| |
| |
| |
Signaleringen
Nina Geerdink, Jos Joosten en Johan Oosterman (red.), De leeslijst. 222 werken uit de Nederlandstalige literatuur. Nijmegen, Vantilt 2015. 477 p., ill. Prijs: €24,95.
Ooit was de Nijmeegse universiteit één van de twee of drie universiteiten in de wereld waar je je kon specialiseren in de Nederlandse letterkunde van de achttiende eeuw. Soms had het er de schijn van dat de Nijmeegse hoogleraar P.J. Buijnsters de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw had uitgevonden. Zijn bibliotheek gold als de harde schijf van de literatuur van de Verlichting.
Wat is van het specialisme over? Een kijkje in De leeslijst, een boek van Nijmeegse makelij, kan op dat op punt verhelderen. Aan het eind van vorig jaar verscheen het kloeke boekwerk, waarin in liefst 222 hoofdstukjes 222 werken uit ‘tien eeuwen schriftelijke cultuur in de Lage Landen’ worden beschreven en voor lezers aanbevolen. Voor al die hoofdstukjes tekenen letterkundespecialisten, nu of ooit verbonden aan de Radboud Universiteit.
In weerwil van het bepaald lidwoord De bij De leeslijst wijzen de samenstellers iedere pretentie af: ‘de lijst is enkel en alleen samengesteld op basis van de voorkeuren en prioriteiten van Nijmeegse docenten en onderzoekers’. Er waait wel wat zelftevredenheid op uit het 222ste hoofdstuk, waarin de samenstellers hun eigen Leeslijst in het zonnetje zetten. De vraag die de gewone lezer bezig zal houden, is wat hij met De leeslijst moet beginnen. Is hij/zij niet de ongewenste gast op het feestje van samenstellers en auteurs? Sommige hoofdstukken zijn aangenaam genoeg, daar gaat het niet om, maar wat levert het op behalve een prettig verpozen?
Het gaat me hier en nu echter ergens anders om: wat is de achttiende eeuw nog in Nijmegen, als De leeslijst als graadmeter mag worden genomen?
Dat valt niet tegen: 23 van de 222 hoofdstukken gelden de ‘kleine’ achttiende eeuw: 1700-1800. In de Nijmeegse 23 is de canon goed bediend (Rotgans, Poot, Van Effen, Van Alphen, Wolff en Deken, Feith, Bellamy, Schasz) en wat er over gezegd wordt, is ... onderhoudend. Enkele keuzes zou ik, zelfs met het pistool op de borst, nooit gemaakt hebben: Huydecoper!? Arzases heb ik ooit gelezen en het viel niet mee. Het hoofdstukje over een onuitgegeven Brugs handschrift is, net als dat over een dito Zutphens album amicorum uit een eerder tijdvak, interessant, maar niet voor lezers. Voor hen zijn beide teksten immers niet beschikbaar.
Het allerergste bewaar ik voor het laatst: het ontbreken van Weyerman. Volgens de Nijmeegse hoogleraar Jos Joosten, een van de samenstellers, is het kinderachtig om op het ontbreken van bepaalde auteurs en werken (of op de misplaatste aanwezigheid van anderen) te wijzen, maar dan miskent hij toch de pretenties die De leeslijst ondanks alle kokette ontkenningen heeft. Dan miskent hij ook de rol van de kritische lezer die zich altijd een oordeel aanmatigt. Margareta van der Werken, Jan Pieter van Male, Jan de Marre, Elisabeth Hoofman wél opnemen en Henrik Smeeks, Jacob Campo Weyerman, Jacob Haafner, Pieter van Woensel niet, dat is het gevolg van wat een moderne voetbaltrainer ‘verkeerde keuzes’ zou noemen.
peter altena
| |
| |
| |
A.G. Pikkemaat, Vrijheid, gelijkheid en broederschap. Het katholiek-protestant dilemma. Amsterdam, Aspekt 2015. 188 p. Prijs: €24,95.
Een van de merkwaardigste boeken die ik ooit over de Bataafse tijd las, was het proefschrift waar A.G. (Guus) Pikkemaat in 1963 op promoveerde: Bataafse Vrijheid in Nijmegen 1794-1795. Aan de hand van een handschrift getiteld Aantekening van de voornaamste en mindere bijzonderheden schetste Pikkemaat de revolutionaire dagen in Nijmegen.
Na de mededeling dat het dagboek de oorzaak is van zijn nieuwsgierigheid, waarvan zijn studie dan weer het resultaat is, schrijft Pikkemaat: ‘Zij [= deze studie] kan heusheidshalve dan ook niet aangevangen worden, vooraleer iets naders vermeld is over het dagboek en zijn auteur’. Op dezelfde pagina schrijft hij over ‘'s Schrijvers taal’ en dat wekt het verlangen om het curieuze taalgebruik van Pikkemaat nader te beschouwen. Is het het Nederlands dat de promovendi van L.J. Rogier afkeken van hun leermeester? Het geschreven Nederlands van Rogier is helder genoeg, maar in zijn redevoeringen is er een effectbejag, dat bij zijn leerlingen escaleert in onleesbaar kunstproza.
Soms ook verhult stijl bij Pikkemaat een evident gebrek aan kennis, bijvoorbeeld waar hij schrijft dat de programmapunten van patriotten en prinsgezinden ‘nogal scherp uiteenliepen en wier aanhangers zich een tijd lang allerminst rustig plachten te gedragen’. Al die nuanceringen - nogal, allerminst - verhullen de kletspraat die hier geboden wordt.
In zijn zoektocht naar de auteur van het dagboek springt Pikkemaat van vermoeden naar vermoeden en dat alles is dan plotseling zekerheid: de doopsgezinde Nijmegenaar Jan van Hulst schreef, ‘bij het walmende, zwakke licht van kaars of olielamp’ dit dagboek. De identificatie van de auteur geloof ik, ondanks de onhandige bewijsvoering, uiteindelijk wel. Belangrijker is dat Pikkemaats beschrijving van de nieuwe tijd in Nijmegen nauwkeurig en overtuigend is.
Over Pikkemaats proefschrift heb ik vaak lelijk gedacht, terwijl het uiteindelijk toch een waardevol boek is. Maar waardevast? Vorig jaar verscheen bij Uitgeverij Aspekt Vrijheid, gelijkheid en broederschap. Het katholiek-protestant dilemma, auteur Guus Pikkemaat. Op het omslag wordt de waardering van de historicus I. Schöffer voor Pikkemaats proefschrift genoteerd, maar nergens in het boek is te lezen dat dit nieuwe boek bijna een volledige herdruk daarvan is. Alleen het eerste hoofdstuk is nieuw, nu ja een zwaar ingekorte versie van het eerste hoofdstuk oude stijl. Van pagina 20 tot en met 188 is het boek een herdruk van de proefschrifteditie, met het bizarre gevolg dat het herdrukte namenregister ook blind en foutief verwijst naar het eerste hoofdstuk oude stijl.
Kwalijker is dat Pikkemaat er in het eerste hoofdstuk in herschreven vorm in slaagt om alle studies die na 1963 zijn verschenen volstrekt te negeren. Het nieuwe boek is daarmee het oude boek, maar dan minder. Het oogt modern, maar is het niet. Het is boekenbedrog!
peter altena
| |
Vale! Afscheidsgedichten van Willem Bilderdijk. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Marinus van Hattum. Amstelveen, EON Pers 2016. 58 p., ill. Prijs: €15 (overmaken op IBAN NL31 INGB 0000 8462 72, t.n.v. Van Hattumfonds Amstelveen).
Dit jaar zwaaide Marinus van Hattum af als secretaris en conservator van de Vereniging Het Bilderdijk-Museum, na
| |
| |
33 jaar trouwe dienst. Voor Van Hattum is er ieder jaar wel een aanleiding te vinden om werk van Willem Bilderdijk, Jan Helmers of verwanten in een keurige leeseditie te bezorgen. Bij zijn afscheid staat het jaarlijkse bundeltje in het teken van Bilderdijks abonnement op afscheid.
Gedurende decennia werd het gekwelde genie Bilderdijk bezocht door verlangen naar de dood, soms een vermomde angst ervoor, maar meer dan eens gevoed door een hekel aan het leven dat hij leiden moest. Een eeuwigheid na Bilderdijk vraagt het de nodige inspanning om al die pathetische vaarwellen te begrijpen en serieus te nemen.
Marinus van Hattum is als het om Bilderdijk gaat geen inspanning te veel. De door hem gebundelde negen afscheidsverzen zijn voorbeeldig geëditeerd, vergeleken met het handschrift (indien aanwezig), van verklarend tekstcommentaar voorzien en in context geplaatst. Bilderdijk zwaaide vaker dan negen keer dichterlijk ten afscheid, een vijftal omvangrijker gedichten met hetzelfde thema is niet opgenomen.
Wat bij het lezen van de afscheidsgedichten opviel, was de tempering van de smart van het afscheid door verkleinwoorden en kleinering van de ernst van het afscheid: ‘Ja, 't sterfbed is de haven,/ Waar 't scheepjen, uit de zee’ komt aanmeren, later in het gedicht is zijn leven een ‘hobblend bootjen’. In een ander gedicht slaat hij ‘een toontjen’ aan op de luit. Is het sterven, net als het leven, ‘kinderspel’, zoals in een van de gedichten gesuggereerd wordt?
Verkleinwoorden en kleinering zijn bepaald niet op hun plaats bij de bepaling van de betekenis van Marinus van Hattum voor de Bilderdijkstudie. In het bundeltje Vale! is een fotokatern opgenomen, dat herinnert aan Van Hattums jaren ‘in Bilderdijk’. Van harte hoop ik dat de Vrije Universiteit, dat het Bilderdijk-Museum tot een brievenbusfirma heeft gereduceerd, weer de ruimte geeft en met een hartelijk welkom het afscheid van Van Hattum negeert.
peter altena
| |
Truusje Goedings, ‘Afsetters en meester-afsetters’. De kunst van het kleuren 1480-1720. Nijmegen, Vantilt 2015. 176 p., ill. Prijs: €22,50.
Een lust voor het oog! Bijna zou de recensent kunnen volstaan met die vaststelling. In hoeveelheid bevat het, zo te zien, meer plaatjes dan praatjes. En wat voor plaatjes! Maar hoe mooi ook, we moeten in ons enthousiasme het werk van de onderzoekster niet over het hoofd zien.
Truusje Goedings doet al vele jaren onderzoek naar (meester-)afzetters, de mannen - en enkele vrouwen - die sinds de vijftiende eeuw prenten, titelpagina's, bijbels en atlassen met de hand inkleurden. In sommige gevallen was die inkleuring functioneel, bijvoorbeeld in geïllustreerde boeken over flora, fauna of heraldiek. In landkaarten had een afzetter een vrijere hand in de keuze van kleuren: streken en landen hebben nu eenmaal geen bepaalde kleur (p. 84-85). Wel werd de zee steeds blauw of blauwgrijs ingekleurd en werd in stadsplattegronden de bebouwing in rood of roodbruin weergegeven.
Een opleiding tot afzetter was er niet: het was een vrij beroep, zonder eigen gilde. De afzetter die zich ook in zaken wilde begeven - bijvoorbeeld als boeken/of prentverkoper - of leerlingen wilde kunnen aannemen, moest echter wel gildelid zijn. Hij kon dan kiezen tussen het boekverkopersgilde en het Sint Lucasgilde. De meesten werkten zelfstandig en namen opdrachten aan van drukkers-uitgevers en van particulieren, vooral boek- en prentverzamelaars. Drukkers van atlassen en bijbels bijvoorbeeld brachten een deel
| |
| |
van de oplage ongekleurd op de markt, een deel ingekleurd en soms nog enkele exemplaren extra luxe uitgevoerd (dan kwam er behalve inkleuring ook bladgoud aan te pas). Het behoeft geen betoog dat hiermee verschillende delen, gemeten naar draagkracht, van de markt bediend werden.
Het inkleuren was in de zeventiende eeuw in sommige scholen onderdeel van het onderwijs, in de achttiende eeuw werd het ook een thuis beoefende tijdpassering. Interessant zijn boekjes als Verlichterie-kunde (1670) van Willem Goeree, waarin uitgelegd wordt wat je moet doen en wat je nodig hebt om verfkleuren te maken. Voor de kleur bruin bijvoorbeeld: ‘Bruyn Oocker’, ‘Bitter, of Roet uyt de Schoorsteen’ en ‘Keulse Aerde’ (p. 37). Fraai is de pagina waar hij middels ingekleurde blokjes allerlei kleuren en kleurnuances laat zien (p. 27).
Afzetters signeerden hun werk vrijwel nooit: ze waren en bleven merendeels anoniem. Dat via omwegen van sommigen naam en specifieke werken achterhaald konden worden, is te danken aan geduldig onderzoek in uiteenlopende bronnen. Zo kwam Dirck Jansz. van Santen (1637-1708) boven water, aan wie Goedings terecht een apart hoofdstuk wijdt. Hij was bij leven al beroemd en in de achttiende eeuw was zijn werk veel gevraagd binnen en buiten de grenzen van de Republiek. In 1730 kocht prins Eugenius van Savoye op een veiling de vijftig, door Van Santen verzorgde delen van de ‘Atlas Van der Hem’ voor maar liefst 22.000 gulden (p. 145). Eugenius had nooit kunnen bevroeden dat zijn aankoop het in 2004 tot de status van Werelderfgoed zou brengen! Andere nog altijd bekende namen van afzetters zijn Maria Sibylla Merian (1647-1717), die haar eigen boek over Surinaamse insecten inkleurde, en haar dochter Dorothea Gsell-Graff (1678-1743), die later in Sint-Petersburg de natuurverzamelingen van tsaar Peter in ingekleurd beeld bracht (p. 39).
Van Santen, Merian en hun collega's werkten voor de hogere segmenten van de maatschappij. Hun werk is van een spectaculaire verfijndheid. Zie bijvoorbeeld Van Santens inkleuring van de drukbevolkte prenten van Romeyn de Hooghe (vooral die op p. 148-149). Of de door F.H. van der Ley ingekleurde titelprent van Jacob Cats' Proteus (p. 101). Het is niet moeilijk voor te stellen dat dergelijk afzetwerk kostbaar was. Er bestonden echter al sinds de zestiende eeuw ook minder kostbare varianten, prenten en prentjes die in grote getale werden gemaakt en ingekleurd met behulp van een sjabloon. ‘Ingekleurd’ is eigenlijk een te groot woord, ‘gekleurd’ ware beter. De kleurvlakken lijken vaak willekeurig aangebracht en waren dan ook meer bedoeld als kleurige toets. Het bekendste voorbeeld zijn de centsprenten.
‘Afsetters en meester-afsetters’ is een veelzijdiger boek dan ik hier in kort bestek kan weergeven. Naar verluidt is Goedings' onderzoek naar deze beroepsgroep nog niet afgerond. We mogen hopen dat het vervolg op dit boek over de verdere achttiende eeuw zal gaan. Het beroep verdween immers pas in de negentiende eeuw, toen de kleurendruk tot volle wasdom kwam. Ondertussen is het onderhavige boek een boeiende introductie tot een beroep, een kunst eigenlijk, waarover we veel te weinig wisten, ondersteund door illustraties die een staaltje van ongehoord goede kleurendruk zijn.
anna de haas
| |
| |
| |
Hanneke Ronnes (ed.), De herinneringen van Jan Willem Kumpel (1757-1826). Het rampspoedige leven van een Amsterdamse jurist, publicist en Orangist. Hilversum, Verloren 2015. 158 p., ill. Prijs: €17.
Jan Willem Kumpel is een interessante man. Als we zijn levensgeschiedenis reconstrueren dan blijkt hij vaak tegendraads. Zo ook in zijn bedoelingen met zijn Curriculum vitae. Hanneke Ronnes constateert in haar inleiding dat Kumpel dit document schreef voor zijn tijdgenoten en niet, zoals vele andere egodocumentenschrijvers deden, voor eigen nageslacht. Kumpel wilde zijn naam zuiveren, beschuldigingen aan zijn adres weerleggen en zich de mogelijkheid verschaffen om weer een betrekking te krijgen. Is hij daarin geslaagd?
Het Curriculum begint als een brief. Kumpel richt zich tot een man die waarschijnlijk behoorde tot de middelhoge ambtenarij of tot de vrije beroepen. Vervolgens beschrijft hij uitvoerig en veelal vol zelfbeklag zijn jeugd- en opleidingsjaren. Hij zwerft van school naar school, van opleidingsplaats naar hogeschool en blijft daarbij niet alleen in zijn geboorteplaats Amsterdam. Hij strooit kwistig met namen van allerlei personen, die voor ons niet altijd makkelijk te identificeren zijn. Al vanaf zijn vroegste jaren voelt hij zich aangetrokken tot de dichtkunst, waarmee hij de spot en straf van menig leraar over zich afroept. Tijdens zijn rechtenstudie in Leiden zal hij zich vol overgave storten op de poëzie. Het is niet verwonderlijk dat hij vriendschap sluit met Willem Bilderdijk, die ook in Leiden rechten studeert en zich tevens als dichter manifesteert. Het wordt een vriendschap die hun leven lang zal duren en vele ups en downs zal kennen.
Kumpel voelt zich al snel verbonden met de partij van de Orangisten. Hij schroomt niet om ruiterlijk voor zijn keuze voor de stadhouder en zijn standpunten uit te komen. Daar waar anderen zich graag in anonimiteit hullen, zet Kumpel voluit zijn naam onder pamfletten en dichtstukken. Dat zal hem vaak duur komen te staan: regelmatig heeft hij het met een overheid aan de stok of moet hij zelfs vluchten. Hij wordt bijvoorbeeld uit Hoorn verjaagd door het stadsbestuur omdat hij - als advocaat daar gevestigd - openlijk de schout van fraude had beticht. Na de inval van de Fransen in 1795 wordt het hem als vurig Orangist te heet onder de voeten. Hij vlucht naar Engeland, waar hij in verband met schulden in gijzeling belandt.
Zijn karakter had niet alleen opstandige trekken. Hij was kennelijk ook innemend, want hij had vele vrienden die voor hem in de bres sprongen als hij in het nauw zat. Zo zorgde Bilderdijk voor zijn toegang tot de hofkringen, waardoor hij wat inkomen kon verwerven. Dirk Muller Massis hielp hem om naar Engeland te vluchten. Andere vrienden - er wordt gezegd dat dat ook Muller was - zorgden ervoor dat hij uit de Engelse gijzeling kwam.
Het egodocument stopt in 1803, waardoor we in dit verhaal niets lezen over de relatie tussen Kumpel en Catharina Rebecca Woesthoven, de wettige echtgenote van Willem Bilderdijk. Ook in de door Ronnes als toegift bijgevoegde opzet en aankondiging van Kumpels uitgebreide memoires wordt haar naam nog niet genoemd. Zijn botsingen met haar zijn van later datum, maar daardoor niet minder interessant (zie hiervoor mijn Bilderdijks Odilde. Het leven van Catharina Rebecca Woesthoven, Soest 2014). Na 1803 ging het bergafwaarts met Kumpel. Achteraf gezien blijkt hij in het geheel niet geslaagd in zijn opzet om met zijn Curriculum een betrekking te vinden of zijn straatje schoon te vegen.
Ronnes heeft de uitgave van het Curriculum voorzien van een uitvoerige
| |
| |
inleiding, hetgeen Kumpel met recht heeft verdiend. Het is in feite verbazingwekkend dat nog nooit iemand zich heeft gewaagd aan zijn biografie. Kumpel wordt altijd alleen genoemd als men het over Bilderdijk heeft en dan laat men zich in het algemeen zeer negatief over hem uit. Dat is volkomen onterecht. Zijn oeuvre mag wellicht niet de kwaliteit hebben van dat van Bilderdijk, maar de persoon Kumpel is minstens zo interessant. Hij heeft veelvuldig de pen geroerd om zijn meningen over van alles en nog wat te ventileren. Hij heeft niet geschuwd controversiële visies en overtuigingen op papier te zetten en daarbij heeft hij niet, zoals vele anderen, zich achter een alias schuilgehouden. Zijn persoonlijk leven heeft het daar zwaar onder te verduren gehad. Hij heeft door heel het land gezworven en veel mensen en milieus leren kennen. Kumpel had contacten met politieke leiders, met schrijvers van verschillende snit en met belangwekkende personen uit zijn tijd, maar ook met bajesklanten. Alleen al een ontrafeling van zijn netwerken zal een interessant en verhelderend plaatje opleveren van het leven van een Orangist in de revolutiedagen en het voorspel en het naspel daarvan, maar bijvoorbeeld ook van het leven in de krochten van het Amsterdamse werkhuis.
En, niet onbelangrijk, er is materiaal genoeg, want Kumpel schreef niet alleen teksten die werden uitgegeven, hij was een meester in het schrijven van brieven aan hooggeplaatste figuren en hij kwam regelmatig in aanvaring met het gezag. Aanvaringen die hij niet gelaten over zich heen liet komen. Steeds opnieuw pakte hij de pen op. Heel veel van deze schrijfsels zijn in diverse archieven - van Koninklijk Huis Archief tot Bilderdijkmuseum - bewaard gebleven (zie daarvoor de uitvoerige annotaties in onderhavige editie). Mocht iemand de omzwervingen van Kumpel navolgen, dan ben ik ervan overtuigd dat er in menig ander archief nog heel wat te vinden is van het leven en werk van deze dichter, auteur, jurist en brekebeen. Daarbij moeten rechterlijke en notariële archieven niet worden overgeslagen.
Ronnes heeft dit alles in een kort bestek - behorend bij de uitgave van een egodocument - aan de orde laten komen. In een aangenaam betoog schetst zij het leven van een man die tot nu toe in de schaduw van anderen is gebleven, maar die tijdens zijn leven wanhopige pogingen deed om zich op allerlei wijzen te profileren. Het Curriculum is daar een mooi voorbeeld van.
dini helmers
| |
Hendrik Wyermars, De ingebeelde chaos. Hertaald en ingeleid door Michiel Wielema. Hilversum, Verloren 2015. 157 p., ill. Prijs: €19.
Vorig jaar schreef ik in de Mededelingen over de hertaling die Michiel Wielema had gemaakt van Een licht dat schijnt in duistere plaatsen (1668), geschreven door de beruchte zeventiende-eeuwse vrijdenker Adriaan Koerbagh. Het was een mooi verzorgde uitgave geworden, zoals je die meer auteurs uit de Gouden Eeuw zou gunnen. Afgelopen zomer verscheen, wederom verzorgd door Michiel Wielema, De ingebeelde chaos, het ‘goddeloze’ werk van de vrijdenker Hendrik Wyermars (1684-1757). Wyermars werd wegens dit werk, dat door de Amsterdamse kerkeraad en burgemeesters werd gezien als verkapte Spinoza-propaganda, veroordeeld tot vijftien jaar rasphuis, een boete en verbanning. De hertaling van dit boek, dat oorspronkelijk in 1710 bij de Amsterdamse boekverkoper Wybrant Alexander verscheen als Den ingebeelde chaos, en gewaande werels-wording der oude, en hedendaagze wysgeeren, veridelt en weerlegt, byzonder de gevoelens
| |
| |
hieromtrent, van T. Lucretius Carus en Dirk Santvoort, werd anno 2015 door Verloren uitgegeven (en niet bij Vantilt zoals de Koerbagh-hertaling). Het is dit boek waar Wyermars' bijna-naamgenoot Jacob Campo Weyerman in Echo des Weerelds (10 juni 1726) afstand van nam, op het moment dat De Ingebeelde chaos in een veilingcatalogus genoteerd stond.
Het is niet de eerste keer dat Wielema zich met Wyermars heeft beziggehouden. De leden van de Stichting Weyerman herinneren zich uiteraard Wielema's artikel ‘Hendrik Wyermars. Een “sodomitise rasphuys ongodist”’, dat verscheen in de bundel Achter slot en grendel. Schrijvers in Nederlandse gevangenschap 1700-1800 (2002). Hierin noemde Wielema Wyermars ‘een van de meest spectaculaire en wrede gevallen van intellectuele onderdrukking in de geschiedenis van de Republiek’.
Waar alle levensbeschrijvingen stopten bij zijn veroordeling in 1710, wist Wielema, mede dankzij een toevallig ontdekte voetnoot, te achterhalen hoe het Wyermars was vergaan na zijn ontslag uit het rasphuis. Het bleek dat de auteur zich na vrijlating in 1725 weinig had aangetrokken van de daaropvolgende verbanning van 25 jaar. Hij bleef in Amsterdam wonen en werd onderhouden door vrienden. Bij ontstentenis van een actief opsporingsbeleid ging dit negentien jaar lang gewoon goed. Na een arrestatie (in 1744) vertelde Wyermars begrepen te hebben dat hij met rust zou worden gelaten en daarom nooit de stad had verlaten. Zijn verbanning werd met tien jaar verlengd en toen hij in 1748 wederom in Amsterdam werd opgepakt, kwam dezelfde tijd er nogmaals bovenop. Een jaar later bleek de hardleerse Wyermars nog steeds in dezelfde stad te verblijven en werd hij als 64-jarige tot tien jaar rasphuis veroordeeld. Dit, zo blijkt uit nieuw onderzoek van Wielema, overleefde hij niet. Door ziekte en armoede teerde Wyermars weg. Hij overleed in 1757.
Waar ik als lezer bij Koerbaghs Een licht nog enigszins teleurgesteld was in de omvang van het nawoord, wordt dit bij De ingebeelde chaos ruimschoots goedgemaakt met een welverdiende biografie van de ‘held van het vrije woord’ Wyermars, inclusief nieuwe gegevens uit het archief en zijn geboorte- en sterfjaar. De inleiding behelst dertig pagina's. Er is ruime aandacht voor de banden met Anthony van Dalen, de ‘Spinozistische leermeester’ van Wyermars, die buiten het academisch circuit om zijn filosofische kennis vergaarde. Met natuurkundig-filosofische argumenten probeerde de amateurfilosoof Wyermars de eeuwigheid van de wereld aan te tonen. Een theologische inbedding voorkwam niet dat de kerkeraad zich zorgen maakte over de inhoud die als spinozistisch werd gezien. Wyermars zelf echter rekende zich niet tot de spinozisten en had ook kritiek op een aantal van Spinoza's inzichten. Bang voor vervolging is Wyermars niet geweest toen hij zijn naam op de titelpagina Den ingebeelde chaos liet zetten. Hij verantwoordde deze keuze ook in zijn inleiding: ‘wetende dat er niets in is of het mag in een vrije staat verkondigd worden’ (p. 52).
In de zeer leesbare hertaling zijn door Wielema enkele stukken weggelaten ter bevordering van de leesbaarheid, zoals te gedetailleerde kritiek op Dirk Santvoort. Meer dan 125 voetnoten zijn toegevoegd als verheldering en tevens is de tekst duidelijk gestructureerd met verdeling in paragrafen en tussenkopjes. Drie appendices zijn toegevoegd: een handgeschreven voorwoord (met biografische gegevens) afkomstig uit een exemplaar in de collectie van de Amsterdamse universiteitsbibliotheek, een lijst van de door Wyermars aangehaalde werken en integrale transcripties van de processen waarin Wyermars verwikkeld
| |
| |
is geraakt. Het zijn ogenschijnlijk kleine, maar belangrijke toevoegingen, die het boek compleet maken.
Wederom zijn ook deze hertaling en bezorging van Wielema een schitterend eerbetoon aan een Nederlandse vrijdenker uit de vroege (of radicale) Verlichting. De bezorging is niet alleen een hommage aan het boek, maar mede dankzij de nu ingevulde open plekken in zijn biografie, ook aan de auteur Wyermars. Het is wachten tot Wielema binnenkort weer komt met een ander onder het stof vandaan gehaald ‘goddeloos’ en historisch belangrijk werk.
rindert jagersma
|
|