Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 38
(2015)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| ||||||||
Weyermans Laplandschen Tovertrommel (1731): een chantageblaadje?
| ||||||||
Herkomst van de overgeleverde Tovertrommel-exemplarenEen niet eerder opgemerkt feit is dat in de zes nummers in de uba en in de vier nummers in de ubl wormgaten zitten die precies op elkaar aansluiten; ze moeten samen ooit één set gevormd hebben. Ik heb gepoogd de herkomst van deze tien nummers te traceren, maar het is me niet gelukt een eerdere eigenaar van de complete set aan te wijzen. De Amsterdamse nummers zijn in 1972 aangekocht op een veiling bij Van Stockum in Den Haag; een eerdere eigenaar heb ik niet kunnen achterhalen.Ga naar eind7 De vier Leidse nummers zijn ook bij Van Stockum geveild, maar dan bijna een eeuw eerder: zij werden daar in 1893 verworven door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.Ga naar eind8 De Leidse nummers waren eerder, in 1889, door Gerrit van Rijn vermeld in De Librye.Ga naar eind9 De | ||||||||
[pagina 11]
| ||||||||
tien nummers waren dus al in 1889 in tweeën gesplitst; oudere informatie heb ik niet kunnen achterhalen. | ||||||||
‘De zee uwer vindingen is vreeslyk geebt’Nieuweboer en de heruitgave hebben hun bedenkingen bij de samenhang van de Tovertrommel: in aflevering 1 verschijnt de Demon, die ooit de ik-figuur uit De Rotterdamsche Hermes assisteerde, met een Laplandse tovertrommel, maar die tovertrommel verdwijnt al snel uit zicht, en de Demon is ook geen vaste figuur in de volgende afleveringen. Twee thema's, overspel en de povere kwaliteit van de producten van dichtende Nederlandse tijdgenoten, lijken de rode draden van de tien afleveringen; veel meer verband is er niet. Is de Tovertrommel inderdaad een van Weyermans mindere werken, en ontbreekt er een groter plan dat de afleveringen tot een geheel maakt? Ik zie in de Tovertrommel meer verbindende elementen en een rode draad die Nieuweboer en de heruitgave niet noemen. Het eerste dwarsverband dat ik meen te zien is de lijst van voorschriften die de Demon aan de auteur oplegt als voorwaarde voor zijn medewerking aan het blad. Had Weyerman bij het schrijven van het eerste nummer écht goede voornemens gemaakt? Ik geloof er niets van. Het is juist hilarisch om te zien hoe Weyerman die regels één voor één aan zijn laars lapt. ‘Het past een galant man’, zegt de Demon, ‘van den ongelukkigen te beklaagen, niet onwaardiglyk te beschimpen’, maar al aan het eind van het eerste nummer haalt Weyerman onder andere uit naar ‘dronke Abtslander boerenzangers’, en zelfs nu weet bijna elke geïnteresseerde dat de dichter Poot (toen nog niet dood) zich dat mocht aantrekken. Ook het ‘gespan onweersvogels’ dat de ik-figuur even later ontwijkt moet verwijzen naar twee mensen die je aan de oevers van de Lek tegen kon komen. In aflevering 2 lijkt Weyerman wederom enkele keren op de man te spelen. En uiteindelijk blijkt zelfs de Demon lak te hebben aan de door hemzelf voorgeschreven regels: in aflevering 1 kwam hij nog op de proppen met ‘Doop nooit uw pen in edik en gal, of breng geen schotschrift in uw weekelijks papier’, maar in aflevering 6 komt hij terug van een expeditie naar Dordrecht waarop hij roddels over een van de andere personages heeft verzameld, en vertelt hij zélf die roddels weer door: de lezers vernemen twee sprookjes met bedenkelijke inhoud niet uit de mond van de ik-figuur, maar uit de mond van de Demon. | ||||||||
Lokale verwijzingenOpvallend is een reeks lokale verwijzingen naar het Sticht en de streek tussen Vianen en Dordrecht; die zijn soms duidelijk, soms in cursief gecodeerd. Op pagina 2 is al sprake van ‘'t Sticht’, en ook na zijn bezoek aan de Parijse pruikenmakers in aflevering 2 keert de ik-figuur terug ‘na het Stichts verblyf’. Rond de figuur van ‘den hedensdaagschen Alcibiades’ barsten de regionale verwijzingen echt goed los. Aan het slot van aflevering 5 komt de Demon terug ‘uyt de Eyland-Stad van de Maagd, die gezuykerde bakermat dan [= van] dat bovengemelt reusje’. Die eiland-stad ruikt volgens aflevering 6 geurig ‘na den Hocgheimer en Bacgheracher wynbalsem’; het moet Dordrecht zijn, waar Duitse wijnen overgeslagen werden. In het eerste sprookje over Alcibiades wordt verteld hoe hij op een ‘kar bevragt met Bunschotensche bot’ ‘regt uyt’ (gecursiveerd!) in de | ||||||||
[pagina 12]
| ||||||||
hoofdstad van een (eerder al als ‘Bisschoppelyk’ aangeduid) Sticht binnengereden wordt; het gaat overduidelijk over de stad Utrecht. In het tweede sprookje staat een verwijzing naar ‘Merwe en Lek’, en wordt Alcibiades door een grote paling in een rivier heen en weer gesleurd tussen ‘Monte Ceraso’ en de ‘Schoone hoven der zoetekoekbakkers’. Die laatste plaats moet Schoonhoven zijn, bekend van de zogeheten fonteynkoek.Ga naar eind10 Monte Ceraso heet in de Tovertrommel ook wel Mont Cerise, en Alcibiades zou proberen het aan te leggen met ‘Nostra Signora du Mont Cerise’. Dat klinkt naar een kers en een berg, en wie een goede atlas ter hand neemt en het gebied tussen Vianen en Schoonhoven beschouwt, zal opvallen dat bij Achthoven, tussen Lexmond en Ameide, een bocht in de Lek aangeduid wordt als het Kersbergse Rak, en dat daar ook Kersbergse uiterwaarden liggen; op oudere landkaarten is ook het Kersbergsche voetveer aangegeven. Nu liggen er op de zuidoever onderaan de dijk drie boerderijen, maar ooit stond daar, getuige advertenties uit 1735, het huis Kersbergen. | ||||||||
Kersbergen en ‘Nostra Signora du Mont Cerise’Kersbergen werd in 1735 te koop aangeboden door Adriana van der Hoeve, bier-brouwster in Vianen, en haar broer Fredrik, brouwer in Gouda:Ga naar eind11 Te koop by publieke veylinge een vermakelyke Buyteplaets met een Bouwhuys daar annex, gelegen tusschen Ameide en Lexmond, in den lande van Vianen aan den Lek, genaemt het huys te kersbergen, verzien met verscheyde logabele vertrekken, een Stallinge, Visvyver, met 25 mergen so Boomgaerd, Bouw als Weyland. Nog een Hofstede [...] Adriana en Fredrik van der Hoeve waren kinderen van Adriaan van der Hoeven, in leven griffier bij het Leenhof in Vianen, en Geertruij Samson.Ga naar eind13 Adriana wordt in 1732 bejaarde dochter genoemd, vrijgezel van een zekere leeftijd dus.Ga naar eind14 Adriana en Fredrik hadden nog drie broers: Cornelis, Willem en Adriaan. Cornelis van der Hoeve, ooit schout van Benschop en Noord-Polsbroek (op de noordelijke Lekoever), moet voor 1724 overleden zijn. Zijn weduwe, Geertruijd Cleefman, blijft in de archieven op de achtergrond: na het overlijden van Cornelis trad Willem op als voogd voor haar kinderen. Willem - in 1723 op Kersbergen overleden - droeg deze voogdij bij testament over aan Fredrik en Adriaan.Ga naar eind15 Kersbergen, dat Cornelis van zijn ouders geërfd had, was in 1735 gedeeld eigendom van zijn weduwe en hun vijf kinderen.Ga naar eind16 Een van die kinderen, Gerard, werd door zijn tante Adriana opgevoed, in het brouwersvak opgeleid en als compagnon in de brouwerij De Witte Leeuw opgenomen.Ga naar eind17 In 1736 trouwde hij de dochter van de substituut-schout, en twee jaar later begon hij als schepen aan een bestuurlijke carrière. In 1773 veroorzaakte hij grote commotie door met meeneming van een aanzienlijk bedrag aan publieke fondsen spoorloos te verdwijnen. Het is aannemelijk dat Geertruijd Cleefman in 1731 Kersbergen bewoonde, maar dat heb ik niet uit de archieven kunnen halen. Duidelijk is wel, dat Wey- | ||||||||
[pagina 13]
| ||||||||
Detail van de provinciekaart Utrecht: de Achthovenpolder ten zuiden van de Lek, met linksboven de Kersbergerwaard.
erman de lezer wil laten geloven dat Alcibiades het probeerde aan te leggen met de bewoonster van Kersbergen omdat hij op haar geld uit was. | ||||||||
‘Den hedensdaagschen Alcibiades’Weyerman heeft niet alleen flink zijn best gedaan om Alcibiades van een herkenbare omgeving te voorzien, ook moet het door hem gegeven signalement van Alcibiades zelf in 1731 een voor lezers aan de oevers van de Lek herkenbaar portret zijn geweest:
Maar Weyerman vertelt nog meer. Hij heeft het herhaaldelijk over een ‘raventje’, en zet op p. 42 nóg een cursivering in: ‘[...] welk knaepje gelyk als een raven liegt, en zo plomp liegt, dat geene zyner sprookjes kant of wal raaken’. Het lijkt erop dat Alcibiades Walraven heette. Dat kan rond de Lek zowel een voor- als een achternaam geweest zijn, maar ik houd het erop dat Weyerman naar de achternaam verwijst. Ik kan deze bewering echter niet staven met een archiefvondst. Er zijn in de zeventiende eeuw in Dordrecht meerdere Walravens gedoopt, maar het is onmogelijk om deze dopelingen aan een latere militaire carrière te koppelen. Ik heb geen dichtwerk op naam van een Walraven gevonden, en ook | ||||||||
[pagina 14]
| ||||||||
naspeuringen naar het regiment van Walef leverden geen Walraven op.Ga naar eind20 Meer over Walef en zijn dragonders is te vinden in bijlage 1. Ook in het notarieel en de kerkelijke archiefstukken van Schoonhoven kwam ik de naam Walraven niet tegen. De naam duikt wel op in de stukken van de Kamer van Justitie van Vianen, waar vanaf 1734 Henrij Gras Walraven procedeert tegen zijn moeder Catharina Gras, weduwe van Arnoud Walraven, en tegen Debora Walraven en later ook Maria Walraven, twee zussen van hem, over de nagelaten boedel van zijn vader.Ga naar eind21 Arnoud Walraven had banden met Dordrecht, maar hij is te vroeg overleden om de Walraven uit de Tovertrommel te kunnen zijn.Ga naar eind22 | ||||||||
Alcibiades als hoofdonderwerp van Den TovertrommelAlcibiades blijkt in de Tovertrommel niet slechts het hoofdonderwerp van de zesde aflevering te zijn: hij is een verbindend element tussen alle afleveringen. In de eerste aflevering zet Weyerman zoals gebruikelijk bij een tijdschrift zijn programma uiteen en laat zijn lezers geloven dat hij bepaalde regels van fatsoen in acht zal nemen; aan het eind ontwijkt hij enkele onweersvogels, waarvan we in de kleinste achteraf Alcibiades kunnen herkennen. Dan beschrijft hij twee verwerpelijke bezigheden: het schrijven van afgrijselijke gedichten, en overspeligheid. Later zal hij ons duidelijk maken dat Alcibiades zich aan beide bezondigt: zo iemand kan natuurlijk niet meer op de sympathie van de lezers rekenen! Dat Alcibiades besproken zal worden, wordt tweemaal aangekondigd. In aflevering 6 is het zover, en daar wordt ook een vervolg aangekondigd. In aflevering 7 wordt Alcibiades als oninteressant onderwerp achter de coulissen gemanoeuvreerd, waarbij hij nog enkele trappen na krijgt. Aflevering 8 bevat een aankondiging van een vertoog over het motto ‘Turpe senilis amor’, dat Weyerman eerder aan Alcibiades gekoppeld had. Aflevering 9 is getooid met dat motto en verwijst meermalen naar overspeligheid, en aflevering 10 voert Alcibiades opnieuw ten tonele: hij moet nog een aantal stoten onder de gordel incasseren en wordt neergezet als een tot inkeer gekomen zondaar, die (ook) op zijn krediet heeft ingeboet. En regelmatig dreigt Weyerman met nieuwe onthullingen over Alcibiades. Er lijkt me geen ontkennen aan dat Weyerman in de Tovertrommel iemand uit de regio, Walraven geheten, herkenbaar neerzet, en dreigt een aantal pijnlijke gebeurtenissen uit zijn verleden te publiceren tenzij deze de openbaarmaking tijdig afkoopt. De Tovertrommel is geen spectatoriaal geschrift, maar ik wil het ook geen satirisch tijdschrift noemen. Hier is sprake van een eigen genre. In tien afleveringen wordt een medeburger afgebrand, maar niet uit morele verontwaardiging: er staan meerdere vingerwijzingen in de Tovertrommel dat het slachtoffer verdere onthullingen af kon kopen. Ik zou dit type tijdschrift daarom een chantageblad willen dopen: een periodiek dat niet de morele verheffing van het publiek beoogt, maar als doel heeft een of meer slachtoffers aan te zetten tot het afkopen van publicatie van bepaalde informatie.Ga naar eind23 | ||||||||
Was Den Tovertrommel een succes?Van een spectator of een satirisch tijdschrift kunnen we het succes afmeten aan de reacties van tijdgenoten, het aantal afleveringen of aan het aantal exem- | ||||||||
[pagina 15]
| ||||||||
plaren dat bewaard gebleven is, maar bij een chantageblad lijken me dat geen goede indicatoren. Om te beginnen kan voor zo'n blad een lokale verspreiding belangrijker zijn dan een landelijke: het slachtoffer wordt maximaal onder druk gezet als het blad in handen komt van diens kennissen en relaties.Ga naar eind24 Een lijst van landelijke verkoopadressen in de colofon zou zelfs als camouflage kunnen hebben gediend voor zo'n lokale verspreiding. Dat lijkt echter voor de Tovertrommel niet op te gaan, want in de Leydse Courant van maandag 2 juli 1731 staat een advertentie voor de Tovertrommel, hetgeen suggereert dat Weyerman wél landelijke verspreiding nastreefde: Op Heeden den 2 July word voor de eerstemaal uytgegeeven een weekelyks Papier, genaamt: De Laplantsche Tovertrommel; 't zelve zal ordentlyk vervolgt worden, en alle Maandagen te bekomen zyn te Amsterdam by H. Uitwerf en G. Bouman, te Leyden by K. Wishof, Hage Frederik Bouquet, Dord van Braam, Haarlem van Lee, Delft Bool, Utrecht W. Kroon, Zardam J. Ketel en Tiel van Leeuwen. Het ultieme criterium voor het succes van een chantageblad lijkt mij of het zijn geestelijk vader meer geld opgeleverd heeft dan het gekost heeft. Over de kredietwaardigheid van Weyerman in Vianen zijn niet veel archiefstukken overgeleverd. In de jaren 1733-1734 liep zijn schuld bij de wijnhandelaar Van Ophuijsen op tot 330 gulden, en de slager Samuel Jacobs meende over dezelfde periode 104 gulden tegoed te hebben. Beiden stapten in 1735 naar het stedelijk gerecht van Vianen.Ga naar eind25 Van Ophuijsen werd in het gelijk gesteld, Jacobs niet, mogelijk omdat hij zelf niet zo'n goede reputatie had en in meerdere zaken de gedaagde was.Ga naar eind26 Deze procedures hadden voor Weyerman geen grote gevolgen, en er is daarna maar één ander proces tegen hem begonnen. Het zou dus kunnen zijn dat Weyerman alleen maar slecht van betalen was, maar er zijn wel degelijk aanwijzingen dat hij vanaf 1735 écht krap bij kas zat. In 1736 verscheen de metselaar Jan Croesen bij het stedelijk gerecht: hij zou Weyerman voor zes weken 45 gulden geleend hebben tegen 4% rente - een vergoeding die Weyerman alleen in geval van nood zou toezeggen.Ga naar eind27
Een bijzonder licht op de processen uit 1735 werpt een brief die Weyerman in oktober 1735 aan de Haagse advocaat Blocqueau schreef. Blocqueau was toen nog zijn ‘lieve vriend’ en ‘Dierbare Jan broer’ - mogelijk had Weyerman hem in 1715 in Leiden leren kennen, waar zij zich kort na elkaar als student hadden ingeschreven. Weyerman beklaagt zich over schuldeisers: drie van deze ‘malcontenten’ had hij ‘fuste et pugnis’ (met een stok en met de vuisten) getemd.Ga naar eind28 In 1736 had hij letterlijk slaande ruzie met de Haagse boekhandelaar-uitgever Cornelis de Ruijt, die niet voldoende werk van hem af wilde nemen;Ga naar eind29 uit 1737 kennen we een schuldbekentenis aan Johannes van Lobbregt, notaris aan de Vaart (Vreeswijk) en sinds november 1736 raadsheer bij de Kamer van Justitie in Vianen.Ga naar eind30 Het ontbreken van andere aanklachten zou best wel eens meer aan Weyermans imponerende gestalte en vuisten te danken kunnen zijn dan aan zijn verstandige financiële beleid en zijn harde werken. Terug naar de Tovertrommel. Uit de laatstbekende afleveringen meen ik te kunnen afleiden dat Alcibiades bij Weyerman publicatie van verdere verhalen afgekocht heeft. In aflevering 7 staat de ik-figuur op het punt ‘het verlept Raventie tot tondel te verbranden’, maar er wordt een brief bezorgd, waarna hij van | ||||||||
[pagina 16]
| ||||||||
publicatie afziet. Duidelijker is nog het antwoord op de vraag in aflevering 10, ‘of dien Alcibiades in de boetvaardigheyt was vervallen’: Ja, [...] dat Civetkatertje pleegt thans boete over zyne verouderde zonden, want het is nu als dan droefgeestig over het verlies van zyn krediet, ( fatsoen heeft het nooit gekent) en alzo zyn goudbeursje meerder plooit als een afgekeurt quakkelbeelt, speent het zich van het verkeersbort, en van wyn, ja, zelfs van het hoenderbort des overspels, dewyl dat spel is gefondeert op een prompte betaaling. Als ik dat lees twijfel ik er niet aan dat Alcibiades Weyerman in Vianen enige tijd financieel uit de wind gehouden heeft. De Laplandschen Tovertrommel was, als wij Weyerman mogen geloven, een groot succes. | ||||||||
Zijn Den Adelaar en De Naakte Waarheyt ook chantagebladen?De vraag rijst of we ook Den Adelaar uit 1735 en De Naakte Waarheyt uit 1737 met andere ogen moeten bekijken. In de Adelaar is het aantal ‘Waarschouwingen’ aan het eind van een aflevering dat persoonlijk opgevat kan worden hoog. In het blad lijkt Weyerman zich, met uitgebreide verhalen over het biljarten om geld door jongeren en hun gebruik van genotmiddelen (opium en alcohol) en over de woekerpraktijken van Joden, te richten tot de vader en de oom van een specifieke jongeman die in handen van een woekeraar gevallen is. Wat mij betreft is ook de Adelaar een volwaardig chantageblad. In De Naakte Waarheyt staat maar één ‘Waarschouwing’, en in die ene aankondiging lees ik geen persoonlijk dreigement. Daarmee is echter niet alles gezegd. In 1739 werd Weyerman tweemaal verhoord over zijn activiteiten en publicaties. Daarbij kwamen de Tovertrommel en de Adelaar niet aan de orde, maar er was wel enige aandacht voor de Naakte Waarheyt. De rechters wisten Weyerman te laten toegeven dat hij het daarin op de eerder genoemde Blocqueau voorzien had, en dat hij de hand had gehad in een brief die naar Blocqueau was gestuurd om hem te interesseren in het voorkomen van verdere verwijzingen naar zijn persoon.Ga naar eind31 De passages die naar Blocqueau wijzen lijken me echter maar een gering deel van de Naakte Waarheyt uit te maken, en ik zie chantage in dat blad momenteel niet als het hoofdthema, maar als een bijkomend verschijnsel. | ||||||||
De DemonBij het herlezen van de Tovertrommel kwamen ook enkele gedachten in me op die ik helemaal niet kan onderbouwen, maar toch niet voor me wil houden. De eerste betreft de Demon. Hij fungeert als loopjongen voor de ik-figuur in de Tovertrommel. In het dossier van de rechtszaak tegen Weyerman komt ook zo'n loopjongen voor: Abraham Elzevier. Elzevier werd bij die gelegenheid maar één keer gehoord en kwam met de schrik vrij: het was de rechters niet om hem te doen, maar om Weyerman. Uit het procesdossier valt af te leiden dat Abraham Elzevier rond 1702 geboren moet zijn en makelaar was.Ga naar eind32 Hij schreef en bezorgde enkele anonieme dreigbrieven voor en namens Weyerman, had voor hem contact gelegd met een Rotterdammer die de Voorloper van de Kroniek der Bankrotiers wilde drukken, en had ook schilderwerk voor hem aan de man gebracht.Ga naar eind33 Tijdens het verhoor beweerde hij Weyerman pas enkele maanden te kennen, maar het past in zijn profiel om voor Weyerman naar Dordrecht te | ||||||||
[pagina 17]
| ||||||||
reizen om daar informatie over iemand te verzamelen, zoals de Demon eind juli 1731 deed. Zou Weyerman met de Demon een portret van Elzevier geschetst hebben?Ga naar eind34 Nog een stap verder gaat de vraag of Elzevier Weyerman al rond 1720 in Rotterdam heeft leren kennen. Weyerman stelt namelijk dat de Viaanse Demon en die uit de Rotterdamsche Hermes één en dezelfde zijn. Op beide vragen kan ik nog geen goed onderbouwd antwoord geven. | ||||||||
Het einde van de TovertrommelNieuweboer opperde in 1990 vragenderwijs dat er een cesuur was tussen aflevering 7 en 8: de bladzijdenummering loopt daar in de soep, en aflevering 7 eindigt met een prominent ‘eynde’.Ga naar eind35 Ik geloof niet dat daar iets uitzonderlijks gebeurd is: in elk nummer eindigt de hoofdtekst met een in kapitalen gezet ‘eynde’.Ga naar eind36 Verder zijn er meer tijdschriften van Weyerman waarin een eenmaal versprongen paginanummering tot het laatste nummer aan toe doorgezet wordt.Ga naar eind37 Rest nog de vraag of de Tovertrommel doodgebloed is. Het is weliswaar niet zeker dat aflevering 10 de laatste Tovertrommel-aflevering is, maar Nieuweboer en de heruitgave lijken daar toch wel van uit te gaan. Ook ik denk dat er geen elfde nummer verschenen is. De nummers 9 en 10 bevatten de nodige plaagstoten aan het adres van Alcibiades en ik zie ze als een naschrift. Ze zouden verder bij wijze van intermezzo de lezer bezig kunnen houden tot een volgend slachtoffer dreigementen voorgeschoteld krijgt, maar ze bevatten juist geen waarschuwingen die zich tot een nieuw slachtoffer richten. Toch is er één los eindje dat ik niet met Alcibiades in verband kan brengen: de niet ingeloste ‘Waarschouwing’ aan het einde van aflevering 8, waarin ‘een ongeblanket relaas, getytelt, het rampspoedig tweegevegt van een roekeloos Manufakturier, voor de Stads poort van een beruchte Hoogeschool’ beloofd wordt. Deze aankondiging klinkt ook persoonlijk, en ik ken maar één persoon uit het werk van Weyerman die bij zo'n duel betrokken was: Syberg, die bij een duel buiten de stad Halle, waar hij student was, een hand verloor.Ga naar eind38 De eerste kennismaking tussen Weyerman en Syberg zou op 8 november 1731 plaatsgevonden hebben, maar Syberg was al eerder in Nederland.Ga naar eind39 In de ‘Waarschouwing’ in nummer 8 zie ik de eerste aanwijzing dat Weyerman iets over Syberg gehoord had en wel een verhaal in hem zag, misschien zelfs een verhaal waarvan de nep-baron graag de publicatie af zou willen kopen.Ga naar eind40 Dat er in Syberg een goed verhaal zat, maar dat daar de nodige tijd in gestoken moest worden en er een verblijf buiten Vianen voor nodig was, kan voor Weyerman reden zijn geweest om de uitgave van de Tovertrommel te staken. De Latijnse citaten in aflevering 9 bevatten zetfouten.Ga naar eind41 Dat kan allerlei oorzaken hebben, maar een mogelijke verklaring is dat Weyerman geen gelegenheid heeft gehad om de drukproeven na te zien.Ga naar eind42 Zou hij al eind augustus 1731 Vianen verlaten hebben om aan een onderzoek naar Syberg te werken? Er vallen nog veel vragen rond Den Laplandschen Tovertrommel en Weyermans Viaanse jaren te beantwoorden, maar ik ben bang dat de antwoorden niet meer uit het overgeleverde archiefmateriaal te halen zullen zijn. | ||||||||
[pagina 18]
| ||||||||
Bijlage 1
| ||||||||
[pagina 19]
| ||||||||
Na de Spaanse Successieoorlog werden veel Britse officieren op half-pay, een pensioen, gezet, maar de officieren van Walef kregen dat niet, en dienden daarom in 1715 een rekest in bij de Engelse koning.Ga naar eind45 Ze zaten toch al in een lastig parket, want de tussenpersoon die hun betalingen zou moeten doen was failliet gegaan. Bovendien werden ze door de continentale geallieerde troepen met de nek aangekeken na hun niet-optreden in 1713. Ze presenteerden zich nadrukkelijk als de protestantse officieren van Borlé, en hun verhaal was dat zij ten onrechte op de lijst van katholieke officieren gezet waren: katholieke officieren kregen géén pensioen, terwijl protestantse wél werden doorbetaald. In de stukken van het Lagerhuis is een lijst afgedrukt van die protestantse officieren van Borlé.Ga naar eind46 Helaas staat ook daar geen Walraven tussen. Ik ben het spoor van het rekest kwijtgeraakt nadat het naar een commissie van het Lagerhuis was doorgeschoven, maar mijn indruk is dat ze hun half-pay nooit gekregen hebben. Walef zelf had wél zijn achterstallige betalingen en een compensatie losgekregen. Ga naar eind47 In de Marlborough Papers in de British Library bevinden zich meerdere brieven van Walef en Borlé, en brieven waarin Walefs regiment genoemd wordt, maar ook daarin trof ik de naam Walraven niet aan. | ||||||||
Bijlage 2
| ||||||||
[pagina 20]
| ||||||||
In 2013 heb ik geopperd dat Weyerman een verhaaltje geput zou kunnen hebben uit Things new and old van John Spencer.Ga naar eind53 Ook in de Tovertrommel staan twee fabeltjes die regelrecht uit dat boek lijken te komen: de ‘zinryke fabel’ over ‘Eerlyk, Nut en Vrolyk’ in nummer 5, en het sprookje ‘De weezendlyke waarde eens goeden naams’ in nummer 10.Ga naar eind54 Het ‘karakter van de Naakte Waarheyt’, in nummer 1 van de Naakte Waarheyt, gaat eveneens terug op een verhaal van Spencer.Ga naar eind55 Ook The English Theophrastus van Abel Boyer is al eerder als Weyerman-bron genoemd.Ga naar eind56 Jan Bruggeman wees mij erop, dat de acht aforismen waaruit ‘Eenige aanmerkingen over de liefde’ in aflevering 9 van de Tovertrommel bestaat, alle, en in die volgorde, te vinden zijn in het hoofdstuk ‘Love’ in The English Theophrastus, dat uit tientallen van zulke uitspraken is opgebouwd.Ga naar eind57 Ton Broos opperde als eerste dat Weyermans werk ook aansluit bij dat van Thomas Brown (1663-1704), een Engelse dichter, essayist en satiricus, maar gaf daarbij geen voorbeeld van een directe ontlening.Ga naar eind58 Vanaf 1707 verschenen er meerdelige edities van de werken van Brown, in 1720 aangevuld met een deel The remains of Mr. Thomas Brown, serious and comical, in prose and verse. De teksten rond de dood van Lucretia in de nummers 4 en 5 van de Tovertrommel zijn vertalingen van ‘The death of Lucretia’, ‘The speech of Lucretius’, en ‘Lucretia's speech’, die in 1715 aan Browns werken zijn toegevoegd.Ga naar eind59 Ook het gedicht ‘op het eerste toeval van de voetjicht’ in nummer 3 van de Tovertrommel is gebaseerd op een werk van Brown, het gedicht ‘On the first fit of the gout’.Ga naar eind60 In de inleiding bij de heruitgave van de Naakte Waarheyt wees André Hanou op het bijzondere karakter van het vierde nummer van dit tijdschrift, waarin Weyerman kort het leven van enkele ‘der alderberuchtste Atheisten’ schetst: Aretino, Cardano, Spinoza en Rochester. Het motto, de Latijnse voetnoten, de combinatie van deze personen, en de details die Weyerman uit hun levens geeft wekken sterk de indruk dat hij zich gebaseerd heeft op de Dissertatio historico-philosophica de atheismo van Jenkin Thomas Philipps (gestorven in 1755).Ga naar eind61 Nummer 10 van de Adelaar eindigt met twee puntdichten. Het eerste, ‘Klarisse, die den last van Hymen had verduurt’, is geïnspireerd door ‘Cloe her gossips entertains’ van Mary Monck (Lady Molesworth; 1677?-1715). Haar gedichten werden na haar dood door haar vader uitgegeven.Ga naar eind62 Het tweede, ‘Annatje, een frische pop, gelyk als Iris boog’ is een bewerking van ‘Forma bonum fragile’ (‘What a frail thing is beauty, says Baron le Cras’) van Matthew Prior (1664-1721), de Engelse dichter-diplomaat.Ga naar eind63 De hierboven opgesomde bronnen zijn alle Engelse publicaties. Weyerman heeft echter ook Franse teksten gebruikt. Het wachten is op de publicatie van Jan Bruggeman, waarin hij de door hem verzamelde Franse ontleningen zal openbaren, maar één wilde hij er al voor publicatie vrijgeven, mede omdat Weyerman in dit geval zelf naar een Franse bron wees: de ‘Treur-eyndende geschiedenis van Cidal Achmet’ in de nummers 7 en 8 van de Adelaar. Het gegeven is tamelijk actueel: deze Turk zou op 24 april 1734 (Old Style) in Londen vermoord zijn. Het verhaal duikt later dat jaar in meerdere Franse bronnen op, maar alle versies lijken terug te gaan op een tekst van Abbé Antoine François Prévost (1697-1763), die een enorme hoeveelheid verhalen en anekdotes op zijn naam heeft staan.Ga naar eind64 Weyerman heeft zijn versie van het verhaal spannender gemaakt door de gebeurtenissen niet chronologisch te vertellen, maar te beginnen met | ||||||||
[pagina 21]
| ||||||||
de moord en daarna pas te vertellen hoe en waarom Cidal Achmet als Mr Herby in Londen terechtkwam. |
|