Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36
(2013)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, jaargang 36, nummer 2, winter 2013]Klopgeesten op Rotsoord en Rotsenburg
| |
Steenbakkerijen aan de Vaartse RijnMaar eerst gaan we terug in de tijd, naar de Vaartse Rijn, een belangrijke verbindingsroute tussen de stad Utrecht en de Lek. Vooral steen- en daktegelbakkers vestigden zich hier, vanwege de klei en de nabije klandizie, en omdat ze dankzij de in 1652 verbrede en verdiepte Vaartse Rijn een goede aan- en afvoerroute hadden. Een van die steenbakkers was Adriaen van Oort, afkomstig uit Gorinchem. Vanaf 1658 kocht hij verschillende percelen, ter hoogte van Laagraven. Op een ervan verrees in 1659 buitenplaats De Liesbosch, genoemd naar de drassige grond waar lies en bies groeide (in 1948 gesloopt).Ga naar eind5 Na het overlijden van de oude Adriaen in 1676 zou zoon Gerard van Oort dit buiten overnemen. Hij was net als zijn vader meester-tegelbakker en tegelschilder in de binnenstad van Utrecht.Ga naar eind6 In 1668 ging de oude Adriaen van Oort opnieuw op overnamepad, deze keer met zijn oudste zoon mr. François van Oort (†1728).Ga naar eind7 Een kilometer ten noorden van De Liesbosch kochten ze een hofstede, steenoven, loods en theehuis met bijbehorende tuin. De steenbakkerij werd door François uitgebreid met een marmelmakerij, waar met klei en pijpaarde als grondstoffen imitatie-marmeren vloertegels werden gefabriceerd. Het gemarmerde effect was het resultaat van eindeloos slijpen en polijsten. De met paardenkracht aangedreven slijpmolen moet op het terrein een oorverdovende herrie hebben gemaakt.Ga naar eind8 De marmelmakerij pakte, dankzij het octrooi dat François van Oort hiervoor kreeg in 1691, dermate succesvol uit dat hij reeds aan het einde van de zeventiende eeuw opdracht gaf tot de bouw van een nieuw, extravagant onderkomen op het naastgelegen terrein: Rotsoord. Het gebouw met koepeldak, geflankeerd door vier torens, werd in 1702 voltooid. De gevel was gedecoreerd met paarse guirlandes en medaillons.Ga naar eind9 Die waren | |
[pagina 98]
| |
vervaardigd van stenen die volgens het familierecept door extreme verhitting waren samengesmolten tot harde, glasachtige, rozekleurige, hier en daar geaderde bonken. Deze stenen waren ‘hard als keisteen, vonkende door staalslag en volkomen op rotssteen gelijkend’.Ga naar eind10 Anders dan wel wordt voorgesteld, was Rotsoord niet opgetrokken uit rotsachtige misbaksels.Ga naar eind11 Van Oort heeft die donkere ruwe stenen, die in de oven vlakbij de vuurhaard hadden gelegen en daardoor krom en gesinterd waren, verwerkt in de guirlandes aan de gevel. Johannes le Francq van Berkheij schrijft in zijn Natuurlyke historie (1771) over het gebouw, ‘staande tusschen een halfrond van muuren, rondeelen en pleinen, die allen met dergelyke Grotsteenen als kolommen aan twee zyden opgehaald, en tusschen beiden met festoenen, vaazen en ronden, van dien eigensten Steen vercierd zyn’.Ga naar eind12 Cornelis Johannes Nagtglas, een verre nazaat van de familie Van Oort die in de jaren tachtig van de achttiende eeuw heeft rondgelopen op het terrein van dit familiebezit,Ga naar eind13 herinnerde zich de hoge geschoren taxushagen rond het huis, waarboven grillig gesnoeide bomen en wonderlijk gevormde grotwerken uitstaken.Ga naar eind14 Het geheel had het rotsachtige effect waaraan Rotsoord zijn naam te danken had. Vermoedelijk was ook de konijnenberg in de tuin opgemetseld met de verwrongen baksels.Ga naar eind15 Op het terrein van Rotsoord stonden nog twee huizen: Rotsenburg en Rotswijk. Terwijl de oude Adriaen van Oort Rotsoord had bestemd voor zijn oudste zoon François, was Rotswijk bestemd voor zoon Wouter en Rotsenburg voor zoon Gerardus. De hofstede Rotswijk stond al op het terrein op het moment dat het door de familie werd aangekocht (1668) en was in 1703 nog verbouwd. Rotsenburg was omstreeks 1700 gebouwd. In tegenstelling tot Rotsoord lijkt de bouw van Rotsenburg niet ‘onder architectuur’ te hebben plaats gevonden. In 1717, na het overlijden van Gerardus, die actief was geweest in de kapitaalhandel, verwierf François van Oort ook Rotsenburg. Hij besloot dit te verhuren, waarschijnlijk omdat kandidaat-familieleden comfortabeler huisvesting prefereerden in de binnenstad van Utrecht. Zoals bij vele buitens kort aan het water trok ook op Rotsenburg het vocht via de fundamenten in de muren. Het was er 's zomers klam en 's winters onbehaaglijk koud. François besloot bovendien een gedeelte van het perceel Rotsenburg een andere bestemming te geven: het werd bedrijfsterrein. De marmelmakerij, die aanvankelijk op Rotswijk was gevestigd, verhuisde nu naar Rotsenburg. Aan de zijde van de Vaartse Rijn was toen al een scheepswerfje voor de binnenvaart in vol bedrijf. | |
Weyermans muze: Adriana de VisscherEen van de eerste huurders van Rotsenburg was Adriana de Visscher, wier roots lagen in de quakerkringen rond de Rotterdamse koopman en vrijdenker Benjamin, en vooral diens oudste zoon Benjohan Furly. Haar familie behoorde tot de plaatselijke culturele jetset. Haar geboortejaar is niet bekend, maar aangezien ze al in 1687 met de Hamburgse zijdekoopman Isaac Simonsz in ondertrouw ging, moet ze ver over de vijftig zijn geweest toen ze de 43-jarige Weyerman ontmoette. In 1715 werd haar scheiding van Simonsz voltrokken, waarna ze grote staat kon voeren.Ga naar eind16 Adriana was een vrijlustige dame die het met de heersende moraal niet zo nauw nam, als we de Keurdigten mogen geloven. Daar wordt ze weggezet als ‘dat afgereden beest’.Ga naar eind17 Ze had in 1721, in Rotterdam, haar intrek genomen bij Maria Rufa, een dame van bedenkelijke reputatie (uiteraard roodharig) bij wie het voor heren goed toeven was. Weyerman, die toen ook in Rotterdam woonde, kwam ook bij Rufa langs en heeft Adriana daar ontmoet.Ga naar eind18 Reeds in 1722 trok hij bij haar in op Rotsenburg, waar hij ten minste twee jaar lang heeft gewoond. Later zou het stel nog even in de Spuistraat te Den | |
[pagina 99]
| |
Buitenplaats Rotsoord. Anonieme tekening (z.d.), vermoedelijk van Aert Schouman (Coll. Het Utrechts Archief).
Haag hebben gewoond, maar wanneer dat was, is niet duidelijk: Weyerman biechtte dit jaren later op maar noemde abusievelijk 1729 als jaartal:Ga naar eind19 ze waren toen al uit elkaar. Weyerman was gek op Adriana, getuige de vele liefdevol neergeschreven dichtregels en terloopse opmerkingen over haar. In 1723 droeg hij zelfs het hele tweede deel van de Amsterdamsche Hermes aan haar op. Uit de opdracht blijkt hoezeer Hermes naar haar verlangde. Ze was toen waarschijnlijk van huis, terwijl hij alleen was achtergebleven op Rotsenburg. Mogelijk was de Amsterdamsche Hermes een poging om haar weer voor zich te winnen. Mogelijk hadden ze een knipperlichtrelatie. Op vele plaatsen in de Amsterdamsche Hermes refereert Weyerman in met erotiek omfloerste bewoordingen aan zijn Ifis, die hem ‘streelt met haar Zwaane wieken’. Ze inspireerde hem tot het schrijven van een aantal anacreontische gedichten die hij in de loop van de volgende jaren publiceerde.Ga naar eind20 De liefde was wederzijds. Want hoe anders is te verklaren dat zij reeds in 1722, en in 1725 opnieuw bekrachtigd, een bedrag van achtduizend gulden aan hem vermaakte, mocht zij komen te overlijden?Ga naar eind21 Bijna een ton in het vooruitzicht, omgerekend naar de huidige koers. Dat is niet niks. Toch bleek dit aantrekkelijke perspectief niet voldoende om het liefdesvuur aan te houden. Op 31 maart 1727 trouwde Weyerman. Niet met zijn Ifis, maar met de moeder van zijn twee kinderen, Johanna Ernst. In 1729 trok Adriana alle eerder gedane toezeggingen in en onterfde ze Weyerman.Ga naar eind22 Toen ze datzelfde jaar nog overleed, kon Weyerman naar het beloofde geld fluiten. Hij nam wraak. Zo uitte hij in 1738 - Adriana was overleden en zelf zat hij op een houtje te bijten in de vrijplaats Vianen - zijn misnoegen over ‘Het vrouwtje van Dulceval’. In zijn Zeldzaame levens-byzonderheden van Laurens Arminius noemt hij haar ‘een Spook [dat] voor schatryk wiert opgebazuyt’, zij was den onbeschaafdste klomp van een Vrouwelyke Misgestalte, die ooit de inbeelding bezwangerde van Jan Steen. [...] Madame's heupen stonden zo prat, gelyk als de uytsteekende heupen van een Kosters Koe, welke by een groote droogte voerageert op het kerkhof. Daarenboven | |
[pagina 100]
| |
waaren haar armen zo onmanierlyk lang, dat zy gaande en staande haar koussebanden losmaakte en vaststrikte, zonder dat zy eens behoefde te bukken. Voor het overige was Madame's ziel al ommers zo mismaakt als deszelfs schors, dat is, zy dronk, vloekte, lasterde, gromde, kuste, krabde en beet zo schielyk in eenen adem, dat den doorzichtigste Lynks 'er geen oog op kon houden.Ga naar eind23 Hier spreekt een, op zijn zachtst gezegd, teleurgestelde en afgewezen minnaar. | |
Weyerman ziet spokenMaar in 1723 was het nog niet zo ver. Weyerman woonde nog op Rotsenburg en Adriana was zijn muze. Zijn liefdesnestje aan de Vaartse Rijn was bijna perfect, ware het niet dat Rotsenburg voor veel dagelijkse ongemakken zorgde. In een aflevering van zijn Ontleeder der Gebreeken, die vrijwel geheel is gewijd aan Rotsenburg, noemt hij allereerst de beperkte bewegingsruimte die Rotsenburg hem bood. Het pand was ‘inwendig zo ruim als een Gevangenis van de H. Inquisitie’.Ga naar eind24 Voorts was er de gek makende herrie van de marmelmakerij en de slijpmolen aan de achterkant van het pand: ‘het gerei en geros der Potscherf-wagens, die, op de order van Grillo [François van Oort], den tour a la Mode circuleeren, op de achterplaats van Rotsenburg’.Ga naar eind25 Het lijkt er bovendien op dat Rotsenburg in verval was geraakt. ‘De Deuren van Rotsenburg zyn zo suffisant, dat een Podagrist, in 't hartje van zyn acces, die kan openstooten, met zyn middelste vinger’, foetert Weyerman als ontevreden huurder. De ‘Vensters sluiten zo digt, dat 'er een gehoornt Hert zyn takken kan tusschen in voegen’. Verder klonk het open- en dichtschuiven van de ramen dermate vervaarlijk, ‘dat die glaaze-raamen het zelve geluit geeven dat de donder geeft, wanneer die komt neêrwaarts te rollen in het Magasyn eens Klokgieters’.Ga naar eind26 De lezer kan zich tevens een beeld vormen van de entree, de grote keuken en de piepkleine kelder: Onbewoonbaar verklaard huis Rotsoord (± 1955). Foto: Dienst Volkshuisvesting, gemeente Utrecht (coll. Het Utrechts Archief).
| |
[pagina 101]
| |
deszelfs ingang is zo helder als een onderaartsche Grafstede. Aan de linkerhand van deszelfs ingang vertoont zig een Keuken, die ruim genoeg is, om zyn gantschen Konynenberg in te herbergen, doch die Vader-keuken is gepaart met een Dwerg-keldertje, pas zo groot als een Verkeerbort, en zo droog als een romeinsche Waterleiding. Vorders is dat Keldertje zo vruchtbaar in hagedissen en Padden, als den Tuin van Rotsenburg vruchtbaar is in hagelwit duivels Warregaren, en in bloedroode Klaproosen.Ga naar eind27 Boven waren vier tochtige en vochtige kamers, vol ongedierte. Weyerman noemt voorts twee schoorstenen, die slecht trokken. Onder de pannen bevond zich nog een gammele zolder, waar zichtbaar was hoe het ‘bouvallig dak wort onderschraagt, met vier krukken’.Ga naar eind28 De grote boosdoener van dit huurdersleed was, hoe kan het ook anders, de huisbaas: François van Oort. Deze GrilloGa naar eind29 had het pand niet goed onderhouden. Bovendien stond hij zijn grofgebekte ‘kwaadaardige Pottebakkers Vee’ toe om Weyerman en zijn lief allerlei beledigingen naar het hoofd te slingeren; hij deed er ten minste niets tegen. Grillo deed het liefdespaar slechts loze beloften om het ‘berotste Rotsenburg, dat zo dakdicht is als het Slot van Abkou’, op te knappen. Bovendien vroeg Grillo voor het krot zoveel huur dat Weyerman het uitriep: ô looze Grillo! uw huurders zyn de Visschen, die aldaar van uw en van uw aankomende Schollevaars worden opgeknapt met de graten en schubben, en die Fabel leert Ons, dat men geen vertrouwen moet stellen op Mensche-Eeters beloften.Ga naar eind30 Het beeld van Grillo als menseneter werd gevoed door de spoken die volgens de omwonenden rondwaarden op het fabrieksterrein waar ook Rotsenburg stond. In deze bouwval ‘spookt [het] als in het kasteel van Bisestre’, schrijft Weyerman, doelend op de beroemde ruïnes van Chateau de Bicêtre, bij Parijs, waar tevens een beruchte gevangenis was gehuisvest.Ga naar eind31 De stokoude ‘zwarte Grillo’, die dankzij zijn zwarte allongepruik een spookachtige verschijning moet zijn geweest, gaf het rotsachtige terrein bij avondschemering een gothic karakter.Ga naar eind32 De oude huisbaas doolde hier frequent rond. Dat deed hij al tijdens de bouw: ‘De oude Grillo was overal by, en omtrent, gelyk als een waarend Spook’.Ga naar eind33 Het is om die reden dat Weyerman schrijft over het ‘betoverd Pottebakkers Nest, alwaar geen Gespook heerscht van de Witte Vrouw, maar alwaar een Gespens domineert van den zwarten Man’.Ga naar eind34 's Nachts klonk op het verlaten fabrieksterrein regelmatig ‘een ongewoon gerucht, gerammel, en gesteen’. Dienstmeisjes verklaarden, aldus Weyerman, ‘dat zy zomtyds een Gespens de trappen hebben hooren beklauteren, dat zo luchtig op zyn kooten scheen te koomen aansturven, als of het Grillos geest was, by Anticipatie’.Ga naar eind35 | |
Macabere verhalen over RotsoordWat was er aan de hand op Rotsoord? Spookte het inderdaad? Feit is dat ooit vlakbij de buitenplaatsen Rotsoord en de Liesbosch de gerechtsplaats van de stad Utrecht heeft gelegen. Het terrein, met een stenen galg en rad, had in de volksmond de bijnaam de Engelenburg. Reeds in de zeventiende eeuw werden daar de lijken van de terechtgestelde misdadigers ter lering voor de passanten tentoongesteld. Ondanks de protesten van de omwonenden bleef de Engelenburg in gebruik tot 1795.Ga naar eind36 De macabere taferelen moeten de lokale angst voor spoken behoorlijk hebben gevoed. Macaber is bovendien de moord op een van de kinderen van Johan van Oort, waarover Frederik Nagtglas schrijft in zijn familiegeschiedenis De gouden draad. Hoewel de | |
[pagina 102]
| |
betrouwbaarheid van zijn relaas te wensen overlaat - veel is gebaseerd op mondelinge overlevering - lijken de gebeurtenissen in het gezin van Johan, de oudste zoon van François van Oort, redelijk waarheidsgetrouw opgetekend.Ga naar eind37 In 1715 sloeg Johans zoon Adriaan zijn broertje Jan dood met een hark. Het slachtoffertje was een kleuter van vijf, de dader was drie jaar ouder en, zoals men toen zou hebben gezegd: krankzinnig. Adriaan werd tot zeker 1740 op Rotsoord verpleegd en zou onophoudelijk hebben gepreveld ‘Jantje is dood; dood is Jantje’. Na verloop van tijd werd hij opgesloten op de bovenverdieping, soms in een dwangbuis, en dag en nacht bewaakt. Ofschoon Adriaan een aantal keren dreigde te ontsnappen, weigerde zijn moeder in alle toonaarden hem naar het dolhuis te brengen. De familie wenste het leed achter de eigen voordeur te houden. Nochtans moet het personeel zich dit drama nog lange tijd hebben herinnerd en schichtig omhoog hebben gekeken bij het passeren van Rotsoord. Overigens zat de krankzinnigheid in de familie, want Wouter van Oort, de zoon van François die Rotswijk bewoonde, zat van 1741 tot zijn overlijden in 1756 wel degelijk veilig opgeborgen in het dolhuis.Ga naar eind38 Er was voor achttiende-eeuwers nog een reden om aan te nemen dat het spookte op Rotsoord. Johan van Oort had als kind van zijn tijd grote belangstelling voor het doen van natuurkundige en alchemistische proeven. Hij paste zijn vondsten toe in zijn fabriek. Voor zijn kolven, oventjes en overig laboratoriumgereedschap had hij naast de fabriek een apart gebouwtje laten neerzetten. Kleingeestige buren zagen hem ongetwijfeld als duivelskunstenaar en vonden zijn woning een spookhuis. Johan had binnenshuis zelfs ‘kunstig ingerigte valluiken doen aanbrengen’ en kende geen groter vermaak dan via zo'n valluik onverwacht zijn gasten alleen te laten. Menigmaal gelastte hij zijn koetsier hem naar het een of ander dorp te rijden. Halverwege kroop mijnheer uit het rijtuig, dat van achteren geopend kon worden, en wandelde haastig huiswaarts, zich verheugende in de verrassing van den bediende, als deze, ter bestemder plaatse gekomen, zijnen heer missen zou. Nog andere overleveringen schijnen te bevestigen, dat er bij deze zonderlinge heeren un petit grain de folie onder liep.Ga naar eind39 Verder was er op Rotsoord een rariteitenkabinet dat buitenstaanders wellicht de wenkbrauwen deed fronsen. Hierin had Bernard, weer een andere zoon van Johan van Oort, de meest fantastische souvenirs van zijn verre reizen en andere rariteiten uitgestald.Ga naar eind40 Ook later in de achttiende eeuw meenden Utrechtenaren op Rotsoord geestverschijningen te zien. Cornelis Johannes Nagtglas verbaasde zich er niet over, dat de arbeiders der naburige steenfabriek liever een omweg maakten, dan, na het vallen van den avond, het door een muur half ingesloten voorplein over te gaan. Het ritselen van den wind in de boomen en struiken achter de hagen, of het schichtig sluipen van een konijn uit de groote gemetselde konijnenberg ontsnapt, hadden reeds menigeen doen ontstellen.Ga naar eind41 Het griezeligste vond men echter, rond 1800, de lichtflikkeringen 's avonds of 's nachts in de sombere vertrekken van het voormalige familiebuiten. Ook straaltjes water, gedreun en gebom waren volgens de omwonenden tekenen dat het er spookte en dat de bewoner een verbond gesloten had met de duivel.Ga naar eind42 Deze angstaanjagende verschijnselen werden veroorzaakt door Abraham Keer, kleinzoon van Johan van Oort.Ga naar eind43 Hij was deken van het kapittel van Oudmunster te Utrecht en eigenaar van de nabijgelegen steen- en pannenbakkerij De Heul. Keer woonde rond de eeuwwisseling in zijn eentje op Rotsoord. Een van de hobby's van deze voormalige | |
[pagina 103]
| |
patriot, die in de jaren tachtig grenadier-officier was van het exercitiegenootschap Pro Patria et Libertate,Ga naar eind44 was het doen van natuurkundige proeven. Omstreeks de overgang naar de negentiende eeuw rees opnieuw het bange vermoeden dat de bewoner van Rotsoord een pact met de duivel had gesloten. Abraham Keer had er onder andere een elektriseermachine staan, waarmee hij in het duister zoveel vreemde figuren op de beschilderde behangsels vertoonde, dat menigeen vreesde ‘dat hierbij booze geesten in het spel waren’. Het gerucht deed zelfs de ronde dat de zonderlinge vrijgezel de koperen belknop had gekoppeld aan de elektriseermachine. Zodra een lastige bedelaar aan de bel trok, werd deze door een onverwachte schok letterlijk de stuipen op het lijf gejaagd.Ga naar eind52 Zoals Weyerman Frans van Oort had vergeleken met Dokter Faustus,Ga naar eind53 zo beschouwden de Utrechtenaren die deelgenoot waren van de nachtelijke lichtspektakels op Rotsoord, Abraham Keer als een heuse duivelskunstenaar die zijn toverkunsten deed met behulp van zijn folianten en onbekende instrumenten.Ga naar eind54 | |
Op Rotsoord de lucht inAbraham Keer was een genootschapsman. Hij was op 7 november 1776 als gewoon lid toegetreden tot het Provinciaal Utregtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.Ga naar eind45 Verder behoorde hij tot de eerste leden van het in 1777 opgerichte Gezelschap ter Beoefening en Bevordering van de Proefondervindelijke Natuurkunde. Reeds in 1784 bedankte hij echter. De reden is niet duidelijk. Misschien had hij het te druk met zijn politieke bezigheden, of was het politieke klimaat binnen het gezelschap niet naar zijn zin.Ga naar eind46 Voordat Keer het er voor gezien hield, moet hij in 1783 binnen de beslotenheid van dit natuurkundige Gezelschap gediscussieerd hebben over dé ontdekking van de eeuw. In juni van dat jaar hadden de gebroeders Montgolfier in Versailles namelijk een demonstratie gegeven van hun papieren luchtballon. Liefhebbers van natuurkunde kwamen tot het schokkende besef dat de mens dankzij deze uitvinding daadwerkelijk de hemel kon bestormen. En inderdaad, in oktober 1783 ging de eerste mens de lucht in.Ga naar eind47 Deze experimenten vonden snel navolging. Ook in de Republiek.Ga naar eind48 Abraham Keer waagde reeds in hetzelfde jaar een eerste poging. In de tuin van Rotsoord steeg de papieren Mongolfière statig opwaarts, weet Nagtglas zich nog te herinneren, maar hoog in de lucht vatte de met riet en ijzerdraad verstevigde papieren luchtbol onder het toeziend oog van vele belangstellenden vlam.Ga naar eind49 In januari 1784 deed Keer een nieuwe poging, deze keer met meer succes.Ga naar eind50 Velen beschouwden de luchtbol vooralsnog als gevaarlijk en vooral nutteloos speelgoed. Anderen zagen de ballon als bewijs van de overmoedige mens die de goddelijke orde wilde weerstreven.Ga naar eind51 Zij zullen de heer van Rotsoord zijn proefnemingen niet in dank hebben afgenomen en hem misschien wel duivelse eigenschappen hebben toegedicht. | |
Rotsoord gesloopt, Rotsenburg gespaardNa het overlijden van Keer werd het eens zo fraaie Rotsoord niet meer bewoond. Het enorme pand kon zelfs niet meer verkocht worden. ‘Alles werd afgebroken en zoo ver- | |
[pagina 104]
| |
dween
Schildersatelier (1839). Schilderij Willem Roelofs, vermoedelijk met interieur van Rotsenburg. Uitsnede (part. coll., foto RKD).
Rotsoord, maar de verhalen over spoken, heksen, witte wijven, enz. bleven nog lang schrik aan den bijgeloovigen mensch aanbrengen’.Ga naar eind55 In 1842 werd Rotsoord ontmanteld en als een eenvoudig buiten opnieuw opgebouwd. Maar ook dit raakte in verval. In 1956 verdween het voorgoed onder de slopershamer. Het krakkemikkige Rotsenburg daarentegen is tot nu toe voor een deel gespaard gebleven. Wel kost het wat moeite om er een indruk van te krijgen. Om er een kijkje te nemen gaan we opnieuw terug in de tijd. Deze keer naar het midden van de negentiende eeuw, toen de Liesbosch, ooit eigendom van de oude Adriaen van Oort, in het bezit kwam van de Goudse steenbakkersfamilie Mijnlieff. Vanuit het terrein van de Liesbosch bouwden de Mijnlieffs aan hun imperium. In 1894 kocht Jan Willem Mijnlieff de tegel- en faiencefabriek van Hubertus Schillemans waarin het frontgebouw van Rotsenburg inmiddels was geïntegreerd. De overige delen van het huis, inclusief de traptorens die Rotsenburg zeer waarschijnlijk hebben geflankeerd, waren een jaar eerder gesaneerd. Onder Mijnlieff kreeg het frontgebouw op de eerste verdieping de functie van schildersatelier en kantoor, met een centraal trapje vanaf de voordeur. Over de achterliggende binnenplaats was al eerder een kap geplaatst waaronder maar liefst zestien ovens stonden.Ga naar eind56 Het ging plateelbakker Mijnlieff voor de wind, mede dankzij de grote opdrachten voor jugendstilbetegelingen van luxe winkelinterieurs. De Faience- en Tegelfabriek Holland was in omvang en artisticiteit te vergelijken met de beroemde Haagse plateelbakkerij Rozenburg. Maar in 1905, toen de verkoop begon terug te lopen, werd de faienceafdeling opgeheven. Vervolgens kwam er, nadat de Eerste Wereldoorlog ook de productie van tegels had stilgelegd, een definitief einde aan de eens zo welvarende fabriek van Mijnlieff. | |
[pagina 105]
| |
In 1918 werd het gebouwencomplex overgenomen door de Utrechtse Machinale Stoelen Meubelfabriek (opgericht in 1913), die zich steeds verder uitbreidde. Na de Tweede Wereldoorlog werd het meubelbedrijf omgevormd tot Pastoe. Binnen het gebouwencomplex van Pastoe is het frontgebouw van Rotsenburg nog immer aanwezig en inmiddels voorzien van monumentenstatus. Wat resteert is de smalle gang van twee bouwlagen, met een zadeldak, evenwijdig gelegen aan de Vaartse Rijn. De noord-, west- en zuidgevel - met zeven venstertraveeën - en de balklaag met een gedeelte van de vloerdelen van de verdiepingsvloer dateren uit het einde van de zeventiende eeuw. Bouwhistorici vermoeden dat het oorspronkelijke Rotsenburg vrijwel vierkant was, met een driebeukige constructie (drie parallel lopende smalle daken). Het gebouw bevatte twee noord-zuid lopende tussenmuren, waar de daken op rustten, en oost-west lopende balklagen.Ga naar eind57 | |
Broodje aapWeyerman zinspeelt in zijn Ontleeder der Gebreeken voortdurend op de spookachtige gribus waar hij met zijn geliefde Ifis woonde, en op de zwart bepruikte oude huisbaas die almaar over het steenbakkersterrein ronddoolde. Dankzij zijn kleurrijke beschrijvingen van Rotsoord en de steenbakkerij van Van Oort is bekend dat het volgens de lokale bevolking spookte op Rotsoord. Weyerman heeft niets geweten van de krankzinnigheid die als een doem boven de familie Van Oort hing, anders had hij er in zijn boosheid over de slechte staat van Rotsenburg beslist toespelingen op gemaakt. Van natuurkundige proeven, hetzij door Johan van Oort hetzij door Abraham Keer uitgevoerd, kon hij in 1722-1723 begrijpelijkerwijs geen weet hebben. Hoe het ook zij, de natuurkundige experimenten van Johan van Oort en de zonderlinge Abraham Keer hebben het geloof in spoken op Rotsoord nog decennia lang voeding gegeven. Op Rotsenburg zelf heeft het vermoedelijk nooit echt gespookt. Er zijn althans geen aanwijzingen voor gevonden. Ook de internationaal beroemde landschapsschilder Willem Roelofs zwijgt erover. Deze grondlegger van de Haagse School heeft, als zoon van een Amsterdamse steenbakker, zijn jeugd op Rotsenburg doorgebracht. De schetsen die hij op jeugdige leeftijd in en rond zijn ouderlijk huis maakte, zullen ongetwijfeld het beeld van Rotsenburg vervolmaken. Een genrestuk uit 1839, met een interieur van een schildersatelier dat mogelijk geïnspireerd is op het interieur van Rotsenburg, is wat ons rest tot op heden. We moeten ons daarom nog steeds tevreden stellen met de beschrijving van Weyerman en de schaarse restanten van zijn liefdesnest op het Pastoe-terrein.Ga naar eind58 |
|