Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 39
(2016)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
[Mededelingen van de stichting Jacob Campo Weyerman, Jaargang 39, Nummer 2, winter 2016]Het slachten van een christenkind in Nijmegen
| |
Medicijn en matzesEeuwenlang was de bloedbeschuldiging aanleiding voor moordpartijen op joden, of juister, het was één van de vele aanleidingen. Joden konden ook uit de weg worden geruimd omdat ze kruisvaarders voor de voeten liepen. Verder was het handig om joodse geldleners om zeep te brengen, want dan was je tegelijk je schulden kwijt. Bovendien, het waren toch maar woekeraars. Een ander bekend gegeven was dat joden hosties doorstaken om op symbolische wijze Jezus nogmaals te vermoorden, wat natuurlijk niet onbestraft kon blijven. Gezien het dogma van de transsubstantiatie gold die redenering alleen als geconsacreerde hosties werden doorstoken, maar een kniesoor die daarop lette. Tijdens de veertiende-eeuwse pestepidemieën werden de joden op grote schaal uitgeroeid, omdat ze de bronnen zouden hebben vergiftigd. Enzovoorts. Van deze verschrikkingen zijn de Nederlanden niet vrij gebleven: zo werden in het pestjaar 1349 alle joodse gemeenschappen langs Rijn en IJssel uitgemoord. Voor de bloedbeschuldiging werden allerlei irrationele motieven aangevoerd. Het zou een rituele kruisiging zijn uit haat jegens de christenen. De joden zouden het bloed van het geslachte kind gebruiken als medicijn. Nog vreemder: dat kinderbloed zou een noodzakelijk ingrediënt zijn voor het joodse paasbrood! Minstens 125 gevallen zijn gedocumenteerd in annalen, kronieken, hagiografieën en kerkelijke dan wel burgerlijke rechtsprotocollen.Ga naar eind3 Sinds de twaalfde eeuw verbreidde deze antisemitische schandvlek zich vanuit Engeland over heel Europa, naderhand mede dankzij de boekdrukkunst. Onder die 125 gevallen worden geen Nederlandse vermeld, maar dat is een omissie. In het zeventiende-eeuwse Amsterdam deed het verhaal de ronde dat joden christenkinderen kochten voor hun rituelen. De Amsterdamse magistraat wist de laster door bedreiging met zware straffen de kop in te drukken.Ga naar eind4 De hier beschreven Nijmeegse affaire van 1716 kan zonder meer aan de lijst worden toegevoegd. De emancipatie van de Nederlandse katholieken in de tweede helft van de negentiende eeuw ging gepaard met antisemitische uitingen en ook hier speelde het geslachte christenkind een rol.Ga naar eind5 Dat blijkt onder meer uit een Duitse affaire met een Nederlandse uitloop. Op 29 juni 1891 werd in Xanten, nabij Kleef, het | |
[pagina 100]
| |
lichaam van de vijfjarige Johann Hegemann gevonden, met een gapende wond in de nek. Aangemoedigd door de lokale pastoor wezen buurtgenoten de joodse slager Adolph Busschoff aan als de moordenaar. Het gerechtelijk vooronderzoek pleitte hem vrij. Door de antisemitische hetze in de pers moest hij alsnog terechtstaan, maar hij werd vrijgesproken.Ga naar eind6 In 1893 ging een stel vrome katholieken uit Oldenzaal op bedevaart naar Kevelaer, een kilometer of twintig ten westen van Xanten. Zij hoorden iets over een ‘rituele moord in Xanten’ en na hun terugkeer was dat voor een paar honderd jongeren aanleiding om bij hun joodse buren de ruiten in te gooien.Ga naar eind7 De rituele moord op Simon van Trente in 1475. Houtsnede van Michel Wolgemut in Hartmann Schedel, Liber chronicarum (Neurenberg 1493), fol. 254v
De bloedbeschuldiging is van alle tijden. In 2005 vond een Russisch parlementslid het nog eens nodig te waarschuwen tegen deze goddeloze joodse uitwas. Ook in het Midden-Oosten duikt het thema geregeld op, in de variant van geslachte moslimkinderen. | |
MauriciusHoe verzeilde Mauricius in de Nijmeegse bloedbeschuldiging van 1716? Hij trouwde in 1712 met Alida Pauw en kocht een hofstede bij Nijmegen, waar hij een veefokkerij opzette. Die werd getroffen door de runderpest, zodat hij al gauw verhuisde naar de Beemster. Vervolgens werd hij schepen en pensionaris van Purmerend, resident in Hamburg, gouverneur van Suriname, enzovoorts.Ga naar eind8 Tijdens zijn verblijf in het Nijmeegse maakte hij kennis met de jood Benedikt Levi Gomperts. Diens grootvader, rond het midden van de zeventiende eeuw ook in Amsterdam bekend, verwierf rechtsbescherming in meerdere Gelderse steden alsmede licenties voor het houden van banken van lening.Ga naar eind9 Die waren hem eerder al verleend in het hertogdom Kleef. | |
[pagina 101]
| |
De twee pamfletten van Mauricius uit 1716 (foto: UvA, Bijzondere Collecties, sign. OTM RON A-5256 (1) en OTM RON A-5256 (2))
De Nijmeegse familie Gomperts had verwanten in Amsterdam, Amersfoort en Kleef.Ga naar eind10 De Amsterdamse familieleden zochten contact met Mauricius, toen Benedikt Gomperts in januari 1716 in de problemen kwam door de beschuldiging van het slachten van een christenkind. Mauricius verleende pro Deo bijstand omdat, zoals hij schreef in het Kort bericht, alle joden in Nijmegen arm waren - wat in ieder geval niet gold voor de familie Gomperts! Hij was oprecht verontwaardigd over het Nijmeegse exces, maar wellicht kwam zijn bemoeienis mede voort uit een zekere zendingsdrang. Volgens hem moesten de joden ‘door zachtheid en oprechtheid [...] tot het omhelzen van den dienst van Jezus’ aangemoedigd worden, een tactiek die strijdig was met laster en vervolging. Vandaar dat hij de Nijmeegse magistraat, onder aanvoering van burgemeester F. van der Linden, duidelijk wilde maken dat deze laster ten hemel schreide. En voor wat hoort wat: in 1722-1727 bemiddelde de familie Gomperts met succes en welhaast zeker op verzoek van Mauricius voor de Hollandse Staten in Lippe over de overdracht van de vrije heerlijkheden Ameide en Vianen.Ga naar eind11 In zijn Kort bericht benadrukt Mauricius de leugenachtigheid van de bloedbeschuldiging. Hij verwijst naar een handgeschreven Remonstrantie met talrijke bijlagen, opgesteld door de Kleefse advocaat J. de Mann en ingediend bij de Nijmeegse magistraat door de procureur Melchior Omelingh. Deze Remonstrantie wilde Mauricius laten drukken en het Kort bericht was mede bedoeld als vooraankondiging. Inderdaad verscheen korte tijd later, opnieuw bij de Amsterdamse boekverkoper Hendrik van de Gaete, de Remonstratie aan den ed. en achtb. Raad der stad Nymegen. Het valt niet na te gaan in hoeverre de gedrukte Remonstratie overeenkomt met de handgeschreven Remonstrantie, want de laatste is niet bewaard gebleven. De Remonstratie bevat wel een aantal | |
[pagina 102]
| |
attestaties die gezien hun iets latere datering in de Remonstrantie vermoedelijk ontbreken. Aan het slot van het Kort bericht kondigt Mauricius aan dat hij ook een ‘breeder’ werk aan deze zaak zal wijden, met het oogmerk voorgoed ‘een godloozen blaam af te lichten van een ongelukkig Volk, dat genoeg door haare eigen rampen geslagen is’.Ga naar eind12 Het aangekondigde boek is nooit verschenen en Mauricius' hoop dat het joodse volk verschoond zou blijven van deze ‘leugenachtige verdrukkingen’ is ijdel gebleken. | |
Isaaks warrige levenswandelDe hoofdpersoon in de affaire is Isaak Saxel, over wie alleen fragmentarische informatie te vinden is. Het archief in zijn geboortestad Praag en ook Duitse archieven laten het afweten. We moeten het doen met een paar Nijmeegse archivalia, goeddeels afkomstig uit Lüdenscheid en Kleef, wat Amsterdamse fragmenten, de twee pamfletten van Mauricius en een kort relaas van de geschiedschrijver Johann Schudt in zijn Jüdische Merckwürdigkeiten (1718).Ga naar eind13 Het is niet eenvoudig daar een lopend verhaal van te maken. De bronnen spreken elkaar niet tegen, maar de details en de volgorde van de gebeurtenissen verschillen. Tijdens zijn eerste verhoor op 13 december 1715, na zijn arrestatie in Lüdenscheid, vertelde Isaak dat hij zeventien jaar oud was, in Hanau was geboren uit joodse ouders en zich katholiek had laten dopen met de namen Michael Joseph Anthonij. Daar klopte weinig van. Volgens de verklaring van Gerstel Singer voor het Stadsgerecht van Praag op 24 februari 1716 was Isaak Sachsel, geboren in 1698, de zoon van David Schefteles. Als kleine jongen trok hij met zijn vader door het land en wegens dubieuze praktijken werd hij later in Praag tot een schavot- en gevangenisstraf veroordeeld. Om die te ontlopen bekeerde hij zich tot het katholicisme, waarbij hij de namen Augustyn Frans Joseph en de familienaam Sax aannam. Als bekeerling werd hij door de kerk onderhouden en in de gelegenheid gesteld een vak te leren. Daar is weinig van terecht gekomen: Isaak was recalcitrant en maakte ruzie met zijn voormalige buurtgenoten, wat leidde tot een straatverbod. Daarna verdween hij plotseling uit Praag. Singers verklaring bevat geen chronologische kapstokken voor Isaaks handel en wandel. Wanneer was hij waar? Tijdens zijn verhoor vertelde Isaak dat hij omstreeks 1709 als elfjarige in Nijmegen was geweest. Mogelijk ging hij als kleine jongen op pad met zijn vader, een ‘Pack-Jude’, en hebben ze rond die tijd inderdaad Nijmegen aangedaan. Als puber is hij waarschijnlijk op z'n eentje in Praag achtergebleven. Daar gooide hij de kont tegen de krib, maakte het iedereen lastig, treiterde zijn buren, bestal zijn beschermheer en nam vervolgens de benen.Ga naar eind14 Zijn omzwervingen waren van korte duur, maar zijn goed te volgen (zie het kaartje met genummerde plaatsnamen). In 1715 verliet hij Praag [1] en volgens zijn eigen verslag, goeddeels bevestigd door verklaringen van anderen, belandde hij voor zijn eerste wapenfeit in Hanau [2]. Daar meldde hij zich rond mei bij de gereformeerde dominee, met het verzoek om gedoopt te worden. De predikant vertrouwde hem niet en bovendien kon zijn gemeente geen bekeerling onderhouden. Na de afwijzing in Hanau ging hij met een paar joodse metgezellen op pad naar Steinheim [3], ruim honderd kilometer noordelijker. Zonder zijn gezelschap op de hoogte te brengen klopte hij aan bij de plaatselijke pastoor, met de mededeling dat hij zich wilde laten dopen. Die raadde hem aan contact op te nemen met de deken in het Westfaalse stadje Soest [4]. Onderweg daarheen kwamen zijn joodse vrienden erachter dat hij voornemens was zich te bekeren. Zij bonden hem met kettingen vast op een zogeheten ‘Jodensteen’Ga naar eind15 en sloegen hem zo hard en zo lang dat hij zijn plan liet varen. Nadat hij was losgemaakt, vluchtte hij de kerk in, achtervolgd door zijn belagers met getrokken messen. De koster nam hem in bescherming en vergezelde hem naar de deken, die hem vervolgens onderbracht bij zijn broer in Werl [5]. In dat stadje werd Isaak gedoopt, waarbij Herr von Papen, de plaatselijke grootheid, optrad als peetvader.Ga naar eind16 Von Papen schreef een aanbevelingsbrief om hem in Keulen [6] het hoedenmakersvak te laten leren, maar onderweg daarheen werd hij kort voor 13 december 1715 in Lüdenscheid gevangen genomen. | |
[pagina 103]
| |
Isaaks omzwervingen in 1715. De groene markeringen geven zijn bewegingen weer vóór zijn arrestatie, de rode die daarna
Aldus Isaak in zijn confessie, maar hij nam een loopje met de waarheid. Volgens hemzelf bleef hij van de zomer tot de winter in Werl hangen, terwijl we hem tussen augustus en december op ‘bekeringsmissie’ tegenkomen in tal van andere plaatsen. Blijkbaar is de nu twee keer katholiek gedoopte Isaak begin augustus vanuit Werl inderdaad in de richting van Keulen vertrokken, met de bedoeling hoedenmaker te worden. We treffen hem dan namelijk aan in Mühlheim [7], dat tegenover Keulen aan de rechteroever van de Rijn ligt en tegenwoordig door die stad geannexeerd is. Volgens dominee Christiaen van Dorth, die in Mühlheim het ambt van zijn collega Cochius waarnam, diende een keurige joodse jongeman uit Metz zich bij hem aan met het verzoek om reisgeld. De jongen gaf te kennen dat hij zich wilde bekeren; omdat in Metz alleen katholieken woonden en hij een afkeer had van beelden, was hij op weg gegaan om gereformeerd gedoopt te worden. Van Dorth plaatste hem op kosten van zijn gemeente in een herberg, in afwachting van de terugkeer van dominee Cochius. Dat wachtte Isaak niet af, hij ging zelf naar de kerkeraad, praatte reisgeld los en vertrok.Ga naar eind17 De volgende halte was Amsterdam [8], hoewel Isaak later beweerde daar nooit geweest te zijn. Enige getuigen weerleggen dat. Lambertus de Lange verklaarde op verzoek van de Parnassim van de Hoogduitse Joodsche Natie, dat hij als ziekentrooster van de lutherse gemeente op 2 september 1715 bij Menke Strasich in | |
[pagina 104]
| |
de Brandewijnsgang op Uilenburg navraag had gedaan naar haar neef Isaak Basstrasich uit Koblenz. Zij kon weinig goeds over Isaak vertellen en verwees hem naar Markus van Praag Strasich in de Jodenhouttuinen, met hetzelfde resultaat. Johan Smidt, boekhouder van de lutherse gemeente, verklaarde, eveneens op verzoek van de Parnassim, dat hij aan Isaak Basstrasich van Koblenz, na diens verzoek om onderstand, op 24 september 1715 een gulden en twee stuivers had gegeven. Menke verklaarde dat neefje Isaak onder haar familienaam in september 1715 veertien dagen bij haar had gelogeerd. Hij was dus op 2 september of iets eerder in Amsterdam, heeft daar enige weken lopen hengelen bij de lutherse gemeente en is na 24 september 1715 weer vertrokken. Vermoedelijk hebben de Amsterdamse leden van de familie Gomperts, gesteund door de Parnassim, er naderhand bij Menke Strasich en Markus van Praag Strasich op aangedrongen open kaart te spelen. Aldus kon notaris Pieter Schabaelje in februari 1716 hun verklaringen optekenen.Ga naar eind18 Eind september 1715 was Isaak terug in Duitsland, waar hij in Kalkar [9] bij dominee L. Hundius om een gereformeerde doop verzocht. Hundius kon daaraan niet voldoen: zijn gemeente was te klein om steun te kunnen geven. Wel schreef hij een aanbeveling voor Johann Daniël Mann, hofpredikant te Kleef [10]. Mann ging zorgvuldiger te werk en bij de eerste ondervraging viel de doopkandidaat al door de mand. Isaak zei dat hij in Koblenz was geboren, maar ontleende zijn beschrijving van die stad aan Hanau - waar Mann geboren en getogen was. Wat Isaak vertelde over mensen uit Hanau, die hij zei te kennen, klopte niet.Ga naar eind19 Merkwaardig is dat de brief van dominee Hundius uit Kalkar is gedateerd op 13 september, terwijl Johan Smidt in Amsterdam op 24 september aan Isaak geld heeft gegeven. Het zal toch niet zo zijn dat Isaak, nadat hem op 14 september in Kleef de deur was gewezen, vlug even naar Amsterdam is teruggegaan voor een handvol lutherse centen? Om vervolgens, terug in Kleef [11], zich aan te dienen bij dominee Schuurman, die hem eveneens afscheepte?Ga naar eind20 Na de protestantse afwijzingen probeerde hij het maar weer eens bij de katholieken. Volgens Beatrix Henschenius uit Kranenburg had op 17 oktober 1715 een jongeman in haar herberg voor twee stuivers bier zitten drinken. Onmiskenbaar ging het om Isaak: hij vertelde haar dat hij uit Praag kwam en nu van Portugal via Amsterdam naar Kranenburg was gekomen om katholiek gedoopt te worden [12]. De ontboezeming in het café wekt de indruk dat Isaak ook in dit stadje een bekeringspoging wilde ondernemen, maar daarover is verder niets bekend.Ga naar eind21 Eind november 1715 was de cirkel rond. Van 24 tot 26 november logeerde Isaak bij Jacob Israël in Plettenburg [13]. Gelet op de naam van zijn gastheer ging hij hier weer als jood door het leven, maar dat verhinderde hem niet even langs te gaan bij de gereformeerde predikant Freydag Diederich Homberg. Hij vertelde de dominee dat hij Jacob Saxel heette, afkomstig was uit Andernach in het Keulse en reisgeld nodig had om zich in Berlijn te laten dopen. Homberg gaf hem tien stuivers en adviseerde hem naar zijn ambtgenoot in Neuenrade te gaan [14]. Zo gezegd, zo gedaan, maar niet voordat hij eerst zijn hospes had bestolen.Ga naar eind22 Op 28 november was hij bij dominee Berok in Neuenrade [14], die hem onderbracht bij een zekere Samson Jacobs. Ter bestrijding van zijn onkosten ontving de dopeling-in-spe 29 stuivers. Toen Isaak weer was vertrokken, miste Samson enig linnengoed.Ga naar eind23 Deze diefstalletjes stelden niets voor, maar de verkoop van de schamele buit zou hem fataal worden. Van Neuenrade ging hij naar Altena | |
[pagina 105]
| |
[15], waar hij twee weken logeerde bij een joodse slager. Hij was de man op straat tegengekomen en had bij hem zijn nood geklaagd. Het is onduidelijk of hij ook deze slager heeft bestolen. Kort daarop werd hij in het naburige Lüdenscheid gearresteerd [16]. Op de keper beschouwd is Isaac alleen tweemaal katholiek gedoopt, in Praag en in Werl. Zaten de gereformeerde minderheid in het Rijnland en de lutherse minderheid in Amsterdam meer verlegen om zieltjes en schatte Isaak in dat zij beter van betalen zouden zijn? Het kwam bij de protestanten niet tot een doop; wel troggelde hij hun kleine geldbedragen af. De talloze godsdienstwisselingen waarvan de teksten gewagen zijn een barokke overdrijving. Hij heeft aan zijn religieuze omzwervingen alleen een paar duiten overgehouden - en daar was het hem tenslotte ook om te doen. | |
PisIn de verhoren uit Lüdenscheid en Kleef staan zaken die bij Mauricius ontbreken en omgekeerd meldt Mauricius in zijn pamfletten meer dan uit de verhoren blijkt. Dat is verklaarbaar, want het gerechtelijk dossier is verre van compleet. Zelfs als Mauricius het taalgebruik her en der wat heeft opgesierd, blijven de twee pamfletten redelijk waarheidsgetrouw. Zijn verslag in het Kort bericht wordt ondersteund door de notariële verklaringen in de Remonstratie. Isaak vertelde dat hij tijdens zijn verblijf bij de slager in Altena weigerde vlees te eten. Vanwege hun verbittering jegens de christenen plachten de joden namelijk de achterbout van het rund te bepissenGa naar eind24 dan wel ‘in de zeik’ te zetten, alvorens het vlees te verkopen aan christelijke klanten. Bij zijn gastheer in Altena, maar ook bij joodse slagers in Mainz, Frankfort en Nijmegen, had hij gezien dat ze de uitgesneden longen van de geslachte koe opbliezen en die in een schotel met urine legden. Die longen werden daarna op de achterbout uitgedrukt en de smeerboel werd met een doek ingewreven. Vier of vijf jaar geleden had hij dit bij Levi Gomperts in Kleef voor het eerst gezien. Hij zou dit smerige verhaal voor zich hebben gehouden, ware het niet dat hij na zijn arrestatie in de kelder van het raadhuis in Lüdenscheid was bezocht door een zekere Meyer, een jood. Deze had hem gesmeekt: ‘Beste Isaak, dit betekent voor jou spoedig het einde [...] nu kunnen de graaf en de regering ons joden alleen nog maar tegen geweld beschermen als jij de waarheid vertelt!’Ga naar eind25 Een onbegrijpelijke uiteenzetting, maar voor de beambten in Lüdenscheid reden om in Altena naar het naadje van de kous te vragen. Daar geloofde men geen woord van het verhaal of van de beschuldiging dat de slager Isaak zou hebben bestolen, in plaats van andersom. De slager verklaarde onder ede dat het allemaal uit de lucht gegrepen was. Uiteindelijk ging het bij het verhoor in Lüdenscheid alleen om de twee diefstalletjes in Plettenberg en Neuenrade, klein bier dus, maar Isaak wilde niet bekennen. Wel was hij bereid, in ruil voor zijn vrijlating, inlichtingen te geven ten laste van de gehele Joodse Natie, betreffende ‘het oude afgezongen deuntje, dat zij in hunne ceremonien, Kristen bloed gebruikten’, zoals Mauricius het uitdrukte.Ga naar eind26 Om precies te zijn: zes jaar geleden hadden de Nijmeegse joden in de oude synagoge in aanwezigheid van dertig tot veertig mannen, vrouwen en kinderen een christenkind geslacht, na de preek en de zegen van de rabbijn uit Kleef.Ga naar eind27 | |
[pagina 106]
| |
De ondervragers wilden meer Nijmeegse details horen en Isaak praatte honderduit. Hij was daar ongeveer zes jaar geleden geweest en had toen bij een zekere Salomon gelogeerd. Het was de bedoeling dat hij er twee jaar zou blijven om het hoedenmakersvak te leren - wat hij het afgelopen jaar had zullen doen in Keulen, situeerde hij met terugwerkende kracht in Nijmegen. Uiteindelijk was hij maar twee weken in Nijmegen gebleven, maar hij kende alle daar wonende joden van gezicht, enkelen bij naam.Ga naar eind28 Het is onduidelijk wanneer Isaak ooit in Nijmegen is geweest. Tussen 24 september en 17 oktober 1715, op doortocht van Amsterdam naar Kranenburg? Dan heeft hij Jom Kipoer (Grote Verzoendag) in Nijmegen gevierd en misschien heeft dat hem tot zijn verhaal geïnspireerd. Daarnaast is er verwarring over het jaar waarin zijn fantasie moet worden geplaatst. In de verhoren gaat het over Jom Kipoer 1709 (vrijdag 4 oktober), maar in de stukken van Mauricius over 1710 (zaterdag 13 september).Ga naar eind29 | |
BloedWe volgen Isaaks verslag van de kindermoord. Vier dagen voor Jom Kipoer bracht een afgedankte soldaat met één arm een christelijk gedoopt ‘hoerenkind’ van drie maanden in een mandje bij de moeder van zijn gastheer Salomon.Ga naar eind30 De vrouw verdween ermee in de achterkamer en deed de deur achter zich op slot. De overdracht was in het geheim geregeld door Benedikt Levi Gomperts. Twee dagen later werd het kindje naar de oude synagoge gebracht, waar al die mensen bijeen waren. Na de preek van de rabbijn en een lied van de voorzanger werd het kind besneden door een jongeman uit Kleef. Daarna gaf Salomon, de oudste jood, het kind een steek in de hals en om vijf uur 's middags werd het knaapje door een andere Benedikt met een lang rond mes gekeeld. Weer iemand anders sneed het naveltje uit. In 1476 werden de joden in Regensburg ervan beschuldigd maar liefst zes christelijke jongetjes te hebben geslacht. Matthäus Rader, Bavaria sancta, vol. III (München 1627), p. 173
Het afgetapte bloed werd in vijf zilveren schalen opgevangen. Een van de mannen vilde het kind. Het afgetrokken vel werd door Salomon meegenomen en achter zijn bed gespijkerd. Het vlees werd van de botjes gehaald en voor de honden gegooid. De botjes werden door de vrouwen gewassen en op Jom Kipoer begraven op het Jodenkerkhof. Isaak bezwoer dat hij de plaats kon aanwijzen. Twee dagen daarna werd het bloed overgegoten in twee aarden kruiken, nadat het door de rabbijn was gezegend. Eén kruik | |
[pagina 107]
| |
werd met een zilveren dop afgestopt om naar Amersfoort te worden gezonden. Dit christenbloed was nodig, aldus Isaak, om te gebruiken bij besnijdenissen. Het zou over de voorhuid en de borst van een zojuist besneden jongetje worden gesmeerd, onder begeleiding van een Hebreeuwse spreuk: ‘Ik geef je nu dit vervloekte bloed; je zal het je hele leven niet meer nodig hebben’. Hij was er zelf bij geweest en had er ook bij geholpen.Ga naar eind31 Vervolgens haalde Isaak het hele verhaal onderuit door te vertellen dat hij in 1713 en 1714 ook zoiets had meegemaakt in Asschaffenburg en Mainz. In de laatste stad werd in aanwezigheid van wel driehonderd mensen een christenkind gedood en gevild door de rabbijn, die een afgehakt handje achter de gebedsrollen bewaarde.Ga naar eind32 De betreffende rabbijn werd pas een jaar later benoemd en in beide plaatsen was niets bekend van kindermoord! In Nijmegen was er trouwens ook geen sprake van een vermist kind, laat staan van een kinderlijkje. De autoriteiten van Lüdenscheid en Altena zonden de protocollen van het verhoor van 13 december naar het Pruisische bestuur in Kleef (het hertogdom was sinds het midden van de zeventiende eeuw een Pruisische provincie). Daar werd het verhaal zo onbetrouwbaar gevonden, dat men het zelfs niet nodig vond de plaatselijke rabbijn ermee te confronteren. Wel werd voor de goede orde de Nijmeegse magistraat met de eerstvolgende post ingelicht. Dat had beter achterwege kunnen blijven, want om onverklaarbare redenen wilden de heren in Nijmegen geloven dat zo'n rituele moord zich in hun stad wél had voorgedaan. Op 17 december werd Kleef daarom te bedenken gegeven of het niet verstandig was nader onderzoek te doen. De gevangene zou daarvoor dan naar Kleef moeten worden gebracht.Ga naar eind33 Per brief van 19 december deelde Kleef mee dat Isaak al op 16 december opnieuw was verhoord, met een nog ongeloofwaardiger uitkomst. Per expresse werd hiervan bericht gedaan, wellicht ter finale afdoening van de zaak. Dat heeft men in Nijmegen dan niet goed begrepen. Isaak bleef op 16 december bij zijn bewering dat het zes jaar geleden was gebeurd, dat het kind vier dagen voor Jom Kipoer was gebracht en twee dagen daarna om zes uur was geslacht, dat het aftappen van het bloed tot half acht had geduurd en dat de restanten op Jom Kipoer waren begraven. Hij hield ook vol dat het bloed werd gebruikt bij besnijdenissen en dat daarbij de genoemde bewoordingen werden gebruikt.
Hij had nog een paar lugubere bijzonderheden in petto. Nadat het keeltje dooren de navel uitgesneden waren, bleek één zilveren schaal niet genoeg voor het opvangen van het bloed en werden er nog vier bijgehaald. Het bloed werd een uur lang met een pollepel geroerd en daarna in stenen kannen overgegoten. Die werden de hele nacht op het vuur gezet, onder voortdurend roeren. De volgende dag was iedereen weer in de synagoge, met inbegrip van de oude rabbijn uit Kleef en een paar honden. Het bloed werd verdeeld en één deel ging in de stenen kruik met zilveren stop. Deze werd door een joodse schoolmeester uit Amersfoort opgehaald, die hem door zijn christenknecht naar huis liet brengen! Verder werd de huid van het kind door Salomon en Levi Rotterdam, beiden uit Amsterdam, achter het bed van de eerste getimmerd. Isaak bleef volhouden dat dit allemaal echt gebeurd was. Ten bewijze daarvan zou hij de plaats aanwijzen waar de botjes waren begraven; mocht blijken dat hij dat niet kon doen, dan zou hij zijn lot op de brandstapel aanvaarden.Ga naar eind34 | |
[pagina 108]
| |
Uit alles blijkt dat de Kleefse autoriteiten ervan uitgingen dat na deze bizarre mededelingen de zaak was afgedaan.Ga naar eind35 Niets daarvan. Nijmegen nam de tijd, maar gaf kort voor 4 januari te kennen dat de gevangene op basis van de gebruikelijke reciprociteit zo spoedig mogelijk overgebracht kon worden. Kleef bevestigde kort en bondig op 4 januari dat men de gevangene dan maar moest komen halen.Ga naar eind36 Het is onbegrijpelijk dat het stadsbestuur van Nijmegen hiervan een zaak wilde maken. En het werd nog erger: de avond voordat Isaak uit Kleef werd opgehaald, werden alle Nijmeegse joden gevangen genomen. Waarschijnlijk werden hun huizen doorzocht, want zelfs hun post werd van het posthuis gehaald en gelezen. Er werd niets belastends gevonden. Isaak werd verschillende keren uit de gevangenis gehaald, maar kon de plaats van de begraven botjes niet vinden. | |
Attestaties en afloopAl in zijn Kort bericht deelt Mauricius mee dat de Nijmeegse magistraat weldra inzag dat alles ‘wildzang’ was en dat Isaak zichzelf doorlopend tegensprak. De gevangenen werden ‘eindelijk’ na drie weken weer vrijgelaten.Ga naar eind37 Maar als de joodse gemeenschap op 4 januari gevangen was genomen en drie weken vastzat, hoe kan het dan dat sommige verklaringen in de gedrukte Remonstratie een maand later zijn gedateerd? In het proces, zo daar al sprake van was, kunnen die niet hebben gediend. De zaak moet in Nijmegen zijn afgedaan op basis van mondelinge verklaringen, Isaaks falen om iets geloofwaardigs in te brengen én de onbekende geschreven Remonstrantie van de jurist J. de Mann. Mogelijk verwachtte Mauricius alsnog met zwaar geschut te moeten komen en heeft hij daarom de machinerie voor het verkrijgen van attestaties in werking gesteld. Maar als de handgeschreven Remonstrantie van De Mann in Nijmegen al afdoende was, dan kwamen die ontlastende attestaties als mosterd na de maaltijd. Is het pamflet alsnog gedrukt om de opstellers van die verklaringen te gerieven, met de vage aankondiging van een boek dat de joden voor eens en altijd zou vrijpleiten? Daar lijkt het wel op. De verklaringen in de gedrukte Remonstratie geven wel de strategie weer die Mauricius heeft gevolgd of heeft willen volgen. Hij geeft het woord aan getuigen - joden, tot christen bekeerde joden en calvinistische godgeleerden - die stuk voor stuk verklaren dat het gebruik van bloed in de joodse religie onbestaanbaar is.Ga naar eind38 Daaraan had kunnen worden toegevoegd dat enige arbeid - dus ook een begrafenis - op shabbat en op joodse feestdagen ongeoorloofd is; dat jongens onder de dertien jaar niet aan rituelen deelnemen (in 1709 was Isaak nog maar elf); dat honden in de synagoge niet zijn toegestaan en tenslotte dat een besneden kind geen christenbloed meer oplevert! De chemische gevolgen van het opkoken van bloed kunnen buiten beschouwing blijven. Vooral de gereformeerde godgeleerden gaven in de Remonstratie blijk van hun verontwaardiging. Hoe was het in godsnaam mogelijk dat christenen zulke beschuldigingen voor waar aannamen! Om de ongeloofwaardigheid te beklemtonen zijn ook stukken toegevoegd over soortgelijke valse beschuldigingen in het recente verleden, in Örlinghausen bij Bielefeld en in de Noord-Franse stad Nancy.Ga naar eind39 Daarnaast zijn een paar documenten opgenomen die in een alibi voorzien. Sybilla Follings verklaarde op 25 februari 1716 voor onbetwiste waarheid dat de | |
[pagina 109]
| |
Kleefse rabbijn in 1710 op Jom Kipoer thuis was en niet in Nijmegen. Zij was daar zeker van, want op die dag had zij de kaarsen in de synagoge gesnoten.Ga naar eind40 Blijft de onduidelijkheid over het juiste jaar, wat ook geldt voor de verklaringen van Jan Heeselen, Jurg Willem Wagenaar en Jan Dirkse. Dit drietal bevestigde dat Benedikt Gomperts in 1710 niet in Nijmegen was, omdat hij destijds deelnam aan de belegering van het Zuid-Nederlandse Aire. Had de affaire vijf jaar geleden plaatsgevonden, zoals Mauricius vermeldde, dan pleitten deze alibi's de Kleefse rabbijn en Gomperts vrij; was het zes jaar geleden, zoals Isaak tweemaal in zijn confessie beweerde, dan waren de verklaringen van geen waarde.Ga naar eind41
Volgens het Kort bericht werden de gevangenen na drie weken vrijgelaten - met die ene regel moeten we het doen. Dateringen ontbreken, want afgezien van de uit Kleef opgestuurde documenten zijn er in Nijmegen geen gerechtelijke stukken. Het willekeurig gevangennemen van dertig tot veertig mensen is een unicum in de vroegmoderne Nederlandse rechtsgeschiedenis en is juridisch eigenlijk onvoorstelbaar. De gevangenen kwamen weer vrij, maar wat gebeurde er met Isaak? Hij is niet strafrechtelijk vervolgd wegens laster. Wel werd het bij raadsbesluit van 28 april 1716 aan de Nijmeegse joden ‘toegestaan’ actie te ondernemen tegen hem, om de ‘onwaarheid’ van de beschuldiging aan te tonen. Zij konden daarvoor gebruikmaken van de informatie uit Lüdenscheid.Ga naar eind42 Maar was het niet juist de taak van de magistraat om deze leugen uit de wereld te helpen? Dat had het Amsterdamse stadsbestuur een halve eeuw eerder gedaan en onlangs ook die van Örlinghausen en Nancy. In Nijmegen dacht men daar dus anders over. In dat licht kwam de gedrukte Remonstratie, met al die verklaringen, misschien toch niet helemaal als mosterd na de maaltijd. Zeker gezien het slot van het raadsbesluit. De Nijmeegse magistraat stond de gedupeerde joden toe Isaak aan te klagen, met dien verstande dat alles wat zij tegen hem inbrachten werd onderworpen aan het ‘consent’ van de burgemeesters. Met als klap op de vuurpijl de voorwaarde dat zij ‘bevoorens aennemen te betaalen de onkosten van de gevanckenisse en procedure van gemelte Isaac Sacksel’. Dat kun je toch moeilijk anders begrijpen dan dat er geen kwaad woord mocht worden gezegd over de Nijmeegse gang van zaken en dat de joden éérst de kosten van Isaaks gevangenschap moesten betalen. | |
ConclusieHet verhaal past in de eeuwenlange reeks van bloedbeschuldigingen. Ook wat betreft de leugenachtigheid, want geen van die 125 gevallen berust op waarheid. Dat al die verzinsels strijdig waren met de godsdienst en het gezonde verstand, speelde geen rol. Isaak was weinig origineel, hij voegde slechts een aantal bizarre details toe aan een antisemitische gemeenplaats. Hoe konden de Nijmeegse stadsbestuurders deze opgewarmde middeleeuwse prak voor zoete koek slikken, terwijl men in Kleef met gezonde scepsis de schouders ophaalde? Kwalijk is ook dat Isaak niet voor laster werd vervolgd, zoals de Nijmeegse magistraat had behoren te doen. Een onderzoek naar zijn motieven paste niet in het achttiende-eeuwse strafrecht, maar dat geldt ook voor de condities die de gedupeerden werden opgelegd om hem te mógen vervolgen. Blijkbaar hebben de Nijmeegse joden nagelaten een proces aan te spannen. En hoe het Isaak Saxel verder is vergaan zal wel een raadsel blijven. |
|