overvloed van anekdotes over urenlange voorleessessies, zoals een schoenmakersleerling die samen met zijn medeleerlingen zo gretig teksten wilde consumeren dat ze nachtenlang elkaar in toerbeurten voorlazen waarbij slechte nachtrust voor lief werd genomen (p. 44).
Later nuanceert de auteur dit beeld door te stellen dat er diverse redenen waren voor en diverse vormen van hard-op-lezen; van de gezamenlijke ‘plicht’ binnen het gezin tot het lezen van religieuze teksten, tot het voorlezen van kleine kinderen en kinderen laten voorlezen als oefening; van elkaar voorlezen als entertainment (‘performance’) en als basis voor een conversatie, tot de angst voor nieuwe teksten, en van samen hardop lezen als sociale controle, tot de mogelijkheid voor auteurs om nieuwgeschreven teksten uit te testen (p. 93).
De auteur heeft ervoor gekozen om te kijken naar het huis als specifieke ruimte waarin dit samenlezen plaatsvond. Ze benadert het huis als ‘a place that was both public and private, a site of intimacy and also of social display’ (p. 5) en observeert hoe het in de achttiende eeuw veranderde in een semipublieke, informele plaats waar kennis werd gedeeld (p. 9). Speciale aandacht besteedt ze dan ook aan de bibliotheek. Dat in aristocratische kringen de bibliotheek een middelpunt werd van het huis als ontmoetingsplek maakte dat de plek ook qua inrichting aan zekere statuseisen diende te voldoen. De bibliotheek was niet langer de plek van alleen maar boeken, maar tevens die van verzamelingen (prenten, munten, natuurhistorische collecties), waarin comfortabele stoelen, sofa's en een biljarttafel niet mochten ontbreken (p. 50-51). De auteur beschrijft hoe meubelmakers handig op de vraag insprongen en zo de manier waarop boeken tentoongesteld werden, veranderde in de achttiende eeuw.
Ook andere aspecten van leesgedrag komen aan bod, zoals het noodzakelijk gebruik van licht en de achteruitgang van verouderende ogen, inclusief de (medische) oplossingen. Sommige boeken werden herdrukt in een grotere letter, speciaal bedoeld om te lezen bij slecht kaarslicht of bedoeld voor de ‘Curious, Aged, and such as cannot read a small print’ (p. 69). Vervolgens verbindt Williams dit weer aan het hardop-lezen: ‘it enabled one to read and others to work, saved eyesight, saved candles’ (p. 77). Mede door haar bronnen (voornamelijk egodocumenten en brieven) kijkt Williams vooral naar de rijkere bovenlaag van de Britse bevolking. Ze ziet boeken dan ook vooral als dure luxegoederen. Ook komen religieuze werken uitvoerig aan de orde. Het antwoord op de vraag welk boek het meest voorkwam - naast bijbel, catechismus en gebedenboek - is volgens Williams: Whole duty of man, door Richard Allestree (p. 245).
Door te kijken naar de diverse manieren van hardop lezen, hoopte de auteur een glimp op te vangen van het leven in de achttiende eeuw. Dat het boek in een tijd zonder radio of televisie een geliefd onderwerp van vermaak was, een belangrijk onderdeel van het sociale leven en er diverse manieren van (voor)lezen bestonden, zijn niet bepaald schokkende conclusies. Het is dan ook vooral de enorme hoeveelheid anekdotisch materiaal uit egodocumenten en brieven die het verhaal verlevendigt en het boek de moeite waard maakt.
rindert jagersma