Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 38
(2015)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||||||
De kas van de Compagnie
| |||||||||||
Een voc-carrièreFrans Canter werd in 1713 geboren in Amsterdam in een niet onbemiddeld milieu. Zijn grootvader Jan Cornelisz., een korenmolenaar, werd poorter van de stad in 1663. Een van diens zonen, Cornelis Jansz., geboren in 1672, huwde in 1702 Aaltje Franse, die zich ook wel Aaltje Buyk noemde. Het echtpaar kreeg zes kinderen, van wie Frans de jongste was. Hij werd op 8 januari 1713 gedoopt in de katholieke schuilkerk De Pauw aan de Keizersstraat.Ga naar eind3 Dat brengt ons direct al op het gegeven dat de Canters katholiek waren. Zij sloten zich aan bij de oud-katholieke kerk. Dit was een afsplitsing van de rooms-katholieke kerk, die min of meer geformaliseerd werd toen in 1723 het Utrechtse kapittel een nieuwe bisschop benoemde zonder bevestiging te vragen aan Rome. In 1730 monsterde Frans Canter aan bij de voc in de rang van hooploper, dat wil zeggen als jongmatroos, voor zeven gulden in de maand. Hij werd geplaatst op het schip Knapenburg, dat in januari 1730 vertrok en in augustus van dat jaar Colombo bereikte, de hoofdvestiging van de voc op Ceylon. Toen begon voor Canter een lange Indische carrière.Ga naar eind4 Langzaam maar zeker klom hij op in de rangen van de Compagnie. Aanvankelijk bleef hij werken als matroos, eerst in Houghly in Bengalen, daarna in Colombo, waar hij inmiddels negen gulden per maand verdiende. Vanaf 1739 werkte hij op Gamron, het hoofdkantoor van de | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
voc in Perzië. Hij ging daar als assistent, als boekhouder en als onderkoopman respectievelijk vijftien, dertig en ten slotte veertig gulden per maand verdienen. In 1747 benoemde de Hoge Regering in Batavia hem tot resident van de voc-post Bassoura, het huidige Basra, de haven van Bagdad, aan de monding van de Eufraat. De voc had al in de zeventiende eeuw rond de Perzische Golf verschillende vestigingen met als hoofdkantoor Gamron, het eindpunt van enkele karavaanroutes. In het binnenland van Perzië lagen nog drie kleinere posten, te weten Kirman, Shiraz en Isfahan. Het ging de Compagnie in de eerste plaats om de inkoop in Perzië van ruwe zijde; andere producten waren angorawol en gomhars. Langzaam maar zeker kwam daar een meer lucratieve handel bij: de verkoop door de voc van vooral specerijen, en voorts suiker en Indiaas katoen. Dat alles werd betaald in goud, het edelmetaal waarmee de Compagnie elders in Azië weer inkopen kon doen. In de loop der tijd verloor de sjah van Perzië zijn greep op het rijk; de buitengebieden kregen te lijden onder opstanden en aanvallen van Russen, Turken en Afghanen, met chaos, geweld en een grote instabiliteit als gevolg. In 1722 kwam een eind aan de Safavidendynastie die ruim twee eeuwen over Perzië had geregeerd. In de jaren veertig van de achttiende eeuw liep de voc-handel in Perzië sterk terug. De Compagnie sloot de kantoren in Kirman, Shiraz en Isfahan en halveerde de bezetting in Gamron. Wel opende de Compagnie aan de kust van de Perzische Golf twee kantoren waar zij meer zekerheid verwachtte, namelijk in Bushire en in Bassoura. Ook de Engelsen hadden in Bassoura een kantoor, een zware concurrent voor de voc. Deze stad was inmiddels in Turkse handen overgegaan. Het was in dit nieuwe voc-kantoor, in Bassoura, dat Frans Canter in 1747 werd aangesteld als resident. In 1749 werkten hier nog maar vier man; in Gamron zaten nog 24 voc-dienaren.Ga naar eind5 Erg lucratief verliep de handel niet en de kooplieden moesten zich in deze onoverzichtelijke, onveilige omstandigheden, ondanks diplomatieke akkoorden tussen het Ottomaanse Rijk en de Nederlandse Republiek, allerlei afpersingen door de Turkse gouverneurs laten welgevallen. De gouverneurs, directeuren of residenten van voc-vestigingen moesten regelmatig rapporteren aan de Hoge Regering in Batavia, en Frans Canter leek daaraan te voldoen, maar in 1749 stokten zijn berichten. Daarom besloot de Hoge Regering ter inspectie er enkele hogere dienaren heen te sturen, mede om hem af te lossen. Deze twee voc-dienaren, in de rang van opperkoopman, waren Jan van der Hulst en de baron Tido Frederik von Inn- und Kniphausen, een schilderachtige avonturier uit Oost-Friesland.Ga naar eind6 Deze twee heren moeten in of voor maart 1750 op het schip Westhoven zijn aangekomen op Bassoura.Ga naar eind7 Von Kniphausen en Van der Hulst troffen naar eigen zeggen de voc-post verlaten en in wanorde aan. Canter zou begin 1750 zijn gevlucht, de goederen waren weg, de kas was verdwenen. Het kantoor bevond zich ‘in een desolate en confuse staat’, wat te wijten zou zijn aan de ‘dagelijkse dronkenschap en sporeloose conduites’ van Canter.Ga naar eind8 Deze had niet alleen de kas, maar ook de sleutels van de pakhuizen meegenomen, zodat de nieuw gearriveerde residenten maar met moeite aan de slag konden. Het scheepssoldijboek van de Knapenburg vermeldt dat hij ‘zig fugitief heeft gemaakt’. Von Kniphausen en Van der Hulst | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
rapporteerden dit aan de Hoge Regering in Batavia, die dat weer meldde aan de hoofddirectie in Nederland, de Heren xvii. Zij kregen de details in 1751 te lezen. Von Kniphausen had op 22 juni 1750 zelf ook direct een rapport aan de Heren xvii gestuurd.Ga naar eind9 Frans Canter had, nog altijd volgens de voc-berichten, die weer teruggaan op de rapportages van Von Kniphausen en Van der Hulst, zijn post verlaten samen met de assistent Jan Duyts en een jongmatroos van de Westhoven. Onder bescherming van een Turkse gouverneur, die afwisselend ‘de admiraal der galeien’ en ‘kapitein pasja’ wordt genoemd en die zelf weer tegen de pasja van Bassoura rebelleerde, reisden zij over een karavaanroute via Bagdad en Aleppo naar de kust, naar Tripoli. Per schip bereikte Canter Marseille. Daar nam hij een ander schip naar Amsterdam, waar hij in september 1751 arriveerde. Uit de kas van Bassoura ontbrak volgens de voc 35.601 gulden, 12 stuivers en 12 duiten. | |||||||||||
Terug in AmsterdamFrans Canter nam zijn intrek bij zijn moeder op de Fluwelen Burgwal, zoals de Oudezijds Voorburgwal destijds werd genoemd. Zijn vader was al overleden. Ergens tussen september 1751 en januari 1752 moet zijn oog zijn gevallen op de 29-jarige Catharina Allebé. Ook zij kwam uit een oud-katholiek milieu. Haar vader was Anthonij Allebé, een destillateur op de Vijzelstraat.Ga naar eind10 Catharina was op 1 september 1723 gedoopt in dezelfde kerk als Frans, De Pauw.Ga naar eind11 Zij woonde nog bij haar ouders. Het paar wilde trouwen, maar er rees een klein probleem, Catharina was al in ondertrouw gegaan met een wijnkopersknecht, een zekere Johan Isaac Maurenbrecher. Nu viel daar wel een mouw aan te passen. Na de officiële aankondiging van de ondertrouw vanaf de pui van het stadhuis volgde een periode die drie zondagen omvatte. In deze periode konden de verloofden, met wederzijdse toestemming, nog afzien van een huwelijk. Die procedure is gevolgd. Johan Maurenbrecher wilde echter wel geld zien. Dat was er. Frans Canter telde maar liefst vijfduizend gulden neer om Catharina de zijne te mogen noemen. Geen gering bedrag voor een wijnkopersknecht. En zo gingen Frans en Catharina op 24 maart 1752 in ondertrouw.Ga naar eind12 Niets leek een feestelijke huwelijksdag meer in de weg te staan. Het liep, zoals we hebben gezien, anders. Op 20 april 1752, om acht uur in de ochtend, arresteerde de schout, Willem Huygens, heer van Honcoop, Frans Canter en bracht hem onder in de Boeien, het cellencomplex onder het stadhuis, wat nu het Huis van Bewaring zou heten. | |||||||||||
Eerste verhorenCanters geval was uniek; er bestonden geen zuivere precedenten. Desertie kwam bij de voc vaker voor, maar deserteurs liepen bijvoorbeeld over naar de Engelsen of keerden heimelijk terug naar Europa, waarbij ze, anders dan Frans Canter, zich er wel voor hoedden zich openlijk in Nederland te vertonen. De voc had lucht gekregen van Canters terugkeer naar Amsterdam. De bewindhebbers vergaderden enkele keren over de kwestie en formuleerden drie beschuldigingen. Canter was destijds verzocht om verantwoording af te leggen ‘ten oirzake van zijne slegte conduites’. Dat had hij niet gedaan, en was vervolgens, na nog twee personen in Compagniedienst te hebben ‘gedebau- | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
Interieur van de katholieke schuilkerk De Pauw in Amsterdam, waar Frans Canter is gedoopt. Caspar Jacobsz Philips, naar een tekening van Hendrik Keun (1770). Collectie Rijksmuseum (inv. nr. RP-P-1905-583).
cheert’, met een aanzienlijke som geld verdwenen. Hij had gehandeld in strijd met de eed aan de Compagnie en ook met de teneur van de Artikelbrief, door de Staten-Generaal aan de voc verleend, door heimelijk en zonder toestemming weg te blijven van zijn post.Ga naar eind13 Daarom verzocht de advocaat van de Compagnie, mr. Nicolaas Hartman, uit naam van de Amsterdamse bewindhebbers, de schout en schepenen, Canter naar Texel te laten brengen en wel pede ligato, dat wil zeggen met geboeide voeten. Hij zou moeten verblijven op het schip de Woitkensdorp, in de ‘voorkajuit’, waar hij dag en nacht bewaakt zou worden. Op 25 april en opnieuw op 28 april werd Canter verhoord door de schout - die we hierna naar achttiende-eeuws gebruik de hoofdofficier zullen noemen - en twee schepenen.Ga naar eind14 Kennelijk zag men dit als een extra-ordinaire, dus criminele zaak, want Canter kreeg geen rechtsbijstand, er waren geen getuigen en ook mocht hij zijn papieren niet inzien. In de extra-ordinaire cellen gold een zwaarder regime dan in de cellen voor civiele gevallen. Waarschijnlijk vatte de hoofdofficier de zaak als extra-ordinair op omdat er desertie in het spel zou zijn. Het eerste verhoor verliep kort en eenvoudig. Canter beantwoordde feitelijke vragen. Ja, hij was in dienst van de Compagnie in 1730 uitgevaren en in september 1751 teruggekeerd, nadat hij zich ‘op de berg Libanon’ en later te Marseille had opgehouden. Hij woonde bij zijn moeder en was voornemens in Amsterdam te blijven. Hij zou zich ook op zijn vaders burgerceel hebben laten overschrijven. Op 28 april ging het verhoor iets dieper. Canters gaf toe dat hij naar Batavia was ontboden om verantwoording af te leggen en dat hij, in plaats van daaraan gevolg te geven, naar het vaderland was teruggekeerd. Dit vonden de schepenen voldoende grond om hem in handen te stellen van de voc, die | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
hem naar Indië zou sturen. Dat was precies waar de kamer Amsterdam van de voc om had gevraagd. De Compagnie verzocht ook om overhandiging van alle papieren en brieven die Canter bij zijn arrestatie bij zich had, en alle effecten en contanten die men thuis bij zijn moeder had aangetroffen. De hoofdofficier en de schepenen toonden zich overtuigd en stelden op 3 mei een sequester aan, een onafhankelijke persoon bij wie betwiste gelden of goederen in bewaring werden gegeven.Ga naar eind15 Op 4 mei waren alle boeken, papieren en brieven al overgegeven aan W.H. Nolthenius, die daartoe was aangewezen door de voc. Op 5 mei werd Canter uit het gevang gehaald, naar Texel gebracht en gevangen gezet op de Woitkensdorp. | |||||||||||
De familie in actieBegin mei, toen Frans al op de Woitkensdorp zat, begon de familie Canter actie te ondernemen. Al het hiernavolgende draait om drie kwesties: heeft Frans Canter strafbare feiten begaan, zo ja, waar moet hij dan worden berecht en wie bepaalt dat? De vraag in laatste instantie is dus waar in deze casus de rechtsmacht lag. Drie personen werden actief, te weten, Aaltje Franse (Frans' moeder), Jan Canter (zijn broer) en Hendrik van Greuningen, die getrouwd was met Anna Canter, een zuster van Frans. Deze drie wendden zich tot het Hof van Holland met het verzoek om het vervoer van Canter naar Texel - en van daar dus naar Batavia - ongedaan te maken. Het Hof verzocht daarop de voc om uitleg en hield de zaak aan. Het verleende een mandement poenaal (een bevelschrift), inhoudende dat Canter niet mocht worden vervoerd zolang het Hof geen beslissing had genomen. Maar op 12 mei verleende het Hof de supplianten alsnog een ‘nihil’. Daarmee was het verzoek afgewezen en de voc mocht Canter nu wel naar Indië overbrengen. Omdat de Woitkensdorp inmiddels op het punt stond te vertrekken en de situatie nog onduidelijk was, werd Canter overgeplaatst op een ander schip, de Oranjezaal, maar ook dat zou vertrekken. Daarom besloten de bewindhebbers om Canter weer naar Amsterdam te laten brengen. Dat gebeurde op 27 mei en zo belandde Canter opnieuw in de cel. De substituutschout zou, tot ergernis van de voc, voor al dit gesleep met Frans een gepeperde rekening indienen van 968 gulden en veertien stuivers.Ga naar eind16 De familie ondernam nu twee nieuwe acties. Zij ging in appèl bij de Hoge Raad met een verzoek om invrijheidstelling. Tegelijkertijd wendde zij zich met een zelfde verzoek tot de prinses, Anna van Hanover, de weduwe van de in 1751 overleden stadhouder Willem iv.Ga naar eind17 De Hoge Raad behandelde de zaak op 15 juni.Ga naar eind18 Zes van de tien raadsheren waren van mening dat het mandement poenaal verlengd moest worden, vier waren daar tegen. Bij voorlopige resolutie vernietigde de Raad de uitspraak van het Hof van Holland (dus het nihil) en bepaalde dat Canter niet naar Indië vervoerd mocht worden voordat de Hoge Raad een definitieve uitspraak had gedaan. Ondertussen bestudeerde de prinses of haar raadgevers het verzoek van de familie. Ze vroegen op 15 juni advies bij het Hof van Holland en bij de hoofdofficier van Amsterdam. Dat zag er voor Canter niet goed uit want juist het Hof had toegestaan dat Canter naar Azië vervoerd mocht worden. Op 20 juli werd bekend dat de prinses het verzoek tot invrijheidsstelling had afgewezen.Ga naar eind19 | |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
Op 2 oktober 1752 diende de familie Canter bij de Hoge Raad een rekest in, inhoudende het verzoek of hij bezoek van zijn familie mocht ontvangen, of hij zijn papieren mocht inzien en of er een advocaat op bezoek mocht komen. Op 6 december behandelde de Hoge Raad de zaak opnieuw en kwam nu tot een ander oordeel. Het mandement poenaal werd ingetrokken en Canter mocht toch naar Batavia worden vervoerd.Ga naar eind20 De situatie voor Frans leek nu uitzichtloos en op 29 december deed hij een ontsnappingspoging. De dagboekschrijver Jan de Boer, die de hele zaak volgde en zich als katholiek fel tegen de oud-katholieken en tegen Canter keerde, vermeldt dat de cipiersknecht was omgekocht. De meid Mietje had echter de deur zien openstaan en hem net op tijd dichtgeslagen. | |||||||||||
Argumenten van de familieIn het nieuwe jaar maakte de familie Canter gebruik van een laatste mogelijkheid, een verzoek om herziening (mandement van revisie) van de sententie van de Hoge Raad van 6 december 1752. Zij nam daartoe twee advocaten in de arm, twee zwaargewichten, Jan Festus van Breugel en Pieter Ploos van Amstel. Zij moeten in de eerste maanden van 1753 hard aan hun pleidooi hebben gewerkt. Het verscheen in druk als een Deductie.Ga naar eind21 Dit 67 pagina's tellende pleidooi is een levendig en bloemrijk geschreven stuk, niet geheel zonder ironie, en met hier en daar dichterlijke vergelijkingen. Het bevat een bombardement van argumenten die de Hoge Raad ervan moeten overtuigen dat Canter valselijk beschuldigd is, dat de delicten waarvan de voc Canter beticht helemaal geen delicten zijn en dat, als hij al voor een rechter zou moeten verschijnen, dat niet in Batavia maar in Amsterdam moet gebeuren. Punt voor punt veegden de advocaten de vloer aan met de beschuldigingen van de voc. De twee advocaten wilden de Hoge Raad ervan overtuigen dat Canter, anders dan de voc beweerde, een burger van Amsterdam was en dat hij daarom alleen daar mocht worden berecht. Een inwoner van Holland mocht zelfs niet buiten dat gewest gevoerd worden. De advocaten beriepen zich onder andere op de privileges van Filips uit 1452 en Maria van Bourgondië uit 1477. Zij wezen er ook op dat Canter werd opgeëist door de kamer Amsterdam. Dat had moeten gebeuren door de hoofddirectie, de Heren xvii, of nog beter: door de Hoge Regering in Batavia. Het kon niet anders of Canter moest worden berecht door de schepenen van Amsterdam, dat wil zeggen door de ‘ordinaris daagelykse, en competente Regters’. De advocaten gingen uiteraard ook in op de vermeende delicten en dan volgt een heel ander verhaal dan de voc naar voren heeft gebracht. Zij betoogden dat Bassoura alleen maar een ver afgelegen kantoortje was en eigenlijk niet onder de jurisdictie van Batavia viel. Canter had zijn zaken niet verwaarloosd: zijn boeken had hij tot augustus 1749 behoorlijk bijgehouden en keurig overgedragen aan zijn twee opvolgers. Hij had niets gestolen, maar juist goed op het geld gepast. Inderdaad had hij geld aan de Compagniekas onttrokken, maar dat had hij uitgeleend aan ‘kapitein Pascha’. Dat leverde de voc voordelen op en verzwakte de positie van de Engelsen ten opzichte van de Turken. Het Compagniegeld had hij uit veiligheidsoverwegingen begraven in een tuin buiten de stad. Hij had zelfs 135.000 gulden in effecten, in Turks muntgeld en in gouden roepia's, aan zijn opvolgers overhandigd. Volgens de advocaten had Canter juist geld van de Compagnie te goed. | |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
Portret van Johan Festus van Breugel (1707-1763), een van de advocaten van Frans Canter. In 1753 geschilderd door Jan Maurits Quinkhard. Collectie Noordbrabants Museum (inv. nr. 15006).
| |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
Men kan ook niet van desertie spreken, aldus nog steeds de twee advocaten. Het feit dat er twee opvolgers waren benoemd, wees immers al op een ontslag van Canter uit Compagniedienst. Hij had bovendien niemand aangezet tot desertie. De voc stelde Canter dan ook in een partijdig, negatief daglicht. Er bestond zelfs een soort complot tegen hem. Canter zou vriendelijk met zijn opvolgers zijn omgegaan en was niet heimelijk, maar openlijk vertrokken. Nog een andere grief was dat de familie nooit de beschikking had gekregen over de in beslag genomen papieren van Canter. | |||||||||||
Argumenten van de vocDe advocaten van de voc op hun beurt deden er alles aan om de sententie van de Hoge Raad van 6 december 1752 juist ‘geapprobeerd’ te krijgen. Ook van hun pleidooi bestaat een Deductie, opgesteld door C. van der Hoop en J. Brouwer, een droog stuk van 29 pagina's.Ga naar eind22 In deze Deductie gaat het om het vaststellen van de delicten en om de argumenten voor een proces in Batavia. De advocaten probeerden de Hoge Raad te overtuigen op onder andere de volgende punten:
| |||||||||||
Licht aan de horizonWeer ging een zomer voorbij waarin Frans Canter in de Boeien zat. Pas in het najaar van 1753 kwam er schot in de zaak. De Hoge Raad nam zijn eerdere beslissing in revisie en dat gebeurde niet lichtvaardig. Bij zo'n appèlzaak wordt de Raad uitgebreid met tien leden van de Staten van Holland, allen jurist. Op 2 oktober 1753 was het zover. Er waren zeventien van de twintig raadsheren aanwezig; drie hadden zich ziek gemeld. Op geen enkel punt waren zij het unaniem eens. Die punten gingen opnieuw over de vraag of Canter oorspronkelijk een burger van Amsterdam was en zo ja, of hij zijn burgerschap definitief verloren had, of verloren had en nu opnieuw burger kon zijn. De vraag was ook of hij een ingezetene van Holland was. Ook stond niet vast of er nu sprake was van desertie en zo ja, of hij dan in Batavia een proces moest krijgen of in Amsterdam. Maar de discussie spitste zich toe op de kernvraag: of de schepenen eigenlijk wel bevoegd waren om Canter (welke status hij ook had) uit te leveren aan de voc en of dat niet het recht was van de souverein, dat wil zeggen van de Staten van Holland. De deliberaties sleepten zich voort tot de volgende ochtend half vijf. Pas toen werd er gestemd. Tien raadsheren stemden voor en zeven waren tegen | |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
verlenging van het mandement poenaal (het verbod om Canter naar elders te vervoeren). En zo verklaarde de Hoge Raad dat hij ‘erreur’ had ‘gecommitteerd’, anders gezegd, dat hij zich in zijn beslissing van 6 december 1752 had vergist.Ga naar eind24 Hij herriep zijn eerdere uitspraak. Doorslaggevend kan geweest zijn dat de toegevoegde leden uit de Staten (op één na) afgevaardigden van steden waren en dat juist zij de autonomie van steden zwaarder hebben doen wegen. De Raad kwam tot vijf beslissingen:
Triomf dus voor de Canterpartij en een bittere pil voor de voc. Maar hoe nu verder? | |||||||||||
Laatste faseOmdat zijn status veranderd was, werd Canter overgebracht van een extraordinaire cel naar een comfortabeler plek, ook in de Boeien, maar nu in civiele gijzeling. Hij mocht daar familie en kennissen ontvangen en nam het er goed van. Volgens Jan de Boer trakteerde hij zijn bezoek zelfs op oesters en andere versnaperingen. Vier weken na de uitspraak van de Hoge Raad, op 29 oktober, probeerde de voc het op nog weer een andere manier. Zij wendde zich tot de Staten-Generaal en legde de hele geschiedenis uit. De sententie van de Hoge Raad van 2 oktober verscheen, zo klaagde de Compagnie, toen de Heren xvii in Middelburg vergaderden. Pas na terugkeer konden de bewindhebbers van de kamer Amsterdam zich voorbereiden op een proces. Met bevreemding constateerde de Compagnie dat de hoofdofficier moeilijk deed. Hij onttrok zich aan zijn plicht om ‘criminelijk’ te reageren. De zes weken respijt voor de Compagnie zouden verstrijken waarna Canter op vrije voeten zou komen. Dat zou tot ‘uijtersten nadeel en zelfs ruineus’ voor de Compagnie zijn. De bewindhebbers verzochten daarom de Staten-Generaal de hoofdofficier tot spoed te manen. De Staten-Generaal speelden dit verzoek door aan de Staten van Holland. Deze stuurden op hun beurt het rekest van de voc op 31 oktober naar de hoofdofficier en de schepenen van Amsterdam met het verzoek om alles te laten zoals het was. Hangende het onderzoek mocht Frans Canter dus niet in vrijheid worden gesteld. Op 2 november namen de hoofdofficier en schepenen dit verzoek in ontvangst. Dat viel geheel verkeerd en op 7 november antwoordden zij de Staten van Holland met een woedende missive. De bewindhebbers hadden magere documenten overhandigd, die de hoofdofficier er allerminst van hadden overtuigd dat er een proces gevoerd moest worden. Dit betekende dus helemaal niet dat hij zich aan zijn plicht onttrokken had. Wat dacht de voc wel? Die had gewoon geen goede bewijzen overhandigd. Waar bemoeiden de Staten van Holland zich trouwens mee? Canter was een inwoner van Holland en een burger van Amsterdam. De hoofdofficier moest de vrijheid gelaten worden om zelf | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
te oordelen en te beslissen ‘omme zyn regstvorderingen in Officio te dirigeeren, niet na de driften van een geanimeert ongenoegen, maar soodanig als wy [bedoeld is: hy] na vereisch van de wetten en Privilegien voor God en de Justitie kan verantwoorden’.Ga naar eind25 De voc zag nu in dat het hoogst onwaarschijnlijk was geworden dat ze Canter ooit naar Batavia zou mogen overbrengen om daar terecht te staan. Zij koos eieren voor haar geld en dagvaardde Canter voor de vierschaar. Ze wilde verbeurdverklaring van zijn maandgelden (zevenduizend gulden) die hij nog te goed had. Ook wilde de Compagnie dat hij verantwoording zou afleggen en de kosten betalen die de voc tot nu had gemaakt. Blijkbaar heeft de voc de beschuldigingen dat hij geld verduisterd had, gedeserteerd was en anderen tot desertie had aangezet, laten vallen. Maar de hoofdofficier vond de papieren die de voc overhandigde, nog altijd niet overtuigend. Dat neemt niet weg dat Canter op 29 november weer teruggeplaatst werd in zijn ‘oude crimineele hok’, zoals Jan de Boer het omschrijft. Hij mocht hier geen bezoek ontvangen. De familie Canter werd nu ook ongeduldig. Op 5 december ontvingen de hoofdofficier en schepenen een verzoekschrift van de Canters, vergezeld van de doopcelen van Frans, van zijn vader en zijn grootvader.Ga naar eind26 Hij zat nu negentien maanden gevangen, schreven ze. Ze klaagden verder over de ‘langwijlige kostbaare proceduures’, die een zware aanslag betekenden op ‘hunne geringe vermoogens’. Bovendien had de hoofdofficier nog geen enkele actie ondernomen. Ze vonden het ook hoogst onrechtvaardig dat hij geen bezoek mocht ontvangen van zijn ‘vrienden’ en van praktizijns; dat wil zeggen geen advocaat, notaris of procureur. Ze beriepen zich opnieuw op de privileges van de stad, met name op het ius de non evocando (dat bepaalt dat een burger van een stad niet elders gedagvaard mag worden). Maar nu dook een nieuw element op: de mogelijkheid om een burger die in arrest zit op borgtocht vrij te laten. Daarbij wordt verwezen naar het privilege uit 1387 van Albrecht van Beieren, graaf van Holland en dat van Maria van Bourgondië uit 1476. Hier lag mogelijk een uitweg. Op 6 december werd Canter opnieuw verhoord door de hoofdofficier en twee schepenen. Nieuwe feiten kwamen daarbij niet aan het licht.Ga naar eind27 Een dag later berichtte de hoofdofficier aan de schepenen dat het verzoek tot vrijlating van de familie moest worden afgewezen omdat het Hof van Holland bepaald had (brief van 29 november 1753) dat er een proces moest komen. Hier openbaarde zich een conflict tussen de hoofdofficier en de schepenen. De schepenen waren verbolgen omdat ze het besluit strijdig vonden met de privileges van de stad. Ze eisten van de hoofdofficier de brief ter inzage. Die kregen ze, maar ze vonden niets in die brief waaruit zou blijken dat Canter inderdaad gevangen moest blijven. Er volgde een nieuw verhoor op 14 december door de hoofdofficier en twee schepenen. Canter weigerde nu verdere vragen te beantwoorden, was ziek en zei dat hij door de lange detentie zijn geheugen had verloren. Een derde verhoor, op 18 december, waarbij nu de hoofdofficier en alle schepenen (op één na) aanwezig waren, leverde evenmin iets op. Twee dagen later, op 20 december, hakten de schepenen de knoop door. Dat moest ook wel: de zes weken waren verstreken en de volgende dag zou de vakantie beginnen. Ze besloten bij provisie om ‘conform en uyt kragte van | |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
de privilegies deezes steeden’ Frans Canter onder borgtocht vrij te laten.Ga naar eind28 Die borgtocht zou 15.000 gulden moeten bedragen. Een reusachtig bedrag, waarmee de schepenen aantoonden dat ze Canter weliswaar in vrijheid stelden, maar de zaak zeker niet lichtvaardig opnamen. De familie Canter ondernam onmiddellijk actie. Op 22 december liet zij bij notaris Frederik Klinkhamer een akte passeren, inhoudende dat twee bevriende burgers, Jan Makkes en Hendrik van der Stam, borg stonden voor 15.000 gulden ten behoeve van de hoofdofficier. De zaak liep nu hoog op. De voc deed nog een uiterste poging bij het Hof van Holland om de Amsterdamse beslissing ongedaan te maken. Hoewel het Kerstmis was, en vakantie, vervoegde zich in de avond van 25 december een deurwaarder van het Hof van Holland met de drost (de hoogste opsporingsambtenaar van datzelfde Hof) bij het stadhuis om Canter mee te nemen. De schepenen stuurden hen echter weg. Op 30 december schreven de burgemeesters en schepenen over deze zaak aan het Hof van Holland, waarin ze hun standpunt toelichtten. | |||||||||||
Eindelijk vrijOp 8 januari 1754 bekrachtigden burgemeesters en schepenen hun besluit tot vrijlating. Na de borgtocht te hebben gejustificeerd verzochten ze de cipier om Canter uit zijn cel te halen en naar de schepenzaal te brengen. Maar opnieuw kwam er een kink in de kabel. De cipier weigerde en zei opdracht te hebben van de hoofdofficier niemand met de gevangene te laten spreken, laat staan hem vrij te laten. Zijn instructie was de hoofdofficier en de burgemeesters te gehoorzamen. De schepenen deden vervolgens hun beklag bij de burgemeesters, die daarop de cipier bevel gaven Canter uit zijn cel te halen. In bijzijn van zijn twee borgen en zijn procureur werd Canter door de schepenen aangezegd dat hij ingevolge de privileges van de stad onder borgtocht vrijkwam. Wel moest hij zich ter beschikking van justitie houden. Canter beloofde daaraan te zullen voldoen en werd door de bode en twee ruiterwachten door het huis van de conciërge geholpen en naar buiten gebracht; hij kon niet goed meer lopen. Daarna liet hij zich op een koetsslede naar het huis van Jan Makkes op de Bloemmarkt rijden.Ga naar eind29 Het juridisch steekspel, waarmee inmiddels politieke aspecten waren gemoeid, was daarmee nog niet beëindigd. Er volgde een felle briefwisseling tussen het Hof van Holland en burgemeesters en schepenen van Amsterdam. Tussen de gebruikelijke beleefdheidsformuleringen door leest men de wederzijdse irritatie.Ga naar eind30 Op 9 januari schreef het Hof van Holland een brief aan burgemeesters en schepenen. Het was verbolgen over de vrijlating van Canter en wenste dat Canter weer zou worden vastgezet. Het beschuldigde de hoofdofficier en de schepenen van minachting en verkrachting (‘vilipendi en violatie’) van het recht. In een brief van 28 januari benadrukten burgemeesters en schepenen nog eens dat het desastreus zou zijn indien het Hof zou kunnen ingrijpen in de beslissingen van burgemeesters en schepenen: dit zou een middel zijn ‘om de geheelde Domiciliaire Judicature, aan welkens Conservatie de voorouderen zich zo veel hebben laten gelegen leggen, door een omweg illusoir te maken’.Ga naar eind31 Frans Canter zal het allemaal een zorg zijn geweest. Hij was vrij en verkeerde weer temidden van zijn familie en geloofsgenoten. Hij nam opnieuw contact op met Catharina Allebé, die hem niet vergeten was. Zij had het afgelopen jaar | |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
vergeefs getracht de papieren van Canter in handen te krijgen. Op 27 januari trouwde het paar voor de schepenen van Amsterdam en op 28 januari in de Pauw voor de bisschop van Haarlem, Johannes van Stiphout. Op 3 februari gaf Canter daar nog een groot feest ‘of het princen of graavenkinderen waren’. Daarmee wilde hij klaarblijkelijk, aldus Jan de Boer, zijn voormalige meesters van de Oost-Indische Compagnie tergen en bespotten.Ga naar eind32 Het verhaal lijkt gelukkig af te lopen. Frans was vrij en hij had de vrouw van zijn dromen getrouwd. Maar het geluk kende zijn grenzen, want Catharina stierf al spoedig. Ze werd op 27 mei 1754 begraven in de Oude Kerk.Ga naar eind33 Jan de Boer vermeldt dat zij gestorven is aan een ‘uytteerende ziekte’, het gevolg van de Oost-Indische wijze waarop Canter met haar geleefd zou hebben. Later zag De Boer hem, in de rouw, op de Nieuwmarkt lopen. Hij werd daarbij uitgejouwd door zijn buren die hem van vroeger kenden en hem een opgeblazen aansteller vonden. De gegevens over Frans Canter worden na deze datum schaars. In oktober 1754 verscheen nog een gedicht van zijn handGa naar eind34 en enkele malen duikt hij in de archieven op als getuige.Ga naar eind35 Hij leefde nog tien jaar na zijn vrijlating. Op 1 februari 1764 werd hij begraven op het Karthuizer Kerkhof, 51 jaar oud.Ga naar eind36 | |||||||||||
BesluitDe zaak Canter was een cause célèbre.Ga naar eind37 Maar wat in het hele verhaal ontbreekt is de stem van Frans Canter zelf. Het lijkt wel of hij stom en murw zijn dagen in de Boeien sleet. Uit de vele verhoren komt maar weinig naar voren. Alleen in de door Ploos van Amstel opgestelde Deductie klinkt zijn stem door. Wanneer we die stem leggen naast enkele documenten in het voc-archief, dan rijst toch een ander beeld op dan dat van een geslepen voc-dienaar die er met de kas vandoor is gegaan. Om te beginnen waren de omstandigheden in Bassoura in de jaren 1748-1750 zeer verwarrend en onoverzichtelijk.Ga naar eind38 De voc-dienaren begroeven uit veiligheidsoverwegingen geld, en handelsgoederen werden overgebracht naar Bushire. Frans Canter had 40.000 ‘croes’ aan de Turkse pasja geleend.Ga naar eind39 Deze pasja moest vluchten en had Canter meegenomen, die daarbij een kastekort achterliet en nog vele schulden bij particulieren. Ploos van Amstel legde er de nadruk op dat Canter de heren Von Kniphausen en Van der Hulst heeft ontvangen en hun de boeken heeft overgedragen.Ga naar eind40 Het is mogelijk dat Canter niet al te nauwkeurig met zijn boekhouding is geweest. Het is eveneens mogelijk dat zijn twee plaatsvervangers daar handig gebruik van hebben gemaakt en Canter duidelijk hebben gemaakt dat hij, wanneer hij zich in Batavia zou vertonen, het zeer moeilijk zou krijgen. Misschien hebben ze hem wel aangeraden om naar het vaderland terug te keren en hebben zij daarbij ook zelf een greep in de kas gedaan, waarna ze het tekort gemakkelijk Canter in de schoenen konden schuiven. Per slot van rekening waren deze twee heren ook niet vrij van hebzucht en was loyaliteit aan de voc een rekbaar begrip. Von Kniphausen wist de Hoge Regering ervan te overtuigen dat een handelspost op een eiland in het noorden van de Perzische Golf, Kharg of Kareek, profitabel zou zijn. De handel vanuit Kareek kwam echter nooit goed van de grond en Von Kniphausen keerde in 1760 opvallend vermogend terug naar Europa.Ga naar eind41 Zijn rechterhand en opvolger, Jan van der Hulst, bleek er geen | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
behoefte aan te hebben om verantwoording af te leggen aan Batavia en liep in 1762 over naar de Engelsen. In de hele kwestie was de voc de grote verliezer.Ga naar eind42 Maar wie waren de winnaars? Frans Canter en zijn familie natuurlijk. In een breder verband gezien hebben echter de schepenen van de stad Amsterdam gewonnen. Tegen de wil van het Hof van Holland en tegen de wensen van de voc in hebben ze hun rechten weten te handhaven. Na Canters vrijlating verscheen van de hand van een zekere Boulanger 'T Amsteldamsche burgerrecht gehandhaeft in de zaeke van den heere Frans Canter.Ga naar eind43, De auteur bezingt daarin de triomf die de Amsterdamse burger Canter had behaald. Tevens krijgt Pieter Ploos van Amstel alle lof toegezwaaid. De laatste regels van dit ronkende gedicht vatten die overwinning nog eens samen: 't Natuurlyk Recht, elk eigen in dit Leven,
Handt-vesten van de Graven, en daer by
Plakaten door 's landts Staten zelfs gegeven,
Verbieden klaer aen Indus Maetschappy,
't Zy Oost, of West, en ook van and're streeken,
Die 't Zevental van Neêrlandts Staet beheert,
Ooit over hun Bediendes recht te spreeken,
Wanneer zy zyn in't vrye landt gekeert.
|
|