijsuitreiking in het programma van Sonja Barend. ◆ Uitgeveren (kinderboeken)schrijver Henk Figee overlijdt 17 september op 46-jarige leeftijd. Hij was lange tijd leraar Nederlands, een baan die hij vanaf begin jaren tachtig combineerde met het schrijven van literaire kritieken in De Waarheid en later in het Utrechts Nieuwsblad. Eind jaren tachtig werd hij uitgever, eerst bij De Boekerij waar hij in enkele jaren tijd een gerespecteerd literair fonds opbouwde onder de naam Amber, en de laatste jaren bij Nijgh & Van Ditmar/Leopold, waar hij met zijn verfijnde literaire smaak nog meer ontdekkingen deed. Tot de auteurs die hij in Nederland introduceerde behoren Nicholson Baker, Harold Brodkey, Jung Chang, Roddy Doyle, Romesh Gunesekera, Blake Morrison en Dubravka Ugrešić. Intussen bouwde hij als schrijver ook een eigen oeuvre op, bestaande uit een autobiografische roman (Brandglas) en vele kinderboeken, waaronder bekende titels als Striep en de Jesse Pantoffel-reeks. Dubravka Ugrešić, een van de vele auteurs met wie hij ook persoonlijk bevriend raakte, schrijft in Vrij Nederland (1-10) in een in memoriam: ‘Een oude, beroemde professor, die nu niet meer onder de levenden is, leerde me ooit dat de intelligentie van de mens door drie eigenschappen wordt bepaald: nieuwsgierigheid, gevoel voor humor en onvoorspelbaarheid. Henk Figee was nieuwsgierig en bezat een groot gevoel voor humor. De derde eigenschap, onvoorspelbaarheid, bewaarde hij bescheiden voor het einde. Daardoor kwam dat einde zo vreselijk abrupt. Het is alsof we een harde stomp in onze maagstreek hebben gekregen en geen adem meer kunnen krijgen.’ Zijn vriend Ed van Eeden schrijft in Boekblad (23-9): ‘Het is werkelijk ondenkbaar en onverdraaglijk dat Henk Figee er niet meer is. Ik mis hem nu al. Mijn oudste dochtertje, een van Henks trouwste lezertjes, ook. Toen ze hoorde dat Henk overleden was, constateerde ze geschrokken: “O, maar dan komen er ook geen boekjes meer van Jesse Pantoffel!” Ik wou dat ik hem dat nog had kunnen vertellen.’ ◆ Adriaan van Dis vertelt in een interview voor nrc Handelsblad (16-9) aan Pieter Steinz wat hem voor ogen heeft gestaan met zijn zojuist verschenen nieuwe roman Indische duinen: ‘Met Indische duinen heb ik een case-study willen schrijven van een typisch tweede-generatieslachtoffer, maar ik wilde niet vervallen in begrippen als “Freud” en “analyse” en al die andere enge woorden uit de wereld van de hulpverlening. De ik-figuur is bezig zichzelf te ontrafelen - zonder dat het er duimendik bovenop ligt. [...] Er zitten grote autobiografische kanten aan het boek, maar ik wil dat het gelezen wordt als een gewone roman, over een gezin van [Indische] repatrianten dat in een land komt dat het te druk heeft met zichzelf om moeiteloos vreemdelingen op te nemen. [...] Ik wilde niet vastzitten in het keurslijf van de autobiografie. Ik heb dingen bedacht en verhevigd om de herinneringen die ik had een goede plaats te geven.’ ‘In Indische duinen doet Van Dis zijn autobiografische debuut Nathan Sid nog eens over,’ merkt Arnold Heumakers op in zijn recensie in de Volkskrant (30-9). ‘Opnieuw komen we het Indische gezin in het Noordhollandse duindorp tegen, de strenge vader, de sterrenwichelende moeder, de drie gekleurde halfzusters en het ziekelijke zoontje, de jongste van het stel, nog in Indië verwekt maar in Hol- | |
[pagina 45]
| |
land geboren.’ Dat lijkt voer te zijn voor een argumentatie waarin de roman wordt neergezet als een herhalingsoefening. Maar die kant gaat Heumakers niet op. Hij constateert slechts dat Van Dis in zijn familie een rijke literaire bron heeft, want ‘aan haar dankt hij het materiaal waarvan hij nu al tot twee keer toe een geslaagd boek heeft weten te maken.’ Ook Carel Peeters ontkomt in zijn recensie in Vrij Nederland (24-9) niet aan een vergelijking met Nathan Sid. Dat boek, schrijft hij, ‘verhoudt zich tot Indische duinen als een boos sprookje tot de barre werkelijkheid. [...] Indische duinen is een genadeloze autobiografische roman. Hier wordt een familie ontluisterd.’ ◆ Vlaanderen eert zijn schrijvers niet stelt Yves T'Sjoen in een beschouwing in Ons Erfdeel (september/oktober 1994). Hoezo dan niet? ‘Vanuit editorisch oogpunt is het droevig gesteld met onze Vlaamse schrijvers. De herdrukken die van hun literair werk bestaan, zijn geenszins betrouwbaar; de kleine groep auteurs van wie het oeuvre waardevol genoeg werd bevonden om het verzameld werk uit te geven, verdiende beter dan een editie met hiaten, tekstcorrupties en onverantwoorde ingrepen. De verzamelde werken van Van de Woestijne, Vermeylen en Teirlinck huldigen elk hun eigen editieprincipes; de teksten zijn in sommige gevallen niet alleen onvolledig, ze nemen zonder scrupules de talrijke zetfouten uit eerdere drukken over. Vlaanderen hinkt vreselijk achterop als het aankomt op het nauwgezet editeren van literaire en historische teksten.’ In Nederland is men al veel verder met het uitbrengen van historisch-kritische edities van belangrijke auteurs, zoals van J.H. Leopold, J.C. Bloem, M. Nijhoff, Nescio, Multatuli, Six van Chandelier en Vondel. Maar in Vlaanderen? ‘Alle Verzamelde Werken, Verzamelde Gedichten en Volledige Werken die tot op heden zijn verschenen, munten uit door een gebrek aan wetenschappelijke fundering en doen bepaald geen recht aan de tekst zoals die door de auteur is geïntendeerd. [...] Ondanks de verzamelde werken en afgezien van de omvang en betekenis van het beschikbare handschriftelijke materiaal in de nalatenschappen bestaat de behoefte aan een betrouwbare editie van de gedichten van Paul van Ostaijen, Karel van de Woestijne, Guido Gezelle, Richard Minne, Jan van Nijlen, Paul Snoek en anderen. Ook het proza of tenminste toch enkele klassieke werken van Willem Elsschot, Cyriel Buysse, Stijn Streuvels, Gerard Walschap, de grotesken van Van Ostaijen, de twee versies In 't Wonderjaer 1566 (1837) en Het Wonderjaer 1566 (1843) van Conscience en zoveel meer waardevolle literaire teksten zijn toe aan een wetenschappelijk verantwoorde, becommentarieerde editie.’ | |
De maand september van Rascha Peper‘Het was een acclimatiseringsmaand. Heel augustus was ik in Nigeria. Terug in Nederland moest ik wennen aan de dagelijkse sleur en proberen de draad op te pakken van het boek dat ik aan het schrijven was. Ik heb mijn computer nog meegenomen naar Afrika, maar had geen inspiratie. Omdat mijn verhaal zich elders afspeelt, zal ik maar zeggen. Ik was net weer een beetje op gang gekomen toen ik hoorde dat mijn roman Rico's vleugels genomineerd was voor de ako Literatuur Prijs. Maar om nou te zeggen dat die nominatie heeft bijgedragen tot de kleur van die maand? Niet noemenswaard. Ik ben nuchter genoeg om dat allemaal niet zo zwaar te nemen. Heel dat prijzengedoe is toch één loterij. Want ach, zo'n jury, hoe gaat dat? Die moet ook tot een consensus komen. Natuurlijk vond ik het wél leuk om genomimeerd te zijn. En wat me ook leuk leek, | |
[pagina 46]
| |
was beoordeeld te worden door een groep goede lezers. Je wordt altijd beoordeeld door critici. Zijn óók goede lezers, maar die hebben zoveel redenen om jou niet te moeten of om mitsen en maren aan te brengen. Niet dat ze me persoonlijk kennen hoor, want ik beweeg me nauwelijks in het literaire circuit. Aan de oordelen van kennissen en mensen in je omgeving heb je vaak ook niet zo veel. Je hebt de neiging hun complimenten als plichtplegingen op te vatten. Die avond van de uitreiking in het programma van Sonja Barend pakte trouwens anders uit dan ik gehoopt had. Het werd een tamelijk onelegante, platte vertoning. Alles moest in vijftig minuten rondgebreid worden. Dus werd er over die boeken helemaal niets verteld en was er ook geen echte discussie tussen de forumleden. Toch blijf ik het idee van een beoordeling door niet-professionele lezers aardig vinden. Wat die nominatie vooral teweeg heeft gebracht, is dat ik plotseling veel meer aanvragen voor lezingen kreeg. Ik stond daar altijd nogal aarzelend tegenover, deed het ook nauwelijks - maar de praktijk valt mee. Gewone lezers merken vaak dingen op die geen criticus ziet. Nu, na vier boeken, beschouw ik mezelf als een fulltime schrijver. Voordien gaf ik les. Ik ben neerlandicus. Heláás, zeg ik altijd, want ik vind dat neerlandici te veel behept zijn met literaire normen en waarden. Als schrijver moet je die vergeten en je intuïtie gebruiken, wat me inmiddels aardig gelukt is, denk ik.’ | |
Oktober◆ Boekenlezers vinden, vaker dan de laatste jaren het geval was, iets van hún gading terug op de Nederlandse en Vlaamse televisie. In het najaar starten op de Nederlandse televisie liefst twee echte boekenmagazines: Ik heb al een boek (kro) en Nachtsalon (vpro). Nog in september beginnen de dertien wekelijkse uitzendingen - op late maandagavonden - van Nachtsalon, het literaire programma waarin presentator Michaël Zeeman ‘de passie van het lezen’ wil overbrengen. Op 2 november is de eerste uitzending van Ik heb al een boek, dat daarmee terug is van weggeweest. Het programma was door de kro al in ‘de ijskast’ gezet, wat in omroeptermen betekent dat zo'n programma ten dode is opgeschreven. Het werd daar weer uit gehaald nadat het door de Europese Commissie werd uitgeroepen tot ‘het meest ideale programma tot bevordering van het lezen’. Het programma, dat gepresenteerd wordt door Aad van den Heuvel en Martin Ros, richt zich op het brede assortiment van de boekhandel - van kookgidsen en stripboeken tot biografische studies en lijvige literaire werken. Die presentatie vanuit de breedte van het boekenaanbod is ook een reden waarom het Centraal Boekhuis ruimhartig 300 000 gulden in Ik heb al een boek wilde steken. Eenzelfde bedrag investeert het voormalig ministerie van wvc, en de rest (zo'n 900 000 gulden) wordt door de kro zelf gefinancierd. De redactie van Ik heb al een boek stelt wekelijks een tipvijf samen. Het daaruit naar voren komende Boek van de Week is de daarop volgende zeven dagen tegen een korting van f 2,50 te verkrijgen bij de erkende boekhandels. De actie wordt gecoördineerd en met een promotiebudget van 250 000 gulden ondersteund door de Stichting cpnb. Schrijvers en boeken komen op de Nederlandse televisie verder onder de aandacht in talkshows als van Ischa Meijer (I.S.C.H.A, rtl5), Karel van de Graaf (Karel, avro), Sonja Barend (Sonja op zaterdag, vara) en Hanneke Groenteman (De Plantage, vpro) en in het pro- | |
[pagina 47]
| |
gramma Kunstmest (nos), dat gepresenteerd wordt door Mieke van der Wey. Ook de brt-televisie brengt dit najaar nieuwe culturele programma's. Op tv 2. gaat het culturele magazine Geen kaas, geen spektakel draaien. Het is een maandagavondprogramma, gepresenteerd door Kurt van Eeghem, waarin telkens vijf onderwerpen behandeld worden ‘die in de afgelopen dagen of komende week actualiteitswaarde hebben [gehad], en zich voornamelijk afspelen in de wereld van theater, show, muziek, kunst en zo meer.’ Op tv 1 handhaaft de brt het kunstprogramma Ziggurat met daarin de maandelijkse rubriek Wie schrijft die blijft. ◆ De achttiende editie van Het andere boek, op 1 en 2 oktober in de Stadsfeestzaal in Antwerpen, wordt zoals altijd bezocht door een keur van buitenlandse schrijvers. Aanwezig zijn onder anderen: Blake Morrison, Alain de Botton, Antonio Muñoz Molina, Lesley Glaister, Lisa Bresner en Peter D. Kramer, maar de verslaggever van De Morgen (3-10) noemt als hoogtepunten de debatten over Stalin en Cuba, het bezoek van schrijvers als Jeroen Brouwers en Adriaan van Dis en het jeugdprogramma van Marc de Bel. Ook maakt André van Halewyck in Antwerpen bekend dat zijn nieuwe uitgeverij van de grond komt. Hij heeft, aldus De Morgen, 15 van de benodigde 20 miljoen frank bij elkaar (‘Honderd procent Vlaams kapitaal,’ meldt Van Halewyck) en al een uitgavenprogramma op stapel staan. Dat goede nieuws laat onverlet dat de helft van de Vlamingen nooit een boek leest en bijna zestig procent al een jaar lang geen boek heeft gekocht, zoals blijkt uit een op 21 oktober wereldkundig gemaakt onderzoek naar lees-, leen- en koopgedrag in Vlaanderen dat werd uitgevoerd in opdracht van cultuurminister Hugo Weckx en de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen (vbvb). Dit terwijl de verkoop van boeken in 1993 wereldwijd met 5 procent is gestegen ten opzichte van 1992. De mondiale omzet aan boeken is circa 120 miljard gulden. ◆ De Kinderboekenweek (5-15 oktober) is om te griezelen. Thema is dit jaar ‘In het holst van de nacht’, omdat kinderen niets zo heerlijk vinden om te lezen ‘als een verhaal dat speelt in de nacht. 's Nachts is het niet pluis, dan verschijnen er geesten en andere ongure figuren.’ Het Kinderboekenweekgeschenk is geschreven door Anke de Vries en heet Fausto Koppie. ◆ Op de 46ste Frankfurter Buchmesse, 5-10 oktober, verzamelen zich uitgevers uit 105 verschillende landen die in totaal 321 975 titels exposeren, iets minder dan vorig jaar. Schwerpunktthema is Brazilië. Michel Maas inventariseert in de Volkskrant (7-10) wat het effect is geweest van het Schwerpunktthema '93, toen de Nederlandse en Vlaamse letteren zich op de Buchmesse gezamenlijk mochten presenteren. Elmer Kraihe van Claassen Verlag vertelt hem: ‘Nu moeten de boeken zichzelf bewijzen, net als alle andere. Wat wel is gebleven is de erkenning. Mensen zullen boeken van Nederlandse auteurs niet zo makkelijk negeren als een paar jaar geleden.’ En Raimund Fellinger van Suhrkamp Verlag: ‘De Nederlandse literatuur is aanwezig in het bewustzijn van de professionele en de algemene lezers.’ Rudi Wester van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds kan zich daar in Boekblad alleen maar bij aansluiten: ‘De Nederlandse literatuur is definitief op de kaart komen te staan. Je hoeft buitenlandse uitgevers niet meer te vertellen dat onze letteren levendig zijn, dat weten ze inmiddels al.’ Dat er ook een levendige belangstelling voor de Nederlandse literatuur blijft bestaan, mag blijken uit de grote interesse | |
[pagina 48]
| |
voor de boeken van met name Tessa de Loo (De tweeling), Willem Jan Otten (Ons mankeert niets), Arnon Grunberg (Blauwe maandagen), Joost Zwagerman (De buitenvrouw en Vals licht) en Peter van Straaten, terwijl net voor de Buchmesse Margriet de Moors Der Virtuose (Carl Hanser Verlag) is verschenen. Hanser heeft er op de stand in Frankfurt een hele wand voor ingeruimd. In Frankfurt presenteren twaalf uitgevers uit evenveel verschillende Europese landen het resultaat van een in 1992 op de Buchmesse bedacht gezamenlijk project. De twaalf uitgevers spraken toen met elkaar af elk een fondsauteur uit eigen land te vragen een kort verhaal te schrijven. De twaalf verhalen werden vervolgens door alle andere uitgevers vertaald en gelijktijdig in boekvorm uitgegeven. De titel van de Nederlandse bundel, verschenen bij Contact, is De boomheilige en andere verhalen uit Europa, genoemd naar de Nederlandse bijdrage van Atte Jongstra. De boomheilige bevat verder verhalen van bekende schrijvers als Javier Marías (Spanje) en Paola Capriolo (Italië). ◆ Op de Frankfurter Buchmesse raakt ontijdig bekend dat Ambo-directeur Ivo Gay de overleden Rob van Gennep opvolgt als directeur van Uitgeverij Van Gennep. Eva Cossee, nog maar net aangesteld als redacteur bij Uitgeverij De Prom (die evenals Ambo deel uitmaakt van de Bosch & Keuning-groep) neemt zijn plaats in bij Ambo. De aandeelhoudersvergadering van Van Gennep moet de benoeming van Gay nog goedkeuren, maar dat is een formaliteit. Gay blijft nog tot 15 november in dienst van Ambo. ◆ Taslima Nasrin, die haar toevlucht heeft gevonden in Zweden en daar bescherming krijgt van de Zweedse politie, heeft het druk met het bezoeken van symposia, literaire en politieke manifestaties. In het Noorse Stavanger staat haar werk en dat van zes andere vervolgde schrijvers eind september centraal op een tweedaags symposium over de vrijheid van meningsuiting. Behalve Nasrin is maar één andere besproken auteur zelf aanwezig: de Tadzjiek Bozor Sobir die naar Rusland is verbannen omdat hij volgens de Tadzjiekse regering met zijn gedichten de opstand zou inspireren. Salman Rushdie behoort tot de afwezigen. Een optreden van Nasrin in het bekende televisieprogramma Bouillon de culture van Bernard Pivot gaat op 7 oktober niet door. De Franse overheid wil haar slechts een visum voor 24 uur geven omdat ze niet langer voor Nasrins veiligheid kan instaan. Nasrins uitgever Stock laat daarop weten dat de schrijfster dan helemaal niet komt. Nasrin, die kort tevoren zonder problemen bezoeken heeft afgelegd in Denemarken, Nederland en Portugal, zou in Parijs, Marseille en Straatsburg lezingen komen geven. De commentaren op de Franse voorzichtigheid zijn bitter en afwijzend. Tot maart 1993 moest Salman Rushdie om dezelfde redenen afzien van een bezoek aan Frankrijk. Een maand later, op 13 november, zegt Nasrin in een interview voor de Australische televisie dat zij de koran slechts ziet als een document met historische waarde en dat zij het recht heeft haar eigen visie op de waarheid uit te spreken. Eind november kent het Europarlement haar de Sacharov-prijs toe. De prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan iemand die zich verdienstelijk heeft gemaakt voor de geestelijke vrijheid in de wereld. Nasrin, die nu wel in Frankrijk verblijft (maar daar rondreist in een gepantserd voertuig), laat weten dat ze bereid is een gevangenisstraf uit te zitten als de rechtbank in Dhaka haar daartoe op 10 december veroordeelt, mits de Bengaalse regering haar veiligheid kan garanderen. ◆ In een interview met Michaël Zeeman | |
[pagina 49]
| |
in stadsschouwburg De Harmonie in Leeuwarden vertelt W.F. Hermans op 8 oktober nog maar eens dat hij nooit meer een voet op Groningse bodem zal zetten, ondanks vele Groningse verzoeken in die richting. Hermans had in de jaren zeventig al met Groningen afgerekend in zijn boek Onder professoren, maar koestert nog steeds een oude haat tegen de stad en met name tegen de rijksuniversiteit die hem begin jaren zeventig als lector fysische geografie liet weten dat hij niet goed functioneerde in zijn baan, waarna de schrijver in 1973 zelf ontslag nam. Hermans vertelt te werken aan een roman onder de titel Ruisend gruis waarin een vulkaan in de omgeving van Groningen tot uitbarsting komt. De professor die de vulkaan ontdekt, gaat uiteraard ten onder in het natuurgeweld. Leeuwarden is zo ingenomen met de komst van Hermans dat de stad 25 billboards plaatst met de tekst W.F. Hermans komt wel naar Leeuwarden. In zijn nieuwe boek Malle Hugo. Vermaningen en beschouwingen, dat in december verschijnt, blijkt Hermans ook andere oude privé-oorlogen, met name tegen Hugo Brandt Corstius, A. Kets-Vree, Du Perron en Ter Braak en Adriaan Morriën, voort te zetten. ◆ De Booker Prize, de belangrijkste literaire prijs van Groot-Brittannië, gaat op 11 oktober naar James Kelman voor zijn roman How Late It Was, How Late. De andere genomineerden waren Romesh Gunesekera (Reef), Abdulrazak Gurnah (Paradise), Alan Hollinghurst (The Folding Star), Jill Paton Walsh (Knowledge of Angels) en George Mackay Brown (Beside the Ocean of Time). Margot Engelen memoreert in haar voorbeschouwing (nrc Handelsblad, 7-10) de verbijstering die in Engeland is opgeklonken na het bekend worden van de nominaties: ‘“Volstrekt niet representatief” en “totale onzin” waren nog wel de vriendelijkste reactie op het lijstje. Wie ontbreken er wel niet allemaal? Gedoodverfde kanshebbers als Iris Murdoch, Margaret Atwood, Nadine Gordimer en Hilary Mantel kwamen het afgelopen jaar met nieuwe romans, net als de veelgetipten Peter Carey, William Trevor, Candia McWilliam, Louis de Bernières, Michèle Roberts, J.G. Ballard en Anita Brookner.’ Engelen noemt ook haar favoriet: ‘Van engelen naar het paradijs is slechts een kleine stap: de mooiste en rijkste roman van de zes is Paradise van de op Zanzibar geboren Abdulrazak Gurnah, literatuurdocent aan de Universiteit van Kent.’ Van de voor de Booker Prize genomineerde boeken hebben alleen die van George Mackay Brown en winnaar James Kelman nog geen Nederlandse uitgever gevonden. De Nederlandse vertaalrechten voor het boek van Kelman worden daags na de uitreiking verkocht aan De Bezige Bij. De vier andere titels verschijnen in de weken en maanden na de Booker Prize-uitreiking in Nederlandse vertaling. ◆ De nieuwe roman van Joost Zwagerman, De buitenvrouw, verschijnt op 12 oktober - vrijwel gelijktijdig met een Zwagerman-special van het literair tijdschrift Bzzlletin. Willem Kuipers, net terug uit het hectische Frankfurt, is er verblijd mee: ‘Het is niet alleen een door en door Nederlands, om niet te zeggen Hollands boek, het is ook zó geschreven, dat je binnen de kortste keren al het gedruis van de mondiale boekindustrie bent vergeten en genietend met Theo Altena op pad gaat, een leraar Nederlands aan het Westfries college in Hoorn. Eenmaal per week, zijn spannendste uitstapje, vrijt hij tijdens een paar “tussenuren” intensief met een collega, de zwarte “gymnastiek-juffrouw” Iris Pompier.’ (de Volkskrant, 12-10) Maar de meningen over Zwagermans roman lopen sterk uiteen. T. van Deel | |
[pagina 50]
| |
(‘een schrijver van de buitenkant. Meer niet’, Trouw 14-10) is er niet van onder de indruk geraakt en Hans den Hartog Jager houdt het gevoel over dat Zwagerman zich wil opwerpen als ‘de chroniqueur van het moderne Hollandse leven’. Daarvan kunnen er wat hem betreft niet genoeg zijn, want ‘als ze slagen hebben ze én een goed boek geschreven én een bijdrage aan het maatschappelijk debat geleverd’. Maar Den Hartog Jager vindt dat Zwagerman geen goed boek heeft geschreven: ‘Zwagerman heeft geen mening en geen oplossingen; hij komt nauwelijks verder dan de constatering dat er aan discriminatie veel meer kanten zitten dan de lezer op het eerste gezicht misschien gedacht zou hebben. Onbedoeld heeft Joost Zwagerman met De buitenvrouw inderdaad een kroniek geschreven: een kroniek van het pseudo-engagement aan het begin van de jaren negentig.’ (nrc Handelsblad, 14-10) Arnold Heumakers is veel positiever. Hij karakteriseert De buitenvrouw als ‘een aandachtige oefening in ontluistering’, waarbij Zwagerman op bewonderenswaardige wijze ‘zijn gevoel voor nuance heeft weten te bewaren’. Maar: ‘Net als in zijn vorige romans weigert Zwagerman als schrijver de grens tussen werkelijkheid en fantasie te overschrijden. Die grens is er wel, zeer uitdrukkelijk zelfs, maar alleen in het hoofd van de hoofdpersoon. Wat ontbreekt in De buitenvrouw is de onweerstaanbare en wat mij betreft onontbeerlijke verleiding van het raadsel, hoe bekwaam en zelfs meeslepend het verhaal van de roman ook verteld wordt.’ (de Volkskrant, 21-10) Carel Peeters is ronduit te spreken over De buitenvrouw, juist en vooral omdat Zwagerman in dit boek veel wil ‘op een onnadrukkelijke, soepele manier’: ‘Het is een roman over overspel, maar dan door iemand die intens van zijn vrouw houdt. Het is een roman over racisme, maar dan vooral omdat Altena zich dat sterker aantrekt dan degene die het ondergaat. Het is een roman over erotiek, maar dan vooral over de verschillende vormen die ze in één persoon kunnen aannemen. Het is een roman over het leraarschap. Hoeveel dit ook lijkt, Zwagerman stapelt al deze elementen niet op elkaar, maar weeft ze allemaal argeloos door elkaar.’ ◆ De Zweedse Academie van Letteren maakt op 13 oktober bekend dat zij de Nobelprijs voor literatuur heeft toegekend aan de 59-jarige Japanse schrijver Kenzaburo Oë. Hij is na Yasunari Kawabata (1968) de tweede Japanner aan wie deze hoogste literaire onderscheiding zal worden uitgereikt. Oë wil direct na het vernemen van het nieuws niet geloven dat het waar is. De prijs is hem al zo vaak toebedacht dat hij nu maar eens denkt dat het een grap was. Wanneer later tot hem doordringt dat het menens is, kondigt Oë meteen maar aan dat hij met schrijven stopt. In een interview met de Japanse krant Mainichi Shimbun zegt hij geen behoefte tot schrijven meer te voelen. Hij werkt nog aan een driedelige romancyclus over zijn eigen leven en wil er na voltooiing daarvan definitief mee stoppen. Enkele dagen na de toekenning van de Nobelprijs voor literatuur weigert Oë de hem toegekende prijs in de Orde voor Cultuur, de hoogste Japanse culturele onderscheiding, ‘omdat deze prijs zo nauw met de staat verbonden is’. Oë ontvangt de Nobelprijs voor literatuur omdat hij er in is geslaagd met ‘zijn poëtische kracht een fantasiewereld te creëren waarin het leven en de mythe tot een ontzagwekkend beeld van de situatie van de mens in zijn huidige tijd worden gecondenseerd’. In Nederland is Oë echter een uitverkochte, dat wil zeggen, een verramsjte schrijver. Uitgeverij Meulenhoff heeft al zijn in het Nederlands verschenen boeken - Het eigen lot, De hoogmoedige doden, De dag dat de kei- | |
[pagina 51]
| |
zer hoffelijk mijn tranen droogt, De knoppen breken en Voetballen in 1860 - naar De Slegte gedaan, maar kondigt op korte termijn heruitgaven van zijn werk aan. Voorjaar 1995 verschijnt bovendien een niet eerder vertaald boek van Oë: Ontwaak, herborene! ◆ De Vlaamse Debuutprijs gaat naar Wim Neetens voor zijn verhalenbundel Menselijke middelen (Houtekiet). De jury, die dertien literaire debuten ter beoordeling kreeg voorgelegd, selecteerde naast het boek van Neetens nog twee andere debuten: Vuile was van Koenraad Goudeseune (Atlas) en De stille liefde van Indochina van Kris Peeraer (De Clauwaert). De auteur van het uiteindelijk winnende boek, aldus het juryrapport, schrijft ‘zeer heldere en spirituele verhalen waarin opvallend gebruik wordt gemaakt van de suggestie en het understatement.’ De Anton Wachterprijs, een Nederlandse debuutprijs, gaat naar Arnon Grunberg voor zijn roman Blauwe maandagen (Nijgh & Van Ditmar). ◆ De uitreiking van de ako Literatuur Prijs, op 22 oktober in het rechtstreeks uitgezonden televisieprogramma van Sonja Barend, wordt ontsierd door een belabberd scenario. De prijs gaat naar G.L. Durlacher voor zijn boek Quarantaine, die uit handen van Marcel Möring (de vorige winnaar van de ako Literatuur Prijs) de prijs van 100 000 gulden in ontvangst neemt. Maar in eerste instantie lijkt het erop dat Durlacher de prijs moet delen met Nicolaas Matsier aan wiens boek Gesloten huis door het dertigkoppige forum van niet-professionele lezers evenveel punten (namelijk 212) zijn uitgereikt. Pas in laatste instantie, nadat de twee veronderstelde winnaars elkaar al uitbundig gefeliciteerd hebben, vertelt Sonja Barend dat de schrijver met het meeste aantal hoogste cijfers de winnaar wordt. Durlacher noemt de gang van zaken onredelijk jegens Matsier, terwijl Matsier zelf en zijn uitgever Albert Voster (directeur van De Bezige Bij) woedend zijn. In een brief aan A. Dreesmann, voorzitter van het ako-bestuur, eist Voster alsnog de helft van het prijzengeld op: ‘Ik denk dat u Matsier, de ako-prijs én de publieke opinie recht doet door alsnog zorg te dragen voor het feit dat Nicolaas Matsier zijn 50 000 gulden niet zal worden ontnomen.’ In een later stadium ziet Voster af van juridische stappen tegen de ako omdat daardoor de indruk zou ontstaan dat het auteur en uitgever alleen maar om het geld zou gaan. In de pers wordt schande gesproken over het tumult waarmee de uitreiking gepaard gaat en over de manier waarop de vara en sponsor ako over de rug van de schrijvers heen - die het zich moeten laten welgevallen dat de lezersjury door middel van het omhooghouden van bordjes met de cijfers 1 tot en met 10, desnoods en desgevraagd voorzien van wat achteloos uitgebalkte tekst (‘erg kinderachtig’, ‘te veel bedacht’, ‘een lijdensweg’) - publiciteit proberen te verkrijgen. Marcel Möring lucht zijn hart in nrc Handelsblad (28-10): ‘Wat ik nooit doe, als ik op de televisie ben geweest, is de videoband van de uitzending bekijken. Afgelopen zaterdagnacht heb ik met die gewoonte gebroken. Na afloop van de uitreiking van de ako-prijs was ik zo verbijsterd dat ik dat onwerkelijke uur nog eens moest zien om te geloven dat ik het echt had meegemaakt.’ Ook reageert hij op een column van Jan Blokker in de Volkskrant die daarin beweerde dat Matsier niet moest zeuren omdat ‘de schrijver die zich naar een openbare puntentelling onder leiding van Sonja Barend laat lokken nooit een goede schrijver (kan) zijn’. ‘In zekere zin hebben de ako en de vara bereikt wat ze wilden,’ | |
[pagina 52]
| |
schrijft Möring. ‘Het gezond verstand en alle achterlijke opvattingen die daarbij horen zijn gewekt: kunstenaars moeten arm zijn en als ze meer willen zijn ze hebberig en krijgen ze terecht het lid op de neus. Het is een schrale troost dat Blokker zijn stukje opent met de vraag of hij als genomineerde van een literaire prijs zich naar een dergelijke uitreiking had laten lokken. Zijn overbodig antwoord is “nee”. Maar Blokker zal nooit genomineerd worden voor een literaire prijs. Daarvoor moet je meer registers beheersen dan alleen het populistische.’ (nrc Handelsblad, 28-10). Jacq Vogelaar spreekt in De Groene Amsterdammer (26-10) van ako-wijsheid: ‘Waar je in de kunst tegenwoordig vooral voor moet oppassen, is om voor elitair te worden versleten - en elitair ben je al wanneer je beweert dat niet alle boeken voor iedereen bestemd zijn, dat er voor sommige literatuur enige voorkennis en bereidheid tot herlezen en nadenken vereist zijn. [...] Nee, er spreekt een regelrechte minachting voor literatuur uit, zij het vermomd achter een mierzoete liefdesverklaring voor het boek. [...] Het is duidelijk, de firma ako wilde een publieksprijs; het enige dat er aan de procedure nog schort, is dat er dit keer bij de laatste zes nog enkele literaire boeken zaten - ook dat kan nog anders. Vooruit, niet moeilijk doen, lees 'ns lekker een boek, de rest is intellectualistische, elitaire kletskoek, toch!?’ In de dagen na de prijsuitreiking wordt het debâcle rond de prijsuitreiking door allerlei berichten in de kranten alleen nog maar groter. Zo zou het stichtingsbestuur van de prijs een door de vakgroep Methodenleer van de Universiteit van Amsterdam voorgestelde jureringsmethode die de kans op een gedeelde eerste plaats aanzienlijk kleiner zou hebben gemaakt, hebben afgewezen. Zo blijkt na hertelling aan de hand van televisiebeelden dat Durlacher van de jury toch één punt meer had gekregen, 213 punten dus, een verwarring die toe te schrijven is aan de gevolgde procedure. De juryleden hadden al voor de uitzending hun punten gegeven, maar tijdens de uitzending had één jurylid Durlacher abusievelijk een punt meer toegekend. Zo ook blijkt na een tweede hertelling Rascha Peper voor Rico's vleugels evenveel punten toebedeeld te hebben gekregen als Nicolaas Matsier. En zo blijken de genomineerde auteurs (exclusief de afwezige F. Springer en Frida Vogels) 5000 gulden presentiegeld van de ako te hebben gekregen om toch maar vooral in De Rode Hoed aanwezig te zijn. Patricia de Martelaere zou zelfs nog meer hebben gekregen omdat ze in eerste instantie niet aanwezig wilde zijn. Naderhand wil ze dat wel op voorwaarde dat ze niet in beeld zal komen, een afspraak die geschonden zal worden. In een brief aan de Nederlandse uitgevers verontschuldigt de Stichting ako Literatuur Prijs zich enkele weken later voor de chaos tijdens de uitreiking: ‘Het is duidelijk geworden dat enkele aanwezige auteurs zich niet gelukkig voelden met de toegepaste wijze van stemmen, waarvan zij niet voldoende op de hoogte waren. [...] In het oorspronkelijke scenario, dat het bestuur voor ogen stond, zouden de schrijvers en de leden van de beroepsjury tijdens de uitzending een belangrijkere rol spelen.’ Arjan Peters, jurylid van de prijs, trekt zijn consequenties uit de tumultueus verlopen prijsuitreiking en stapt op. En het ako-bestuur kondigt aan zich te zullen beraden over de formule van de prijs. ◆ Eind oktober verschijnt Asbestemming van A.F.Th. van der Heijden, een als requiem gecomponeerde roman over zijn overleden vader, waarin de auteur het fictiekader van de romancyclus De tandeloze tijd openbreekt. ‘Dus daarin is ik ik, is ik A.F.Th. van der Heijden, of | |
[pagina 53]
| |
Adri voor mensen die hem beter kennen,’ schrijft Ad Fransen in een reportage voor HP/De Tijd (28-10) waarin hij met de schrijver naar Geldrop (‘in de groef van de oude’) trekt. Fransen vraag zich af of Van der Heijden een requiem of een afrekening heeft geschreven. Van der Heijden: ‘Of een afrequiem? Nee, maar geen flauwekul, een afrekening zou geen passende ondertitel zijn. Hier en daar wordt wel een rekening vereffend, maar gevoelens van opstandigheid en haat worden toch ook afgewisseld door aanvaarding en zelfs liefde. Anders kom je uit op zo'n gezegde als: van de doden niets dan goeds. Dat vind ik zo'n verschrikkelijke onzin-uitspraak. Als iemand doodgaat, is dat juist de kans om een eerlijke balans op te maken.’ Karel Osstyn stelt in zijn recensie dat Van der Heijden ogenschijnlijk een verdoemenis heeft geschreven, maar dat die verdoemenis uiteindelijk uitloopt in een liefdesverklaring: ‘Met dit boek herstelt A.F.Th. van der Heijden zijn vader dus in ere. [...] Tot op zijn sterfbed slaagde hij er niet in een zinnig woord met de man te wisselen. Hun contact bestond uit “stippellijntjes”, die onzichtbaar in de lucht hingen. Dergelijke beelden, Van der Heijdens handelsmerk, maken van dat alledaagse sterfgeval een universeel aangrijpende gebeurtenis. Asbestemming klinkt zoals een hedendaags requiem klinken moet, alle toonaarden van vertwijfeling, schuldgevoel, woede en onmacht inbegrepen.’ (De Standaard, 6-11) Jaap Goedegebuure heeft meer oog voor de fundamentele ambivalentie in Van der Heijdens boek en schrijft in een lucide recensie: ‘Heeft dit boek me verontrust, gestoord, geprovoceerd? Nee, het heeft me eerder gestreeld dan geprikkeld. De drang om het nutteloze, banale en absurde te stileren tot een hecht gecomponeerde en beeldend geschreven roman is Van der Heijden zozeer tot een tweede natuur geworden dat hij niet anders kan. [...] Het is de literatuur die de werkelijkheid absorbeert, het is de witte pagina die werkt als ongebluste kalk.’ In Asbestemming ‘heet het dat de dood het leven, met terugwerkende kracht, ongeldig maakt. “Niets, wordt er, niets, uit talloos veel miljoenen.” Wat is het verschil tussen het niets van de dood, de vernietigende werking van de literatuur en de spons die de alcohol over de lei van het bewustzijn haalt? Literatuur is een asbestemming: verbrande materie wordt uitgestrooid en vervluchtigt in de wind. Wie schrijft, blijft noch beklijft, want degene voor wie de boodschap bekend is, is dood, terwijl degenen die wel worden bereikt onbekende schimmen zijn. Bij zo'n conclusie bekruipt me toch even een huiver waarin onbehagen én ontzag samengaan.’ (HP/De Tijd, 28-10) | |
De maand oktober van Joost Zwagerman‘Ik had voor het eerst in mijn leven een vaste baan: als presentator van het vara-radiopgramma Ophef & Vertier. Maar sneller dan ik dacht, kreeg ik heimwee naar de dagen die zich leeg voor je uitstrekken en waarin je tot schrijven komt. Daarom ben ik er voorlopig mee opgehouden, al blijf ik als eerste wisselspeler bij het programma betrokken. In oktober kwam er sowieso niets van schrijven. Samen met onder meer Stephan Sanders en Anja Meulenbelt had ik een maand tevoren een schrijvers-werkbezoek afgelegd aan Zuid-Afrika en was van plan een paar schriften over mijn ervaringen daar vol te schrijven. Daar is weinig van gekomen, vooral omdat in oktober De buitenvrouw verscheen. Dat betekende twee maanden spitsuur: signeren, van lezing naar lezing draven, radio- en tv-optredens. Wat je toch óók enigszins van je werk houdt zijn de kritieken die verschijnen. | |
[pagina 54]
| |
Verdeelde kritieken ben ik sinds Gimmick! gewend, sterker nog, dat hóórt nu eenmaal bij het soort boeken dat ik schrijf, maar in de recensies van De buitenvrouw werd het accent door sommigen te veel op de factor van het multiculturele gelegd, terwijl dat in feite maar één component van de roman is. Een aantal critici suggereerde dat er een toon van politieke correctheid en belerende moraaltheologie in het boek zit, terwijl ik juist laat zien hoe bij mijn hoofdfiguur Theo Altena de zucht naar politieke correctheid het gevolg is van troebele motieven. In wezen gaat De buitenvrouw natuurlijk over schaamte, schuwheid, angst voor de buitenwereld - dat hebben met name Arnold Heumakers en Carel Peeters goed gezien. Gewoonlijk hou ik er niet van om te reageren op wat critici over mijn boeken beweren, maar dit keer maak ik een uitzondering. Sinds mijn debuut De houdgreep heb ik acht titels gepubliceerd en dus een paar honderd kritieken onder ogen gehad, maar voor de prijs van de alleronnozelste recensie maakt ene Hans den Hartog Jager een goede kans. Deze meneer schreef in nrc Handelsblad dat De buitenvrouw onder meer niet deugt omdat ik geen oplossingen zou bieden voor de problemen van de multiculturele samenleving. Dat is natuurlijk een opmerking waarvan zelfs een eerstejaars student letterkunde weet dat het valt onder de categorie humbug en hersenloos. Alsof dát de taak van een schrijver zou zijn, “oplossingen bieden”. Ik heb het nabije Nederland van het hier en nu als decor gekozen voor een psychologische roman, wat bij sommige recensenten de oorzaak zal zijn geweest voor het maken van een vergissing: buitenliteraire argumenten los te laten op een roman die nu juist níet met dat soort argumenten valt te beoordelen. Maar goed, in Hollands Maandblad en de Volkskrant heeft Hugo Brandt Corstius uitvoerig aangetoond dat De buitenvrouw hoogst onredelijk is bejegend door sommige critici, dus dat is ook weer rechtgezet. Oktober was overigens in de eerste plaats voor mij de opmaat voor een wreed en schokkend najaar. In mijn directe omgeving stierven twee leeftijdgenoten van me, en nauwelijks twee weken later vond de absurde aanslag op Rob Scholte plaats. Die gebeurtenissen duwden al het andere, dus ook de verschijning van De buitenvrouw, naar een verre hoek in mijn hoofd.’ | |
November◆ De tweeling van Tessa de Loo wordt 8 november uitgeroepen tot het meest geliefde boek van 1994 en wint daarmee de Publieksprijs voor het Nederlandse Boek. De omvangrijke roman, over twee zussen die in de oorlogsjaren gescheiden opgroeien - de één in nazi-Duitsland, de ander in Nederland - en elkaar pas weer op hoogbejaarde leeftijd ontmoeten, krijgt 9,5 procent van de 16 635 uitgebrachte stemmen. Andere boeken die hoog scoren in de Publieksprijs zijn Jurassic Park van Michael Crichton, De cliënt van John Grisham, De verborgen geschiedenis van Donna Tartt en Schindlers lijst van Thomas Keneally. Een dag eerder ontvangt Tessa de Loo de Otto von der Gablentz-prijs, die wordt toegekend aan personen die zich verdienstelijk maken voor de objectieve informatievoorziening over de Bondsrepubliek Duitsland. Op het moment van de prijs zijn vertaalrechten van De Loo's boek verkocht aan Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, Portugal, Engeland, de Verenigde Staten, Denemarken, Zweden en Noorwegen. ◆ Uitgeverij De Bezige Bij presenteert op 10 november de nieuwe vertaling van Ulysses van James Joyce tijdens een | |
[pagina 55]
| |
avondvullend programma in De Rode Hoed in Amsterdam. Het meesterwerk van James Joyce - de weergaloze beschrijving van een dwaaltocht door Dublin gedurende precies één dag - verscheen in 1969 in een Nederlandse vertaling van John Vandenbergh, maar is opnieuw vertaald door Paul Claes en Mon Nys. ‘Zij slagen erin, beter dan vijfentwintig jaar geleden mogelijk was, recht te doen aan de ongehoorde rijkdom van taalspel, tekstgenres, klankeffecten, referenties, stijlen en dialecten die Ulysses biedt,’ aldus de speciale aanbiedingsbrochure van De Bezige Bij. ‘En dan blijkt dat Ulysses niet alleen een hoogtepunt van complexiteit en raffinement is, maar ook een van de meeslependste en geestigste boeken uit de wereldliteratuur.’ Hoewel niet iedereen evenveel lof voor Claes en Nys over heeft als De Bezige Bij, wordt de vertaling toch alom geprezen en zeer druk besproken. In nogal wat commentaren, beschouwingen en besprekingen wordt gewezen op tekortkomingen en kleinere of grotere blunders, maar de algemene teneur is dat de vertaling vooral anders (Vlaamser, en daarom misschien ook wel Ierser) is dan de vorige. Vandenbergh heeft zelf gezegd dat zijn werk over een twintigtal jaren over moet worden gedaan, vertelt Paul Claes in een interview voor De Morgen (7-10) aan Geert Lernout: ‘Toen al was duidelijk dat er heel wat fouten in de Engelse grondtekst van Ulysses stonden, al zijn het er misschien geen 5000, zoals de nieuwe uitgever Gabler in 1984 beweerde. Intussen begrijpen we de tekst ook beter door allerhande commentaren uit de vooral in Amerika welig bloeiende Joyce-industrie. Maar het belangrijkste punt is dat de zo bejubelde vertaling veel te slaafs aan de letter van de tekst vasthield en te weinig oog had voor het komische, speelse en parodische van Joyce.’ ‘Welnu - en zo ben ik er dan eindelijk in geslaagd Ulysses werkelijk te lezen, in mijn moedertaal,’ schrijft Nicolaas Matsier in de Volkskrant (11-11). ‘Het was, kortweg, een genot. Ik kreeg het gevoel, nooit eerder gelezen te hebben wat ik nu las. Omdat ik nu meer Nederlands en meer Engels in mijn mars heb dan een kwart eeuw terug? Omdat ik meer levenservaring en levenswijsheid heb opgedaan en verworven, de afgelopen vijfentwintig jaar? Welnee. Omdat de taal van Claes & Nys een feest is, een feest van alle Nederlands. Een feest waarop je je volkomen thuis voelt: een feest van een zeer goede vriend.’ ◆ De 81-jarige Duitse schrijver Stefan Heym opent als oudste volksvertegenwoordiger op 10 november de eerste zitting van de nieuwe Bondsdag in Berlijn. Heym is in de Bondsdag verkozen als lid van de pds, de Partij voor het Democratisch Socialisme, die een voortzetting is van de sed, de communistische partij in de voormalige ddr. De partijkeuze van Heym lijkt merkwaardig, meent Peter van Nuijsenburg in het Utrechts Nieuwsblad (10-11): ‘Zijn leven in de ddr werd later een aaneenschakeling van schermutselingen met het regime, die echter nooit tot een openlijke oorlogsverklaring hebben geleid. Schreef Heym een roman, dan werd die verboden door de censuur. Publiceerde hij het boek in het Westen, dan werd hij vervolgd wegens het ontduiken van de deviezenbepalingen. Was hij te kritisch, dan gooiden de collega's hem uit de schrijversbond. Maar toch, met al zijn kritiek ging hij eigenlijk nooit ver over de schreef. Zijn beroemdste, natuurlijk in de ddr verboden roman Collin (1979), was dan wel een afrekening met het stalinisme, zijn ideaal van communisme “met een menselijk gezicht” heeft hij nooit opgegeven. Hij was en bleef een “onverbeterlijke utopist”, zoals de Westduitse sociaal- | |
[pagina 56]
| |
democraat Egon Bahr zei.’ ◆ Ons mankeert niets, de ‘doktersroman’ waarin Willem Jan Otten vraagstukken over zelfmoord en euthanasie een literaire verbeelding heeft gegeven, oogst over het algemeen positieve kritieken. Het verhaal draait om het gegeven dat dokter Justus als opvolger van dokter Daan, die zelfmoord gepleegd heeft, vooraf op de hoogte was van diens zelfmoordplannen en geen pogingen heeft ondernomen die te verhinderen. Carel Peeters, die eerder dit jaar met zoveel bewondering Ottens essaybundel De letterpiloot besprak, blijft na lezing van Ons mankeert niets met gemengde gevoelens zitten: ‘Uit wat Otten de laatste jaren over zelfmoord en euthanasie heeft geschreven in zijn stukken in nrc Handelsblad, is duidelijk dat hij vindt dat alles moet worden gedaan om zelfmoord tegen te gaan en dat euthanasie zo lang mogelijk moet worden uitgesteld. Gegeven deze uitgesproken standpunten is Ons mankeert niets geen wonder van afstandelijkheid. Wie Ottens stukken in nrc Handelsblad niet zou hebben gelezen zou door Ons mankeert niets kunnen denken dat hij het probleem voor zichzelf nog niet heeft opgelost en het aan ons voorlegt in de persoon van de huisarts Justus. [...] De beschrijving van alles wat Justus die twee dagen meemaakt, is heel levendig en wekt de suggestie heel dicht bij de werkelijkheid te liggen. Maar wat hij aan gedachten heeft over het dokterschap zijn pretentieuze filosofietjes, gelardeerd met veel apodictische levenswijsheid als: “Alleen als de dood onbegrijpelijk is, is hij natuurlijk.” [...] Als het gedrag van Justus laakbaar is, dan heeft Otten hem wel erg veel motieven gegeven om zijn gedrag begrijpelijk te maken. Hij is ook een specifiek geval, waar geen algemene conclusies aan te ontlenen zijn. De vraag “wat doe je als je weet dat iemand dood wil” wordt in Ons mankeert niets niet beantwoord.’ (Vrij Nederland, 19-11) Arnold Heumakers is dat duidelijk niet met hem eens: ‘Justus’ gewetensonderzoek blijkt toch wel wat meer te behelzen dan nuttig illustratiemateriaal voor de actuele discussie over medische ethiek. Ottens roman neemt eerder de trekken aan van een heuse tragedie, die zich niet in de eerste plaats laat leiden door de preoccupaties van de actualiteit maar zich bezighoudt met in wezen tijdloze kwesties. [...] Een schrijver moet heel wat in zijn mars hebben, als hij erin slaagt zo'n complexe en buitengewoon ernstige thematiek moeiteloos onder te brengen in een concreet, lenig, zelfs spannend geschreven verhaal. Zonder een overmaat aan “grote woorden”, maar met een grote emotionerende kracht.’ (de Volkskrant, 25-11) ◆ Op Daniël Robberechts (1937-1992) is misschien van toepassing, wat geldt voor sommige andere lang miskende schrijvers: dat de belangstelling voor zijn werk eerst na zijn dood op gang komt. De publikatie van zijn nagelaten werk krijgt in elk geval de aandacht die dat werk al eerder had moeten krijgen. ‘Het is een wrange kronkel van het lot,’ schrijft De Standaard. ‘Robberechts, die voor zijn geschriften geen uitgever meer vond, krijgt postuum datgene waar hij eigenlijk al altijd recht op had. Met de steun van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap kon de Werkgroep Daniël Robberechts, waartoe naast de erfgenamen van de auteur enkele van zijn beste vrienden en meest verwante collega's behoren (onder wie Walter van den Broeck, Paul Claes, Pol Hoste, Joris Note, Leo Pleysier en Jacq Vogelaar), de teksten persklaar maken. “Persklaar” heeft hier weer een eigen klank: tot en met de opmaak en het visuele effect van iedere bladzijde. Robberechts had er zijn eigen idee over. De tekst is “totaal”: niet enkel | |
[pagina 57]
| |
“wat” gezegd wordt en “hoe” het gezegd wordt, is van belang, maar ook hoe het materieel, in boek-vorm, gestalte krijgt. In het appendix-deel X, waarin deze publikatievoorschriften voorkomen, gebruikt Robberechts voor het eerst het logo-achtige T⊗T, waarmee hij de idee “totaaltekst” visueel voorstelt. T⊗T is een palindroom, dat de woorden “totaal” en “tekst” in elkaar vervlecht. Visualisering en idee gaan dus al in de titel perfect samen.’ ◆ Tot de hoogtepunten op de 58ste Boekenbeurs voor Vlaanderen (30 oktober tot en met 11 november) behoort ongetwijfeld het optreden van Jung Chang, aan wie voor de tweede achtereenvolgende keer Humo's Gouden Bladwijzer wordt uitgereikt. Maar klapper van de beurs is toch de verschijning van Belladonna, de nieuwe roman van Hugo Claus. De presentatie van de roman is voor Claus het begin van een lange tournee langs vele Vlaamse schouwburgen, culturele centra en dorpshuizen, afgewisseld met radio- en tv-optredens, en die nog gevolgd wordt door een promotiecampagne in Nederland. Claus heeft met Belladonna een satire geschreven, een Bruegheliaans carnavalsspel waarin de Vlaamse culturele elite op de hak genomen wordt. ‘Ik moet het hebben van de overdrijving, van de hekeling,’ vertelt Claus in een interview aan Jos Borré (De Morgen, 28-10). ‘In een schilderij van Brueghel komen ook geen normale mensen voor. Als je ze naast elkaar zet: een reeks debielen, wanstaltige mensen, Maria als een vette boerin... De personages vertonen karakteristieken die meer bij de nachtmerrie of de wensdroom aanleunen dan bij het dagelijkse leven.’ De teneur van de meeste recensies is dat Claus met Belladonna een onderhoudend, zelfs smeuïg boek heeft geschreven, maar dat het de diepgang en de verbeeldingskracht van zijn beste romans mist. Jeroen Overstijns (De Standaard, 10-11): ‘Belladonna is geen groots boek, daarvoor wordt het door de thematische eenduidigheid te zeer begrensd. Belladonna is wel een speelse en zeer onderhoudende roman. Oppervlakkig, dat is zeker, maar allerminst op een storende manier.’ Yves van Kempen (De Groene Amsterdammer, 23-11): ‘De scatologie loopt als een rode draad door Claus' nieuwe roman. Die aandacht doet onder meer een zekere pissigheid vermoeden, en inderdaad, hij geeft regelmatig onverbloemd lucht aan zijn ergernis, woede en haat, maar ook zelfhaat. Hij heeft zijn stinkende best gedaan om met alle tongen die hij heeft een weinig florissant beeld te schetsen van het Vlaamse culturele leven. Dat is hem gelukt, maar in de spiegel van zijn ogen krijgt dat alles toch vooral de charme van een bedenkelijke schoonheid. Belladonna is een hilarisch boek geworden, flamboyant en met overtuigingskracht geschreven. Het boek bezit de kracht van de grote volksepiek. Dat bij zoveel bouffonnerie niet alles even geslaagd is, laat zich raden. Daarbij speelt appreciatie zeker een rol.’ ◆ Marc Reynebeau, chef boeken van Knack, stapt eind november uit de Commissie Letteren, die in Vlaanderen adviseert over de toekenning van subsidies voor het literatuurbeleid. In een brief aan cultuurminister Hugo Weckx laat hij weten dat hij zich ‘onmogelijk nog langer kan verenigen met de autoritaire, ondeskundige en ondoelmatige manier waarop de Commissie sinds 1993 wordt geleid. De voorzitter van de Commissie gaat elke fundamentele discussie uit de weg, komt voortdurend terug op eerdere beslissingen en gemaakte afspraken, verhindert elk open en eerlijk gesprek over literaire kwaliteit en schijnt zijn eigen vooroordelen belangrijker te vinden dan welke beargumenteerde visie dan ook.’ | |
[pagina 58]
| |
Die door Reynebeau bekritiseerde voorzitter is Marcel van Nieuwenborgh, tevens chef boeken van De Standaard. Van Nieuwenborgh verdedigt zich tegen de aantijgingen van Reynebeau door een verslaggever van De Morgen te wijzen op zijn streven naar een pluralistisch literatuurbeleid. ‘Dat pluralisme,’ repliceert Reynebeau, ‘betekent een politiek van versnippering, voor iedereen een beetje, en verhindert een beoordeling van de kwaliteit. [...] Het is een excuus om geen inhoudelijk beleid te moeten voeren.’ Maar Reynebeau wil de controverse niet als een ideologische kwestie kenmerken door te beweren dat Van Nieuwenborgh een bepaalde literaire richting bevoordeelt. Hij verwijt hem ‘vooral kortzichtigheid en onvermogen’. ◆ Staatssecretaris Aad Nuis van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen maakt bekend de komende jaren fors te willen investeren in het verhogen van de kwaliteit van de vertalingen uit het Nederlands. Nuis stelt daarvoor één miljoen gulden ter beschikking, een bedrag dat hij in een brief aan de Tweede Kamer motiveert door te wijzen op de grote belangstelling en waardering die in het buitenland ontstaan is voor de Nederlandstalige literatuur als gevolg van de succesvolle presentatie van Nederland en Vlaanderen op de Frankfurter Buchmesse 1993: ‘Het is zaak ervoor te zorgen dat de doorbraak, die onder de impuls van deze manifestatie tot stand is gebracht, een structurele voortzetting krijgt.’ Alain Lamassoure, de Franse minister van buitenlandse zaken, stelt voor om het aantal werktalen binnen de Europese Gemeenschap te beperken tot vijf (Duits, Engels, Frans, Italiaans en Spaans). Dit omdat er na de komende jaarwisseling door de toetreding van Finland en Zweden elf officiële talen binnen de eg zullen zijn. Dat wordt hem wat te veel. Met de inwilliging van zijn voorstel zou het Nederlands, dat met 21 miljoen sprekers de zesde taal is, als werktaal buiten gebruik vallen. Jessica Larive, Nederlands lid van het Europarlement, noemt de suggestie van de Franse minister volstrekt onaanvaardbaar, waarop ook staatssecretaris van cultuur Aad Nuis namens de Nederlandse regering het voorstel doet het Nederlands als een van de werktalen te blijven beschouwen. ◆ Het derde deel van Gerrit Komrijs bloemlezing uit de Nederlandse poëzie verschijnt. Na De Nederlandse poëzie van de 19de en de 10ste eeuw in 1000 en enige gedichten en De Nederlandse poëzie van de 17de en de 18de eeuw in 1000 en enige gedichten verschijnt thans zijn bloemlezing van de middeleeuwse dichtkunst onder de titel De Nederlandse poëzie van de 12de tot en met de 16de eeuw in 1000 en enige bladzijden (Bert Bakker). Arie Jan Gelderblom, die de bloemlezing kwalificeert als ‘een duivelse prestatie’, memoreert in zijn bespreking dat Komrij het boek niet alleen heeft samengesteld: ‘Komrijs keuze mag persoonlijk en eigenzinnig zijn, hij weerspiegelt de huidige belangstelling van de universitaire neerlandistiek. Uit het “Vooraf” blijkt dat er intensief is samengewerkt met het Leidse onderzoeksprogramma Nederlandse Literatuur en Cultuur in de Middeleeuwen (nclm) van Frits van Oostrom, die samen met zijn Antwerpse collega Frank Willaert als peetouder achter deze bundel staat. [...] Maar Komrij zou Komrij niet zijn als hij zijn helpers, de neerlandici, niet tegelijkertijd een spiegel voorhield. Hij pakt draden op die zij laten liggen. [...] Hij signaleert een puinhoop op de plaats waar verzorgd literair erfgoed zou moeten staan: van Anna Bijns, misschien wel de grootste Nederlandse dichteres van alle tijden, is nooit een verzameld werk verschenen en over de rederijkers weten we alleen maar der- | |
[pagina 59]
| |
derangs gegevens te debiteren, terwijl hun teksten het eigenlijk zouden verdienen op cd-rom te worden gezet. En in al deze gevallen heeft Komrij natuurlijk gelijk.’ | |
De maand november van A.F.Th. van der Heijden‘Normaal gaat het bij mij zo: ik lever een roman in en dan begint het wachten op de drukproeven en op het kant en klare produkt. Vervolgens krijg ik dan een dagtaak aan het geven van interviews en het ontvangen van fotografen. En wanneer alles achter de rug is, heb ik last van een grote kater. Het is te vergelijken met het gevoel dat je kunt hebben na Kerstmis en oud en nieuw: je staat in de lichte kilheid van januari met nog een heel seizoen voor je en in het volle besef dat het pas weer feest is met Pasen. Asbestemming is mijn tiende boek en ik wilde me nu eens niet van de wijs laten brengen door de hele heisa rondom de presentatie ervan. Nadat ik het manuscript definitief had ingeleverd, heb ik zo lang mogelijk doorgewerkt aan deel drie van mijn cyclus De tandeloze tijd, om precies te zijn: tot aan twee weken voor de presentatie van Asbestemming. Op 29 oktober kwam dat boek uit en in de twee weken hieraan voorafgaand zouden de interviewers en fotografen langskomen. Aan het begin van de eerste week werd ik echter ziek en moest alles dus in de tweede week worden gepland; met als gevolg dat ik twee interviews per dag gaf, de ene fotograaf nog over de vloer had als de volgende alweer voor de deur stond. Direct na deze hectische week volgde een kleine tournee langs de boekhandels; bovendien was er van de kant van de televisie veel belangstelling, en zo leek het al met al toch nog een heel mediacircus. En dat terwijl ik tegen mijn uitgever had gezegd dat ik gezien de aard van het boek - het gaat immers over mijn gestorven vader - er een niet al te grote kermis van wilde maken. Door Querido is het allemaal uitstekend geregisseerd, maar achteraf kan ik niet zeggen: ik heb het in 1994 bescheiden aangepakt, nee, dán 1995, wanneer deel drie uitkomt, dan zullen we eens iets beleven! Nou ja, het is wel prettig om een maand lang zo geleefd te worden, dat je gedachteloos van afspraak naar afspraak gaat, van de ene stad naar de andere, met allerlei etentjes tussendoor en 's avonds steevast de kroeg in om wat stoom af te blazen. Maar je moet er wel voor zien te zorgen op tijd weer uit het lauwe badje van de publiciteit te stappen - voor je vel gaat rimpelen...’ | |
December◆ Kees Fens doet opvallend vaak van zich spreken in 1994. Het literaire tijdschrift Raster wijdt een themanummer aan hem dat grotendeels bestaat uit vier lange gesprekken met de redactie van het tijdschrift. Er verschijnt een nieuw boek van hem: een bundeling van zijn maandagstukken voor de Volkskrant onder de titel Leermeesters (Querido). En bovendien haalt Fens in interviews en stukken fel uit naar de verloedering van de letterenstudies op de universiteit waar de macht van de middelmaat zich begint te roeren en naar de nieuwe staatssecretaris van Cultuur Aad Nuis. Op 1 december (in werkelijkheid op 28 oktober, wanneer hij zijn afscheidsrede houdt) vertrekt de 65-jarige Kees Fens als hoogleraar in de moderne Nederlandse letterkunde aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. ‘Nog enkele colleges binden hem aan de universitaire wereld,’ schrijft Ben Haveman in een interview met Fens bij gelegenheid van zijn afscheid. ‘Niet dat er daarna een gapend zwart gat opdoemt: hij wil zich over poëzie buigen. Het liefst zou hij reizen. “Het | |
[pagina 60]
| |
zal wel weer schrijven worden,” zegt hij met een mengeling van ironie en weemoed. “Ik kan me aan geen enkele liefhebberij wijden. Ik heb geen liefhebberij. Ik ben een saaie man. Dat geef ik onmiddellijk toe.”’ Zou dan toch, naast schrijven, lesgeven tot zijn onweerstaanbare liefhebberijen behoren? Want veel tijd om Kees Fens te gaan missen, krijgt men in Nijmegen niet. Op 1 januari 1995 komt hij - zij het voor één dag in de week - terug naar Nijmegen als hoogleraar Nederlandse literaire kritiek van de twintigste eeuw. Fens wist al vóór zijn afscheid dat hij die taak op zich kon nemen, maar had het niet aan de grote klok gehangen. Hij gaat in zijn colleges het begrip literaire kritiek in de Angelsaksische betekenis van criticism hanteren. Daaronder verstaat Fens alles wat er over literatuur geschreven wordt: ‘Veel stukken uit Times Literary Supplement noemen we in Nederland geen kritieken. Die term reserveren we voor wat er in dag- en weekbladen over actuele literatuur wordt geschreven. In Engeland is alles tussen studie en essay kritiek. Daar kan een stuk over Shakespeare of Eliot ook onder criticism vallen. Die ruimere opvatting heb ik altijd een verademing gevonden.’ Bedoelt Fens ook dat de Nederlandse literaire kritiek stilaan is verworden tot een verzameling reclamepraatjes door, zoals H.M. Enzensberger het noemt, ‘circulatieagenten’? ‘Echte literaire kritiek wordt buiten de nrc, de Volkskrant, Vrij Nederland, Het Parool en Trouw nog maar weinig bedreven. Een ware criticus moet elke week optreden, want kritiek bestaat bij de gratie van de continuïteit. Ideaal is een wekelijkse kroniek van tweeduizend worden, van een eigenwijs iemand die geregeld de grenzen van het strikt literaire doorbreekt, zoals vroeger Hans Gomperts in Het Parool en Menno ter Braak in Het Vaderland deden.’ Fens wil graag een hele reeks colleges geven over de literaire beschouwingen van bij voorbeeld Albert Verwey, P.N. van Eyck of Willem Kloos, die allemaal nog weinig onderzocht zijn, of over de manier waarop de communis opinio over sommige boeken is ontstaan, maar hij weet nog niet of die colleges gaan uitmonden in Een geschiedenis van de literaire kritiek. ◆ Lex Spaans en Oscar van Gelderen kondigen op 2 december aan een nieuwe uitgeverij te gaan oprichten onder de naam Vassallucci. Ze hebben ontslag genomen als uitgeefdirecteur respectievelijk fondsredacteur van uitgeverij Arena, die vijf jaar geleden door Maarten Muntinga, directeur van de Rainbow Pocketboeken, werd overgenomen. Door het vertrek van de vier personeelsleden van Arena (bureauredactrice Annelies Eulen en vertegenwoordigster Joan van de Ven gaan met Spaans en Van Gelderen mee) resteert voor Muntinga een handelsmerk, een backlist en een reeks geplande titels. Muntinga was net bezig een reorganisatie door te voeren en de uitgaven meer op de inkomsten af te stemmen. Hij wilde Arena in een wat soberder hoedanigheid laten gedijen: een minder ruim bemeten huisvesting en minder titels. Volgens Muntinga leunde Arena te lang op één bestseller: Zout op mijn huid van Benoîte Groult. ‘Er was de laatste tijd wel weer wat groei in de breedte, maar er moest nog steeds te veel gesubsidieerd worden. Intussen waren ze bezig de show te stelen en zich groter voor te doen dan ze zijn,’ aldus Muntinga. Volgens Arena-redacteur Oscar van Gelderen vloeit het conflict voort uit het feit dat Muntinga zich sinds het overlijden, in maart 1994, van Michel Vassallucci (de oprichter van Arena) steeds meer is gaan bemoeien met het uitgeefbeleid: ‘Eerst heeft hij de verkoop naar zich toe getrokken en is hij grootscheeps gaan | |
[pagina 61]
| |
verramsjen, wat wij niet wilden. En vervolgens wilde hij ons in een kleinere behuizing stoppen.’ Muntinga gaat een nieuwe uitgever in dienst nemen en het uitgavenprogramma voortzetten. Spaans en Van Gelderen maken hun plannen voor de oprichting van uitgeverij Vassallucci (een naam als eerbetoon) bekend nadat een voorstel tot uitkoop door Muntinga werd afgeslagen. Oscar van Gelderen zegt met zoveel woorden een fonds te zullen creëren dat sterk lijkt op dat van het nu verlaten Arena, dat wil zeggen: ‘een goed fonds in de breedte, met Nederlandse literatuur, veel vertaalde literatuur en met ruimte voor gekke dingen’. Ook wil hij een spraakmakend literair tijdschrift gaan uitgeven. Uitgeverij Vassallucci denkt najaar 1995 met de eerste aanbieding te komen. ◆ Het Letterkundig Museum in Den Haag opent op 9 december een eigen Kinderboekenmuseum. Voordat de droom van een Centrum voor het Kinderboek in De Waag (aan de Amsterdamse Nieuwmarkt) in duigen viel, was er in Den Haag sprake van een permanente expositie kinder- en jeugdliteratuur. Het failliet van dat plan maakt voor het Letterkundig Museum de weg vrij voor een grootser opgezet geheel, waarmee ‘een jarenlang gekoesterde wens’ in vervulling gaat. Het Kinderboekenmuseum telt 400 m2 voor de wereld van het kinderboek, toegesneden op de leeftijdscategorie van 8-13 jaar. De ruimte bestaat uit een galerij met vijftien kabinetten, waarin de vier hoofdthema's zijn ondergebracht: ‘Alleen is maar alleen’, ‘Toen vroeger nu was’, ‘Hoe kan dat nou’ en ‘Tussen hemel en aarde’. Een belangrijk onderdeel van de tentoonstelling wordt daarnaast gevormd door een rijk geïllustreerd overzicht van de kinder- en jeugdliteratuur vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw tot heden. Het kinderboekenmuseum vormt een van de cadeaus waarmee het Letterkundig Museum zijn veertigste verjaardag viert. Een ander als geschenk te beschouwen iets is de publikatie 1954. Een literaire doorsnee, het zesendertigste Schrijversprentenboek waarin de literatuur uit het oprichtingsjaar 1954 in kaart wordt gebracht in zes artikelen, die geïllustreerd zijn met 150 foto's. Het boek doet tevens dienst als catalogus bij een gelijknamige tentoonstelling over 1954 in het Letterkundig Museum. ◆ Koen Peeters wint op 9 december in Brussel voor zijn roman De postbode (Meulenhoff/Kritak) de at&t Literair, een van de belangrijkste literaire prijzen in België. De at&t Literair is de opvolger van de ncr Literair en wordt jaarlijks uitgereikt, het ene jaar aan de schrijver van een Nederlandstalig en het andere jaar aan de schrijver van een Franstalig boek. De jury, onder voorzitter Hugo Brems, nomineerde naast het boek van Koen Peeters nog vier andere van de 54 ingezonden boeken: De Sater van Paul Claes (De Bezige Bij), Vuile was van Koenraad Goudeseune (Atlas), Menselijke middelen van Wim Neetens (Houtekiet) en Wolven huilen van Erik Vlaminck (Wereldbibliotheek). ◆ De Bezige Bij viert het feit dat het 12 december 1994 vijftig jaar geleden is dat de uitgeverij werd opgericht met een reeks van feestelijke activiteiten waaraan zo'n tachtig fondsauteurs meedoen. Het jubileumfestival Het vrije woord wordt gehouden in het weekend van 9, 10 en 11 december op en om het Leidseplein. De Bezige Bij werd opgericht door Geert Lubberhuizen en Charles van Blommenstein. Lubberhuizen gaf begin 1943 Jan Camperts gedicht ‘De Achttien Dooden’ uit als rijmprent. Met de opbrengst ervan hielp hij ondergedoken joodse kinderen en kon hij nieuwe illegale uitgaven maken. ‘In de hongerwinter, op 12 december 1944, werd de Coöperatieve Uitge- | |
[pagina 62]
| |
verij De Bezige Bij opgericht,’ schrijft directeur Albert Voster in het voorwoord van de festivalgids. In de oorlogstijd werd bewezen hoezeer het geschreven en gedrukte woord een manier was om de onafhankelijkheid te handhaven. Het uitgeven van literatuur in al zijn verschijningsvormen is een uitstekend middel tegen onderdrukking van welke aard dan ook. De vastberaden houding waarmee Geert Lubberhuizen onrecht bestreed is nog steeds actueel voor De Bezige Bij. Voor hem stond vast dat de uitgeverij die hij had opgericht ook na de oorlog een eigen verantwoordelijkheid moest blijven dragen. De structuur moest zodanig zijn dat de auteurs zich, als scheppers van het uit te geven werk, verzekerd wisten van een uitgeverij die niet zonder hun medebeslissing in andere handen terecht zou kunnen komen.’ Voorzitter H.J.A. Hofland zegt er in de gids van Het vrije woord nog het zijne van namens de schrijvers: ‘Zoals Le Monde het eigendom is van zijn redactie, hoort een coöperatie als De Bezige Bij aan de schrijvers: bolwerken tegen de moloch van de literaire industrie die literatuur leest als de cijfers van het rendement.’ De Bezige Bij viert het jubileum verder met een fototentoonstelling van 50 jaar schrijversportretten bij De Bezige Bij in de Melkweg Galerie en een door schilder en dichter Hans Verhagen beschilderde leestram, die minstens drie jaar, en als hij solide blijft een decennium lang, het Amsterdamse straatbeeld gaat sieren. De leestram, behalve vanwege het 50-jarig bestaan van De Bezige Bij ook op de rails gezet ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum van de Openbare Bibliotheek Amsterdam, maakt maandag 5 december zijn eerste ritje van de Dam naar het pand van De Bezige Bij aan de Van Miereveldstraat. Nog eerder, maar eveneens in het kader van de 50ste verjaardag van de uitgeverij, verschijnt op 28 november de door Wim Wennekes geschreven biografie Geert Lubberhuizen, uitgever. Het mysterie van de Van Miereveldstraat, door De Bezige Bij uitgegeven in samenwerking met Bas Lubberhuizen, uitgever en zoon van Geert Lubberhuizen. Diny Schouten bespreekt de biografie in Vrij Nederland (10-12): ‘Voor Lubberhuizen, als grondlegger en industrieel kapitein van een literair bedrijf dat hij niet zozeer groot maakte maar toch wonderbaarlijk roemrucht en sympathiek, heeft Wennekes onmiskenbaar bewondering. Hij legt er niet al te veel nadruk op. Het aardige, en ongewone, van zijn boek is dat hij benadrukt wat een boef Lubberhuizen was. Een volmaakt innemende boef: charmant, jongensachtig, vrolijk, sentimenteel, gevat, ijdel, egoïstisch, met flair, met “aura”, met streken, ongrijpbaar en toch zonder slechtigheid. Een mooi, kleurrijk onderwerp voor een biografie, ook al heeft Lubberhuizen zich vrij letterlijk nooit laten kennen: Lubberhuizen was, op een ooit begonnen maar niet afgemaakte autobiografie na, geen schrijver en ook geen briefschrijver. [...] De collage [die de biografie is] treft doel: een eensluidend antwoord op “het raadsel-Geert Lubberhuizen”, dat Wennekes, min of meer voor de vorm lijkt het, in zijn inleiding probeert te construeren, bestaat niet echt. Er was zelfbeschermende terughoudendheid, maar er was vooral dat aura, en dat is voor een biografie meer dan genoeg.’ ◆ Uitgeverij Kritak heeft weinig tijd gekregen om kennis te maken met de twee maanden geleden door moederbedrijf Meulenhoff & Co benoemde directeur Bart Christiaens. De nieuwe pontifex, opvolger van de ‘wegens roekeloos beleid’ ontslagen André van Halewyck, neemt begin december, een maand voordat hij werkelijk in dienst zou treden, zijn ontslag. Uit een mededeling van de Raad van Bestuur van Kritak blijkt dat | |
[pagina 63]
| |
de aanleiding voor het ontslag is gelegen in het feit dat ‘De Bezige Bij te Amsterdam aan Kritak heeft laten weten het bestaande distributiecontract per 1 november 1995 op te zeggen. Zowel Bart Christiaens als de Raad van Bestuur van Kritak betreuren deze ontwikkeling. Wim Verheije, sinds juni '94 directeur ad interim, zal de directie over Kritak blijven voeren.’ Behalve De Bezige Bij kondigen ook Balans, sun en Jan Mets aan hun contracten met het Verspreidingscentrum Kritak/Boekhuis Weesp-Leuven nv niet te verlengen. De Bezige Bij zorgt voor een derde van Kritaks omzet uit distributie, de andere Nederlandse uitgevers samen ook voor een derde deel. André van Halewijck, bezig de eerste aanbieding van Uitgeverij Van Halewijck af te ronden, vraagt zich enkele weken eerder in een krantenbericht al af of het de nieuwe directeur van Kritak kon lukken de begroting voor 1995 rond te krijgen, aangezien de meeste Kritak-auteurs en een aantal distributiefondsen hem zouden volgen. ◆ Jaap Goedegebuure beziet in HP/De Tijd (23-12) de literatuur van 1994 en komt tot de conclusie dat het een jaar was waarin ‘het woord vlees werd’. Hij noemt als voorbeelden Ave verum corpus van Désanne van Brederode (‘het opvallendste debuut van de afgelopen twaalf maanden’) en Ongekuiste versies van Anne Vegter. Hij noemt, vanwege het thema van de rancune en de vadermoord, ook Asbestemming van A.F.Th. van der Heijden en Indische duinen van Adriaan van Dis. En hij noemt De buitenvrouw van Joost Zwagerman en Ons mankeert niets van Willem Jan Otten, vanwege ‘het verband tussen overspel en de morele dilemma's van medische ethiek en racisme’. Maar al die boeken moeten het afleggen tegen Gewassen vlees van Thomas Rosenboom. ‘Gewassen vlees dankt zijn voortreffelijkheid niet aan de staalkaart van perversiteiten die er wordt opengevouwen. In dat opzicht is het meeste gras al weggemaaid door die andere achttiende-eeuwse aristocraat, Markies de Sade. Rosenboom verdient een bekroning met de ako-dan wel Librisprijs omdat de overladenheid en grilligheid van zijn stijl de lezer eerder verbijsteren dan vermaken. Er is op dit moment maar één andere Nederlandse schrijver die hem daarin nabij komt, en dat is Kees Ouwens, de schepper van de hermetische roman Een twee drie vier... Beide auteurs weten de aangename wandelroutes van onze literatuur af en toe te blokkeren met een steen des aanstoots zo groot als een hunebed.’ Hoe dan ook beleefde de Nederlandse literatuur in 1994 een uitstekend jaar. Is de oogst in andere Europese taalgebieden al even rijk als die in de Lage Landen? Afgaande op de balans die The European in zijn kunstkatern éLAN (29-12) opmaakt van the highs and lows of the literary year around Europe, mag dat worden betwijfeld. John Banville constateert dat de hoogtepunten in de Engelse literatuur van buiten kwamen: ‘Als je je op literaire prijzen moet verlaten, dan komt het beste uit Schotland (James Kelman, de winnaar van de Booker Prize van dit jaar is maar één van vele andere sterke Schotse prozaschrijvers) en de voormalige koloniën: India, Ierland, Australië, Afrika, Canada [...]. Toch was 1994 geen erg goed jaar voor proza, of poëzie, in het Engels.’ De beste boeken kwamen uit de non-fictie: ‘Selina Hastings’ nieuwe biografie van Evelyn Waugh, Colm Tóibíns verslag van de staat waarin het Europese katholicisme verkeert, The Sign of the Cross, en Michael Woods studie van Vladimir Nabokov, The Magician's Doubts.' Charles Penwarden zag de Franse lezers vooral gegrepen worden door boeken over politieke figuren en schandalen (Tapie, Mit- | |
[pagina 64]
| |
terand en Delors), en noemt als andere bestsellers onder meer Prix Goncourtwinnaar Un aller simple van Didier van Cauwelaert en twee spectaculaire ‘teruggevonden’ manuscripten: ‘Paris au xxe siècle waarin Jules Verne zijn grimmige visioen van het moderne Frankrijk heeft neergelegd en Albert Camus' Le premier homme, de ontroerende autobiografische roman van een van de weinige Franse intellectuelen die nog altijd zowel vanwege hun morele kwaliteiten als vanwege hun denken bewonderd worden.’ De Duitse lezers, schrijft Frederick Stüdemann, worden al in geen jaren meer door de eigen literatuur geobsedeerd: ‘De verrassende bestsellers in 1994 kwamen uit Scandinavië: De wereld van Sofie van Jostein Gaarder en Smilla's gevoel voor sneeuw van Peter Høeg.’ Lee Marshall stelt vast dat in Italië twee boeken om de aandacht van de lezer vochten: ‘In oktober brachten de uitgeversgiganten Mondadori en Bompiani hun zwaargewichten in de ring. Over de drempel van de hoop van de paus tegen Het eiland van de vorige dag van Umberto Eco kenden lange tijd een gelijk opgaande strijd, maar uiteindelijk won de gozer uit het Vaticaan op punten (100 tegen Eco's 37, volgens de laatste cijfers.)’ | |
De maand december van Paul Claes‘Op 10 november werd de Ulysses-vertaling van Mon Nys en mij gepresenteerd in Amsterdam in De Rode Hoed. We hebben het vooral in november erg druk gehad met het geven van interviews en dergelijke, voornamelijk in België. In december was de ergste drukte voorbij. Zowel Mon Nys als ik hebben een volledige baan naast ons schrijf- en vertaalwerk en we hebben dus geprobeerd de publiciteit zoveel mogelijk af te houden. Al die aandacht van de pers was niet onprettig maar soms wel lastig. We konden lang niet alle aanvragen honoreren. Interviews deden we zoveel mogelijk telefonisch of schriftelijk. Ik begrijp nu wel wat iemand als Hugo Claus moet doormaken. Het lot van een professionele schrijver lijkt me vreselijk, het is lijden. De vertaling van Ulysses hadden we al twee jaar af. De publikatie ervan was in 1994 gepland in verband met het vijftigjarig bestaan van De Bezige Bij. Het was wel prettig om nog twee jaar te hebben om alles nog eens - voor de honderdduizendste maal - te bekijken. Met zo'n boek blijf je eigenlijk bezig: de tweede druk bevat tientallen verbeteringen, en ook voor de derde druk hebben we alweer correcties doorgegeven. Je slaat het boek open en ziet dan wéér iets dat nog beter kan. Ook lezers wijzen ons op eventuele correcties. De goede verkoop van het boek hadden we niet voorzien - met die hoge prijs hadden we verwacht dat die zuinige Nederlanders wel twee keer zouden nadenken voordat ze het zouden kopen. Dat is dus meegevallen. Onze vertaling is goed besproken en tot 1 januari was de prijs iets lager, het is een mooi cadeau, kersttijd - die dingen zullen wel hebben meegespeeld. 16 December heb ik ook nog aan het Groot Nationaal Dictee meegedaan. Ik deed altijd al thuis mee en bleef dan steeds onder de tien fouten. Ik durfde het daarom wel aan. Met acht fouten werd ik derde. Thuisgekomen zag ik dat de jury zich drie maal had vergist: dank zij, te zamen en te kort schieten zijn afzonderlijke woorden. De winnaar had zes fouten en ik dus in feite vijf. Ik beschouw me dan ook als de morele winnaar...’ |