Mekka. Jaarboek voor lezers. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Mekka. Jaarboek voor lezers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
2.2 De kansen van de beginnende schrijver‘Er is niemand die voor zijn lol schrijver wordt,’ besloot Carel Peeters zijn bespreking van Max. 36. Verhalen van jonge schrijvers in Vrij Nederland (26-9-1992). Toch was hijzelf allesbehalve overtuigd van de ernst van sommige voor die bundel uitverkoren jonge auteurs. ‘Als een aantal schrijvers in Max. 36 écht moet, dan zal er zo snel mogelijk een roman geschreven moeten worden om de indruk weg te nemen dat de noodzakelijkheid van deze bundel miniem was.’ Want hoe zit dat? Schrijven voor de lol is de beste weg om via het vagevuur in de hel van de middelmatigheid te belanden, gelooft Carel Peeters: Wat de Fransen la condition écrivain noemen is een toestand van nog net draaglijke dagelijkse paniek, en dat gedurende jaren. (...) Wie niet moet kan er beter niet aan beginnen, want wie er aan begint moet doorgaan, tot hij niets meer te zeggen heeft. De schrijver is ten prooi aan dwangvoorstellingen; hij is niets als hij niet wordt beheerst door een onrustige verbeelding die getemd moet worden in romans, verhalen of gedichten. (...) Terwijl de meeste andere mensen bezig zijn echt te leven, vergooit hij zijn jaren aan obsessies en papieren illusies. Alles moet uit hemzelf komen, niemand die hem helpt. Hij is een soeverein met alleen zichzelf als onderdaan. Hij staat voor het blok: schrijver zijn of niet zijn. Peeters formuleert die schrijversellende nogal gechargeerd. Het klinkt ontmoedigend, en zo is het ook bedoeld. Het is een vorm van strategische ontmoediging, een bezwering van de geschreven droefenis die hij als criticus dagelijks op zijn werktafel ziet belanden. Maar het zal wel niet veel helpen. Want voor tienduizenden Belgen en Nederlanders kan de hel die Peeters belooft niet gruwelijk genoeg aanschouwelijk worden gemaakt. Al die tienduizenden schrijven en blijven schrijven - en velen van hen doen dit in het vooruitzicht dat waarschijnlijk nooit maar één regel van hun werk in druk zal verschijnen. Volgens berekeningen telt het Nederlands taalgebied zo'n 65 000 van zulke heilloze ploeteraars. Zo nu en dan ploetert er een zich een weg naar de hemel die echte literaire uitge- | |
[pagina 59]
| |
verijen schijnen te zijn. Dat zijn de uitverkorenen, de geredden, wier schrijversziel voor de eeuwigheid van de literatuur (zolang die duurt) behouden bleef. Maar het zijn enkelingen, want allemáál kunnen deze legioenen uit de onderwereld van de literatuur natuurlijk niet worden uitgegeven. Daarom is het goed dat de meerderheid zijn schrijverij voor de lol beoefent, als een aardig tijdverdrijf dat de geest lenig houdt. Het is goed dat ze schrijven voor hun plezier, en ze moeten ermee stoppen als die bezigheid een kwelling wordt. Niemand zij de verdoemenis van de hel vergund, zelfs niet omwille van de literatuur. Want Max. 36... zo'n titel wijst op een leeftijdslimiet, maar 36 is tegelijk zo ongeveer het maximum aantal prozadebuten dat de Nederlandse literatuur per jaar kan verwerken. Ietsje meer mag, veel meer zou onverantwoord zijn. In Max. 36 stonden er 22. Die werden door de kritiek - als dat een maatstaf is - lang niet allemaal in genade ontvangen. En het waren niet eens alleen maar debutanten, lang niet zelfs.
Ietsje meer mag dus. En omdat veel uitgeverijen nu eenmaal graag een kans wagen - ook als ze nog niet geheel overtuigd zijn van de capaciteiten van een debuterend auteur - maken op jaarbasis iets meer dan 36 schrijvers hun debuut. De negentien meest vooraanstaande en produktieve Nederlandse en Vlaamse uitgevers van oorspronkelijk Nederlandstalige literatuur (Amber, De Arbeiderspers, Bert Bakker, De Bezige Bij, Contact, Dedalus, Hadewijch, De Harmonie, Houtekiet, In de Knipscheer, Kritak, Manteau, Meulenhoff, Nijgh & Van Ditmar, Van Oorschot, De Prom, Prometheus, Querido en Veen) hebben in de periode van 1987 tot en met 1991 ongeveer tweehonderd debuten op de markt gebracht. Dat komt neer op een gemiddelde van veertig titels (prozawerken, dichtbundels en essays) per jaar. Maar het aantal werkelijke debuten ligt iets hoger omdat, verspreid over diverse andere uitgeverijen uit het professionele circuit, nóg een aantal debuten verscheen. In diezelfde periode brachten de negentien genoemde uitgevers in totaal 2100 literaire titels op de markt. Het percentage debuten ligt de laatste jaren dus op iets minder dan tien procent van de literaire produktie. Tussen augustus 1990 en augustus 1991 debuteerden naar schatting 49 prozaschrijvers (inclusief een tiental auteurs van essay- en reisverhalenbundels) en veertien dichters, terwijl het aantal echte debuten in 1992 slechts 47 bedroeg (zie 2.1). Dichters die als prozaschrijver debuteerden en auteurs die hun romandebuut maakten tellen in die berekening niet mee. Van de 47 debutanten schreven er veertig een prozawerk en zes een dichtbundel. Er was slechts één echte debutant in de essayistiek: Anil | |
[pagina 60]
| |
Ramdas (De Bezige Bij). Maar daar moet worden bijgezegd dat de criteria voor wat een echt essaydebuut is, en wat een essaybundel, uiterst vaag zijn. Iemand die eerder al columns bundelde, is dat ook nog een debutant? En kun je een politiek-historische documentaire een essay noemen? 47 debutanten betekent dus een terugloop ten opzichte van het seizoen 1990-1991. Er verschenen zestien debuten minder. In verhouding tot het totaal aantal literaire titels (naar schatting 375, zie 2.1) ziet het beeld voor debutanten er rooskleuriger uit. Dan blijkt ruim twaalf procent van de literaire produktie uit debuten te bestaan, een percentage dat, in vergelijking met de periode 1987-1991, hoog is. Daar staat weer tegenover dat de oplagen van debuten lijken te dalen. Boekblad becijferde begin vorig jaar dat de gemiddelde oplage van een debuut op dat moment ruim 2100 exemplaren telde en wellicht nog iets minder, omdat niet steeds rekening was gehouden met de aanzienlijk kleinere oplagen van poëziedebuten. Die oplagecijfers schommelden tussen 1500 à 1750 (De Prom, Querido en Meulenhoff) en 3000 exemplaren (De Harmonie en Prometheus). De gemiddelde oplage van een gewoon literair boek lag met 2975 exemplaren een stuk hoger. Veel uitgevers maken daarbij de kanttekening dat de oplagen van hun literaire uitgaven sterk uiteenlopen. De ene auteur verkoopt beter dan de andere. Ook de doorstroom van debutanten varieert sterk. Niet iedere debutant komt aan de publikatie van een tweede boek toe. Bij de ene uitgeverij benut maar de helft een tweede kans, terwijl bij de andere nagenoeg iedereen die mogelijkheid aangrijpt of gegund wordt. Bijna elke uitgever is het er trouwens over eens dat een debutant de kans moet krijgen om zich te bewijzen, ook al blijkt de eersteling een tegenvaller.
Hoe komen uitgevers debutanten op het spoor? Daartoe hebben ze de keuze uit vier mogelijkheden. De eerste twee mogelijkheden - zelf actief speurwerk verrichten in het literaire circuit of tips krijgen uit het informele circuit, van fondsauteurs tot en met persoonlijke kennissen - zijn het belangrijkst. Daar is de oogst het grootst. Een derde manier is het volgen van de literaire tijdschriften, en een vierde methode - de meest tijdrovende en minst produktieve - is het selecteren van werk uit de zogenaamde slush pile van ongevraagd toegezonden manuscripten. Uit een onderzoek van André SchimmelGa naar voetnoot* naar de werkwijze van literaire uitgeverijen bij het debutenbeleid blijkt dat verreweg de meeste manuscripten ongevraagd per post worden toegezonden. De uitgeverijen bij wie hij navraag deed, kregen jaarlijks tussen de 400 en 900 van zul- | |
[pagina 61]
| |
ke manuscripten toegestuurd. En uit die bulk komen maar heel zelden debutanten te voorschijn. Negentig procent valt onmiddellijk af, tien procent wordt nader bekeken, en nog geen één procent wordt daadwerkelijk als debuut uitgegeven. Een eerste selectie maakt de uitgever op basis van vorm en onderwerp van het manuscript, alsmede van de begeleidende brief. Schimmel: ‘De meeste uitgeverijen wensen het manuscript in een goed getypte versie (computeruitdraai) te ontvangen en dan het liefst in een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, dat wil zeggen een eenvoudig stapeltje papier en dus niet met ringbandjes of zelfs een gelijmd ruggetje en met een bijzondere vormgeving.’ Een stapel papier is makkelijker hanteer- en corrigeerbaar. In de meeste gevallen stellen uitgevers bovendien, en wonderlijk genoeg, nog altijd meer prijs op een uitdraai dan op een floppy. Veel vragen willen de meeste literaire uitgevers niet beantwoord zien in de begeleidende brief. Naam en adres van de auteur dienen erin te staan. Vermeldenswaard zijn ook eventuele eerdere publikaties (bij voorbeeld in literaire tijdschriften). Uitvoerige tekst en uitleg over het ingezonden manuscript wordt in de meeste gevallen maar matig op prijs gesteld. Mocht een uitgever na cursorische lezing van het ingezondene belangstelling hebben, dan volgt dikwijls een uitnodiging voor een gesprek. Daarin komt automatisch het manuscript ter sprake, evenals de vraag of er meer van de auteur te verwachten valt. Want uitgevers geven geen boeken uit, ze geven auteurs uit. Bij de beoordeling van het manuscript letten uitgevers op de originaliteit en belangwekkendheid van het onderwerp, de persoonlijkheid van de stijl, het literaire gehalte en de coherentie van de tekst. Een manuscript dat in al deze opzichten voldoet, kan echter toch door de mand vallen doordat het stilistisch en taalkundig krakkemikkig in elkaar zit. In zo'n geval kan het literair beoordelingsbureau Script+ uitkomst bieden. Het bureau beoordeelt de ingezonden manuscripten zonder daarbij een blad voor de mond te nemen, waarna de auteur zelf mag uitmaken of het zin heeft om door te gaan met schrijven. Bovendien helpt Script+ bij het zoeken naar een passende uitgever. Het bureau wil een brug vormen tussen auteur en uitgever, zonder een soort agentschap te gaan vervullen, en het beschouwt zich als een vangnet van (soms door onachtzaamheid) afgewezen manuscripten. Sinds de oprichting in 1986 heeft Script+ de hand gehad in het verschijnen van vijftien debuten. Dat wil zeggen: zonder de bemoeienissen van deze instelling hadden die vijftien boeken waarschijnlijk geen uitgever kunnen vinden. Overigens ontvangt het bureau jaarlijks ruim 350 manuscripten. Sommige uitgevers sluiten bij terugzending van het geretour- | |
[pagina 62]
| |
neerde manuscript een visitekaartje van dit bureau bij. Het is niet raadzaam iedere startende schrijver te adviseren meteen met Script+ in zee te gaan, al was het alleen maar omdat dit bureau, wat volkomen begrijpelijk is, betaald wil worden voor zijn diensten. Bovendien selecteert ook Script+. Vijftien procent van de binnengekomen manuscripten valt meteen af. De makers daarvan wordt per brief te verstaan gegeven dat ze beter eerst een cursus Nederlands kunnen volgen alvorens opnieuw werk in te zenden. Wie over enige zelfkennis beschikt en beseft over een nog onvoldoende geoefende pen te beschikken, kan beter even wachten met die laatste stap. Maar er blijven mogelijkheden te over voor activiteiten in het zogenaamde tweede schrijverscircuit, dat wil zeggen: het circuit van schrijvers die (nog) niet zijn uitgegeven door grote literaire uitgeverijen. Bij de stichting lift bij voorbeeld. lift is een landelijke, door wvc gesubsidieerde organisatie die zich speciaal inzet voor het tweede schrijverscircuit. De stichting biedt een breed scala van ondersteunende activiteiten op het gebied van de literaire amateurkunst en kent vier werkafdelingen. Om te beginnen is er het canads (Centraal Archief Nederlandse Amateur Dichters & Schrijvers), het centrum van documentatie, bibliotheek, informatie en advies. Deze afdeling verzamelt en archiveert bundels, tijdschriften en gegevens van literaire organisaties. De tweede werkafdeling van lift is de afdeling Literaire vorming, die verantwoordelijk is voor de bevordering van de kwaliteit van het tweede schrijverscircuit. Ze ontwikkelt een raamleerplan voor cursussen schrijven van literaire teksten en participeert in de totstandkoming van cursusmateriaal en leesbevorderende activiteiten. Ten derde verzorgt de afdeling Publikaties het tweemaandelijks literaire tijdschrift Lift, de lift-Nieuwsbrief, de debuutreeks Literaire Lift Serie en de lift-Almanak. Deze almanak is een podium voor amateurschrijvers en bevat ook informatie over bonafide eigenbeheeruitgevers, over auteursrecht (zo ongeveer het enige recht van de startende schrijver), tijdschriften, cursussen, voordrachtavonden en wedstrijden. En ten slotte is het de taak van de afdeling Literaire manifestaties om activiteiten met een landelijk belang te organiseren en te stimuleren. Daartoe behoort de cyclus van provinciale schrijversdagen, die uitloopt in de slotfinale van de nationale schrijversdag. Naar het voorbeeld van Engeland en Amerika bestaan er in Nederland sinds een aantal jaren schrijfcursussen en workshops voor beginnende schrijvers. De cursussen van de Amsterdamse schrijversvakschool 't Colofon, De Schrijversvakschool van de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam, de workshops van Script+ en de Haagse Stichting Taal en | |
[pagina 63]
| |
Letteren zijn uitdrukkelijk bedoeld om beginnende schrijvers zodanig op te leiden dat ze van schrijven hun vak kunnen maken. Maar er worden, elders in Nederland en Vlaanderen, legio cursussen verzorgd waarbij die doelstelling niet bestaat. De cursus van 't Colofon is een vierjarige part-time opleiding. De studenten kiezen in het derde jaar voor één van de vier vakgebieden (drama, non-fictie, poëzie of proza), en krijgen tot en met dat jaar schrijftraining. De studie wordt voltooid met het afleggen van een meesterproef, waaraan de cursisten zich in het laatste jaar hebben gewijd. Script+ en de Stichting Taal en Letteren organiseren ieder drie cursussen, waaronder ‘schrijven van verhalen’ en ‘schrijven van gedichten’. Ook bij deze cursussen ligt het accent op schrijftraining, dit vanuit de gedachte dat oefening kunst baart. Evenals Script+ bieden 't Colofon en Stichting Taal en Letteren individuele begeleiding aan. De prijs van die individuele trainingen ligt bij de drie genoemde organisaties tussen de vijftig en zestig gulden per uur. Vlaanderen telt twee belangrijke organisatoren van schrijfcursussen: de Akademie voor Schrijfkunst en WeL (Universitaire Werkgroep Literatuur en Media). De Akademie voor Schrijfkunst verzorgt een vierjarige, literair gerichte opleiding. Het basisjaar is een kennismaking met zoveel mogelijk schrijftechnieken. In het tweede en derde jaar specialiseren de cursisten zich door het kiezen van een hoofd- en bijvak in twee van de vier aangeboden genres: proza, non-fictie, poëzie en drama. Het examenjaar dient te worden besteed aan het schrijven van een eindwerk met individuele begeleiding. Aan de opleiding, waaraan maximaal twintig cursisten per jaar kunnen deelnemen, is een toelatingsexamen verbonden. De prijs bedraagt 15 000 frank per jaar. De cursussen ‘creatief schrijven’ van WeL zijn goedkoper. Deelnemers betalen per jaar 5000 frank inschrijfgeld. Adressen en telefoonnummers van de genoemde instellingen staan in 4.3. Maar er is niemand die voor zijn lol schrijver wordt. Geen échte schrijver tenminste. |
|