Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 37
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
‘Veynzen en ontveynzen’ voor gevorderden
| |
Een nepbaron en zijn biograafIn 1733, op de dag van verschijnen van de Leevens byzonderheden, beschikte zowel Syberg als Weyerman over een voorgeschiedenis. Met zijn uitdagende satirische tijdschriften had Weyerman in het decennium 1720-1730 het medialandschap bepaald. In januari 1731 echter moest de 53-jarige satiricus een veilig heenkomen zoeken in de vrijstad Vianen. De schulden, naar eigen zeggen gevolg van ‘misfor- | |
[pagina 29]
| |
tuyn en geledene schade’, waren zo hoog opgelopen dat afbetaling fictie werd. Ontegenzeggelijk verminderde deze afgang zijn morele krediet. Uit alle macht probeerde hij zich vanuit de marge te revancheren, een bestaan te schrijven. In het najaar van 1731 verbleef de 35-jarige Maagdenburgse burgemeesterszoon Johann Heinrich von Syberg in Den Haag. Ook hij had een turbulent leven achter de rug. De ingrijpendste gebeurtenis in zijn leven was het duel, dat hij in 1714 even buiten Halle uitvocht. Hij bekocht dat met het verlies van zijn rechterhand. Sindsdien zwierf hij door de Duitse landen en zag hij heel wat tuchthuizen en gevangenissen van binnen. Hij hield zich in leven met fraude en alchemistische beloften. Niet ten onrechte schreef Weyerman dat de wanhoop dan ‘gemeenlyk den Monnik of Soldaat’ maakte, maar dat de armoede ‘veeltyds’ de ‘Chimist’ maakt.Ga naar eind8 Wat hij niet schreef, was dat de armoede ook schrijvers schiep. In De leevens byzonderheden ontmoetten beide lange mannen elkaar op 8 november 1731 in de Haagse bovenwoning, in de Papestraat, hoek Oude Molstraat, waar Syberg domicilie hield. Beide mannen, de nepbaron en zijn biograaf, voerden buiten het boek een strijd om het dagelijks bestaan. Daarbij zochten zij het riskante contact met de openbaarheid. Naar alle waarschijnlijkheid geloofden beiden dat publiciteit kansen op een feestelijker bestaan bood. In De leevens byzonderheden leest Weyerman, daags voor zijn eerste ontmoeting, een in het Latijn gesteld en gedrukt ‘Advertissement’: ‘Schets van de geheele Hermetische Konst’.Ga naar eind9 Daarin presenteerde Syberg zich als kampioen van het hermetisme. Aan het slot van zijn ‘Schets’ daagde hij alle reguliere medici en chemici uit. Ook in 1734, in zijn tijd in Memmingen, legde Syberg zich op papier vast. Jacob Campo Weyerman was vanaf 1720 onafgebroken, in weekbladen en in andere gedrukte vormen aan het woord geweest. In 1731 nog tekende hij voor het weekblad Den Laplandschen Tovertrommel, waarvan nummer 10, de laatstbewaarde aflevering, de datum van maandag 3 september droeg. Twee maanden voor de ontmoeting met Syberg. Weyerman en Syberg traden beiden zelf in wat ze schreven prominent naar voren. Zeker bij Weyerman neemt die zelfpresentatie soms maniakale vormen aan. En dan was zelfpresentatie in geschrifte nog maar een deel van het verhaal: beiden streefden ook zichtbaarheid na. Het portret dat Cornelis Troost van Weyerman maakte, vormde een opmaat voor de naar dat portret gemaakte gravure. Die gravure vond vervolgens breed verspreiding. In zijn werk geeft Weyerman nog net niet het precieze adres van zijn woningen prijs, maar de omschrijvingen en verwijzingen laten weinig te raden over. Lezers konden hem vinden en zien, zij vonden en zagen hem ook. Voor Syberg gold iets soortgelijks: op zijn reizen nam hij een portret van zichzelf mee: ‘een leevensgroot konterfytsel’.Ga naar eind10 Waar hij verbleef, liet hij luidruchtig van zich horen, hij strooide met geld en zorgde ervoor dat in openbare gelegenheden mensen met lof over hem spraken. Publiciteit en zichtbaarheid stonden in dienst van zelfhandhaving, maar hielden tegelijkertijd ook een groot risico in. Bekendheid provoceerde tot roddel en antecedentenonderzoek. Opgerakelde geschiedenissen konden tot reputatieverlies leiden en daarmee de zelfhandhaving compliceren. | |
[pagina 30]
| |
Een duelIn De leevens byzonderheden neemt de ontmoeting van beide, op publiciteit en brood beluste mannen het karakter aan van een duel. De roman beschrijft de gesprekken die Weyerman en Syberg in Den Haag, Utrecht en Zoetermeer voerden. De eerste ontmoeting beschrijft Weyerman nog in termen van vredesonderhandelingen, maar allengs raken de gesprekken op stoom: Weyerman wil de baron ‘een handvol korrektie’ geven, maar houdt het voorlopig bij een geseling ‘door de spitsroe van myn tong’.Ga naar eind11 Na enkele dagen en een doorwaakte nacht daagt Syberg Weyerman uit voor een duel op het Scheveningse strand: ‘Fluks kom hier met de pistoolen.’Ga naar eind12 De volgende dag blijkt dat alles vergeten. Ook later in de roman hangt de dreiging van een duel enkele keren in de lucht. In dat vooral verbale duel tussen Weyerman en Syberg lijken de rollen comfortabel verdeeld: de Duitser de man die ontmaskerd wordt, de schrijver de man die ontmaskert. De man die ontmaskert kan het zich daarbij veroorloven om ‘low profile’ te blijven en het lamplicht te richten op de bedrieger, maar in de ontmaskering krijgt de ontmaskeraar desondanks een zekere herkenbaarheid mee. De rollen worden in De leevens byzonderheden eigentijds geëtiketteerd: Syberg is de Duitser die in het gezelschap wordt geplaatst van vooral uit Duitse landen afkomstige ‘baronneerende Goud- en Zilvergieters’, die uiteindelijk als ‘een groene zwarm Sprinkhaanen’ neerstorten ‘op Hollands graazige beemden en malsche klaverweyen’. Dat impliceert dat Weyerman dan wel de vaderlandslievende insectenverdelger zal zijn. Van dergelijke ook destijds vertrouwde anti-Duitse schema's wordt in de roman betrekkelijk spaarzaam gebruik gemaakt.Ga naar eind13 Het lukt Weyerman niet goed om in de roman slechts als schaduwbeeld zichtbaar te zijn. Hij geeft zich uit als ‘een nieuwsgierig man, die altoos graagde om ongemeene mannen te zien’, voorzien van de nationale kleur en ‘Bataafsche vrypostigheyt’.Ga naar eind14 Dominanter is een andere rolverdeling: Syberg als goddeloze en Weyerman als oppassend en bijbelvast christen.Ga naar eind15 In het eerste gesprek verklaart Weyerman dat hij ‘ontrent sesmaal alle de boeken des Ouden en Nieuwen Testaments had doorleezen’.Ga naar eind16 Syberg houdt er volgens hem een ‘godlooze leevenswyze’ op na,Ga naar eind17 vloekt doorlopend en beroemt zich op gesprekken met de duivel. Tot overmaat van ramp zijn er de alchemistische beloften van levensverlenging. Dergelijke beloften zijn niet alleen vals, ze zijn bovendien, ja eigenlijk vóór alles in strijd met de Heilige Schrift. Als een nijvere catechisant beweert Weyerman: ‘Den Mensch kan de grenspaal des leevens, hem gestelt by God, niet overtreeden’.Ga naar eind18 Elders wijst hij, naar eigen zeggen, Syberg meer dan eens op de onverenigbaarheid van de alchemistische lessen met die van de Heilige Schrift.Ga naar eind19 | |
Het spel van leugen en bedrogInteressant - en leerzaam voor de tegenwoordige leerlingen van de school van de ontmaskering - zijn voorts de spelregels van het liegen en bedriegen. Het eerste kenmerk is theatraliteit: meer dan eens betrapt Weyerman Syberg op een toneeltoon, het is uit het hoofd geleerd en dus onecht.Ga naar eind20 Tweede kenmerk is onbeschaamdheid: Syberg was ‘zo onbeschaamt als een Stadsvroedwyf op het kandeelfeest van een kamerkat’ en zelfs de bitterste verwijten brengen hem niet van zijn stuk.Ga naar eind21 Het lijkt hem niet te raken. Derde kenmerk: zorgvuldige regie van privé-openbaar. Hij arrangeerde een-tweetjes, waarin hij openhartig was | |
[pagina 31]
| |
en daarbij aandrong op discretie, terwijl hij in het openbaar de gebraden haan uithing. Vierde kenmerk: de fabricage van een netwerk van referenten, mannen van gezag en getuigen van genezingen. De beste getuigen en autoriteiten waren overigens dood. Vijfde kenmerk: het gebruik van oneven getallen, zoals Weyerman verklaart: ‘niets liegt beter dan een makelaar en een oneven getal’.Ga naar eind22 43 klinkt kennelijk geloofwaardiger dan 42. De schematische verdeling van boef en detective wordt in de roman gerelativeerd. Meer dan eens - in het bijzonder in voetnoten - laat Weyerman uitkomen dat hij in de gesprekken met Syberg niet alleen tegen sprak, maar ook mee bewoog: hij liet zich lijmen en overtuigen. Syberg beloofde de schrijver naar diens eigen zeggen ‘een Ton gouds’ ‘tegens primo January’ en ‘een paar millioen’.Ga naar eind23 Wat later nodigde hij Weyerman uit om over te steken naar Londen, om daar met diens geneesmiddelen fortuin te maken. Hij zou Weyerman daartoe van ‘wisselbrieven’ voorzien, ‘om aldaar een gants adelyk leven te voeren’.Ga naar eind24 In de roman komt Weyerman terug op dat laatste aanbod, wat op zijn minst ruimte laat voor de verdenking dat hij de alchemist geloofde. Ongetwijfeld vergrootten de benarde omstandigheden waarin hij in Vianen verkeerde, zijn wil om Syberg te geloven. De schrijver lijkt ook in de Leevens byzonderheden waarachtig onder de indruk van sommige wonderbaarlijke genezingen. Die woorden dragen zelfkritiek in zich en ze worden vervolgd in beschouwende passages. Weyerman erkent in een retorische vraag dat de menselijke rede grenzen kent: ‘wie vermeet zich van te konnen heerschen over zyn bevatting?’ Dat onvermogen maakt de mens kwetsbaar, nu eens lichtgelovig en dan weer nodeloos wantrouwend, maar wel steeds vatbaar voor ‘valsche profeeten’ en ‘kettery’.Ga naar eind25 Met dergelijke inzichten wapent de schrijver zich tegen zelffelicitatie en maakt de satire een begin met het snijden in eigen vlees. | |
De lessen van de vosTerug naar het liegen in de roman. Het thema van de leugen komt het scherpst aan de orde in de beschrijving van de rozenkruisers. Syberg wekt de indruk zelf een rozenkruiser te zijn, een uitverkorene, en hij lijmt ‘boezem vrient’ Weyerman met de belofte van uitverkiezing. Op termijn zou Weyerman ook rozenkruiser kunnen worden. In het lesprogramma komt een prominente plaats toe aan twee woorden, die naar verluidt de hoofdstelling van de rozenkruisers uitmaken: ‘Veynzen en Ontveynzen’, in een noot ‘Simulare & Dissimulare’.Ga naar eind26 Dat wil zeggen: je anders voordoen dan je bent en je ware aard maskeren. Bij het ‘Veynzen’ wordt een zogenaamde ‘res absens’ getoond, dus iets wat niet bestaat wordt voorgewend, terwijl bij het ‘Ontveynzen’ iets wat wel echt bestaat, een ‘res praesens’, verhuld of verzwegen wordt. Met de onthulling van dit principe belijdt Syberg een leugenaar te zijn en heeft de detective zijn ultieme bekentenis. De verdenking rustte al zwaar op Syberg, in het bijzonder diens acteerprestaties wezen in de richting van een praktijk van ‘dissimulare’. De begrippen ‘Veynzen en Ontveynzen’ konden bogen op een lange en rijke geschiedenis. Zij worden al door Sallustius gebruikt ter typering van het infame karakter van Lucius Catilina (in het vijfde hoofdstuk van De Catilinae coniuratione). Vooral in de zestiende en zeventiende eeuw werd er veel en divers gedacht over het ‘dissimulare’, over de rol die het speelt in de politiek, aan het hof en in het dagelijks leven. In het achttiende hoofdstuk van Machiavelli's Il Principe | |
[pagina 32]
| |
gaat het bijvoorbeeld om de vraag ‘in hoeverre personen die macht uitoefenen hun woord moeten houden’ en daarbij wordt de gelijkenis met een vos gebruikt: wie het best de vos kan spelen, bereikt het meest. Het mondt uit in een advies aan de vorst: ‘Maar men moet de kunst verstaan om de natuur van de vos goed te bemantelen en men dient flink te kunnen veinzen en ontveinzen’.Ga naar eind27 Die denkbeelden, waarvan de ontwikkeling nauwkeurig te volgen is in het boek van Jon R. Snyder, Dissimulation and the culture of secrecy in early modern Europe, blijven zeker in de eerste helft van de achttiende eeuw onverminderd van belang.Ga naar eind28 In een van zijn Maandelyksche 't Zamenspraaken brengt Weyerman Mathew Prior en Ripperda met elkaar in postuum gesprek. Prior verdedigt daarbij de leer van Machiavelli en besluit met: ‘Het voornaamste Hoofdtalent eens Hovelings is de Geveynstheit, dat is de rechtsche Voorgeeving en een linksche Uitvoering’.Ga naar eind29 Halverwege de achttiende eeuw komen het ‘Veynzen en Ontveynzen’ onder vuur te liggen: in de Encyclopédie wijdt Formey een lemma aan ‘Dissimulation’ en hij confronteert op polemische wijze het eenzaam egoïsme van de ‘dissimulé’ met ‘le bonheur de la société’.Ga naar eind30 Het maatschappelijk geluk vergt oprechtheid, het ‘Veynzen en Ontveynzen’ verdwijnt langzamerhand uit de handboekjes voor goed leven. Op het eerste gezicht lijkt Weyerman met de beschuldiging van ‘Veynzen en Ontveynzen’ kritisch te staan tegenover dit vossenspel. Wat hij in Maandelyksche 't Zamenspraaken in de mond legt van Matthew Prior lijkt al evenmin bedoeld als reclame voor deze levenshouding van de hoveling. Maar ... hoort het niet bij het spel van ‘Veynzen en Ontveynzen’ om de ander de indruk van grote eerlijkheid te geven en een kwalijke praktijk met mooie praatjes te bedekken? Kritiek op het ‘Veynzen en Ontveynzen’ kan een onderdeel zijn van het ‘Veynzen en Ontveynzen’ zelf. Treffend is de scène waarin Syberg hem wisselbrieven en een onbezorgd leven belooft: Om dien nar de kap vol te meeten, hield ik my quansuys als of dat voorstel myn wonderlyk beviel; en dewyl ik wist, dat den hoofdartykel eens Goudmakers bestont in het Veynzen en Ontveynzen, veynsde ik geheelyk in myn schik te zyn over de aanbieding van dat onverwacht geluk.Ga naar eind31 ‘Quansuys, veynsde ik’. Syberg veinst en ontveinst, Weyerman ook. Beide mannen bekennen schuld aan het veinzen en ontveinzen, maar die eerlijkheid pleit niet vrij. Die bevinding sluit aan bij de in zijn satire prominent geplaatste, cursief gedrukte sententie: ‘De Mensch is een leugenachtig en ligtgeloovig dier’.Ga naar eind32 Zo zit dat: de mens is lichtgelovig en geneigd ‘tot de leugen’. Dé mens! De baron en zijn biograaf! | |
Waarheidsliefde als dekmantelIn het levensverhaal van Weyerman zelf, zoals dat bij zijn leven en nadien bekend werd en zoals dat door hem slechts in vertekening werd verhaald, zijn heel wat voorbeelden van leugens en bedrog te vinden. De meeste leugens wist hij onweersproken, maar toen hij in 1738 gearresteerd werd en er een proces tegen hem werd aangespannen, kwam heel wat chantage en ingehuurde laster aan het licht. Ook onlangs nog werd er door scherpzinnig lezen in Den Laplandschen Tovertrommel een gerichte poging tot chantage aangewezen.Ga naar eind33 | |
[pagina 33]
| |
In 2002 ontdekte ik in Memmingen de brief die Weyerman op 25 november 1732 aan Syberg schreef. Die verbleef op dat moment aan het Pruisisch hof. Weyerman herinnerde in zijn brief aan de belofte van ‘Cent mille florins’ en ‘la somme de mille pistoles’.Ga naar eind34 Ook de andere, door Weyerman in zijn boek gememoreerde beloften komen in de brief aan de orde. In de brief erkent Weyerman dat hij zijn uitgaven al had aangepast aan de gunstige vooruitzichten en hij vraagt de baron om alsnog met geld over de brug te komen. Als de baron verzaakt, zal hij zich met zijn pen genoegdoening verschaffen, door in een boek de sukkels te noemen die het slachtoffer waren van Syberg en alle streken te beschrijven, ‘que vous avés joués sur le theatre de notre Republique’. Chantage dus. Uit de uiteindelijke publicatie van De leevens byzonderheden mag voorzichtig worden afgeleid dat Syberg geen krimp gaf. Weyerman beschouwde zijn schrijven als zijn middel van bestaan, enigszins vergelijkbaar met de alchemie en de hermetische geneeskunde van Syberg. Even gloorde er dankzij de belofte van Syberg voor hem hoop op een ‘Karrierewechsel’. Hoewel hij in zijn roman veinst dat niet serieus te hebben genomen, laat zijn brief van november 1732 weinig ruimte voor een dergelijke visie. Hij zou moeten blijven schrijven en schrijven was evenzeer liegen: als Weyerman over andere schrijvers spreekt, is er steevast de luidruchtige verdenking van leugens: zo bevatten Mandeville's en Pinto's ‘reysbeschryvingen’ leugens, elders diskwalificeert hij een praatje van Syberg als een ‘Roman’ en vergelijkt hij ‘de nietwaardige diamantsprookjes van een Hermetisch Baron’ met de ‘droomvertellingen van een mangraage Kindermeyd’ en ‘de getrouwheyds beloften van een jonge snol’.Ga naar eind35 Vertellen is dus bijna altijd liegen: ‘Veynzen en Ontveynzen’. Elders heb ik uiteengezet hoe zeer Weyerman zich in zijn roman (en ook daarbuiten) bevlijtigt om juist de authenticiteit van het verhaal en zijn persoonlijke waarheidsliefde te beklemtonen, maar dat is nodig omdat er op voorhand twijfel is. Het paradoxale van een dergelijke verdediging van de roman, zoals hier De leevens byzonderheden, is dat ze in zekere zin de aanval in het leven roept. De bestrijding van twijfel vergroot de twijfel. Wie zich verontschuldigt, beschuldigt zich. Vertellen is behalve liegen soms ook bedriegen: Weyermans brief aan Syberg laat er geen misverstand over bestaan dat de schrijver niet alleen hoopte op lezers, maar ook een beroep deed op een alternatieve geldstroom. Het zou me overigens niets verbazen als Weyerman behalve aan Syberg ook aan diens slachtoffers brieven schreef waarin hij zinspeelde op de mogelijkheid om schande af te kopen. Het proces, dat in 1738 tegen Weyerman werd aangespannen, laat zien dat hij soms ook gebruik maakte van handlangers. Op de leugens van Syberg in de roman reageert het personage Weyerman niet alleen veinzend en zwijgend, soms onderneemt hij pogingen tot weerlegging, veel vaker lacht hij de leugenaar uit - ‘Ik begon hartiglyk te lagchen’ - en beschimpt hij hem.Ga naar eind36 Het gelach wekt dan vervolgens de woede van de baron, misschien ook een aanwijzing van zijn ongelijk. | |
Een brief van WeyermanInteressant is tot slot de vraag hoe gereageerd werd op De leevens byzonderheden, dat wonderlijke product van waarheid en leugen, wijsheid en chantage, licht en duisternis, ‘Veynzen en Ontveynzen’. | |
[pagina 34]
| |
Op diverse wijzen. De anonieme lezer van het in Leiden bewaarde exemplaar schreef in de kantlijn wie wie was. Blijkbaar daagden de bewoordingen, waarin de slachtoffers omschreven werden, lezers uit tot speurwerk. Het ligt voor de hand te denken dat meer lezers het boek als een schandaalroman lazen. Weyerman zelf gaf vervolgen op de roman. In De Maagdenburgsche alchimist en in tijdschriften zette hij de hekeling van de baron voort en nam hij in het voorbijgaan enkele slachtoffers mee.Ga naar eind37 Hij monopoliseerde Syberg en molk het verhaal uit. Voor hem was de operatie-Syberg kennelijk zo profijtelijk dat voortzetting voor de hand lag. Pieter Poeraet, dominee te Nederhorst den Berg en sinds enige tijd een ander favoriet mikpunt van Weyerman, publiceerde in 1733 een uitgebreid hekeldicht, waarin hij een schandaalkroniek van Weyermans leven en werken ontwierp. Daarin noemde hij Weyerman: ‘Goutchymist in Syburgs tas,/ Listiger, dan Syburg was’. Dat liet weinig te raden over: hij ontmaskerde Weyerman als handlanger en bedrieger. De mooiste reactie kwam uit Memmingen.Ga naar eind38 Na de reeks van teleurstellingen in Berlijn en aan de Poolse grens, arriveerde Syberg in februari 1734 in de rijksstad. Aanvankelijk drongen de negatieve berichten die Syberg begeleid hadden niet door tot Memmingen, maar tegen het einde van het jaar verspreidden de negatieve geruchten zich, vooral over zijn avonturen in de Republiek. In het begin van 1735 wisten de lokale autoriteiten een exemplaar van de Leevens byzonderheden te bemachtigen, waarvan zij het grootste deel lieten vertalen. De vertaler veroorloofde zich enige bronnenkritiek: hij beweerde de schrijver Weyerman niet te kennen uit de geleerdentijdschriften van zijn tijd, het moest wel een ‘volkommen Original’ zijn, meende hij. Syberg, die wist dat het werk van Weyerman als processtuk in het geding werd gebracht, vroeg zijn oude vrienden uit de Republiek om hulp. Blijkbaar zat hij behalve in het gevang ook danig in de penarie. In afwachting van assistentie overlegde hij eind april 1735 vast een viertal notariële akten waarin Nederlanders verklaarden geweldig geholpen te zijn door de medicamenten van de baron. Begin mei arriveerde Henrick graaf van Moens, wiens naam in het Leidse exemplaar nog genoteerd was als bedrogene, in persoon in Memmingen en hij opende de aanval op Weyerman. Weyerman, zo beweerde hij, was een satiricus en woonde in Vianen, de plaats waar mannen zonder geld en moraal woonden, hij gold als ‘ein Vagabond und ausgehauster unwürdiger Mensch’. De onttakeling van Weyerman, failliet in alle opzichten, werd voltooid door de overhandiging van de eerder genoemde brief die hij op 25 november 1732 vanuit Amsterdam had geschreven. Hoewel Syberg de brief van Weyerman graag weer in zijn bezit had gekregen - het bleek een effectief wapen -, bleef de brief in Memmingen en vertrok Syberg half november in de richting van Augsburg, als vrij man. In 1738, het jaar dat het bedrog, de chantage en de beledigingen Weyerman een levenslange opsluiting bezorgden, werd er in Memmingen gefluisterd dat Syberg overleden was. In Madrid of wie weet Portugal. Een jaar later ontvingen de autoriteiten van Memmingen bericht dat het gerucht van Sybergs dood op niets berustte. De ene bedrieger zat achter de tralies, de ander leek in rook opgegaan. Einde van het sprookje van het ‘Veynzen en Ontveynzen’, van het wederzijds bedrog | |
[pagina 35]
| |
van de baron en zijn biograaf. De bedriegers waren ontmaskerd, op het oog won tijdelijk de waarheid het van de leugen. |
|