lezer best voor lief nemen. Die associaties zijn zelden zomaar uit het beeld af te lezen en zo blijft er veel raadselachtig. Wat moeten we met de pissers (een engel, een monnik) in de marge van middeleeuwse manuscripten (Mattelaer, p. 28, 31; Lebensztejn, p. 120, nr. 12a)? En met al die afbeeldingen van mannen en vrouwen die al sinds de Oudheid hun urine (laten) opvangen in een kom of pot? Was dat hygiëne? Werd de urine bewaard voor medische, alchemistische of, wie weet, erotische doeleinden?
Sommige afbeeldingen hebben waarschijnlijk helemaal geen dubbele bodem. Over Rembrandts pissende vrouw en man schrijft Lebensztejn (p. 65): ‘No more allegorical children [putti e.d., AdH], levity, cryptic symbols, curves or allusive masculinity; just two peasants, male and female, who piss straight ahead [...]. As examples of a genre then in vogue in the Netherlands, these small etchings [...] simultaneously demonstrate high virtuosity and a contempt for custom’. Over die ‘vogue’ ben ik niet zo zeker en met ‘custom’ doelt hij wellicht op de classicistische opvatting, dat men de natuur moet afbeelden zoals zij zou moeten zijn, niet zoals zij is. Wat talloze andere afbeeldingen betreft verzucht ik, mét de catalogus van de British Royal Collections: ‘The subject is very obscure, but the Drawing very Capital’ (geciteerd Lebensztejn, p. 55).
De auteurs helpen de lezer ook niet erg. Hun nogal opsommerige teksten zijn vooral descriptief, zo nu en gelardeerd met wat (kunst)historische weetjes en bij Mattelaer met veel etymologieën en woordverklaringen. Ze doen de lezer vooral verlangen naar enige vorm van indeling. Bij beide boeken moeten we het echter doen met een mengeling van chronologie en thema, wat de overzichtelijkheid niet bevordert. Als mogelijk ordeningsprincipe dienen de in beide boeken genoemde thema's c.q. allegorische of symbolische betekenissen zich aan: religie, macht, vruchtbaarheid, erotiek, seksualiteit, dronkenschap, geneeskracht, alchemie (Mattelaer heeft over dat laatste trouwens wel een apart hoofdstuk). Zoiets zou de lezer enig idee kunnen geven van ontwikkelingen in de verbeelding van de plassende mens wat betreft bijvoorbeeld preutsheid, humor, moraal, ethische en esthetische grenzen.
De achttiende eeuw komt vooral aan bod in Mattelaers hoofdstuk over Engeland, waar hij veel materiaal vond in de prenten van William Hogarth, Thomas Rowlandson en Isaac Cruikshank. Over de Nederlandse achttiende eeuw is in geen van beide boeken veel te vinden. De auteurs beperken zich voornamelijk tot de zeventiende eeuw, met Rembrandt en de genreschilderkunst, vooral herberg-scènes. Wat opvalt in de in beide boeken zeer verspreide afbeeldingen van gewone straatscènes is dat er gepist wordt tegen een muur en met de rug naar passanten én kunstbeschouwer. Gewoon, zoals de ‘heren’ het nog altijd doen.
De twee boeken hebben vele afbeeldingen gemeen. Maar waar ze in Mattelaers boek op redelijk groot formaat in de tekst staan afgebeeld, bevat Lebensztejns boek alleen een apart katern met afbeeldingen op postzegelformaat. Beide boeken lopen door tot in de 21ste eeuw, geen van beide heeft een register van welke soort ook. Al met al zijn het vooral curieuze en amusante kijkboeken.
anna de haas