| |
| |
| |
Signaleringen
Holland, historisch tijdschrift (2012), nr. 3: themanummer ‘Thuis in Holland’. Hilversum, Verloren 2012. 208 p., ill. Prijs: € 15.
met dit themanummer heeft de redactie van Holland aandacht willen besteden aan het begrip ‘huiselijkheid’. Daarvoor is geen begrenzing in de tijd genomen. Na een algemeen artikel van Dirk Damsma en Els Kloek over huiselijkheid sinds de Gouden eeuw, dat niet veel nieuws brengt, volgen bijdragen die het verschijnsel in de onderscheiden eeuwen behandelen. Het gezinsleven van de vroegere koningin Juliana (Han van Bree) en ook het ‘binnenleven’ van de kraakbeweging (Bart van der Steen) als twee uitersten zijn daarbij niet vergeten. De lezers van de Mededelingen zijn misschien vooral geïnteresseerd in de volgende drie artikelen. Heidi de Mare geeft in ‘Vindplaats van het huiselijk leven. Het kamergezicht in de Hollandse Gouden Eeuw’ haar geheel eigen en verfrissende kijk op het huiselijk leven. De afbeelding daarvan op schilderijen beziet zij als een afspiegeling van praktische natuurkennis die gevoed is door de natuurfilosofische denkwereld van Aristoteles. Sanne Muurling onderzocht huiselijkheid door de boedelinventaris van veertien Amsterdamse huishoudens onder de loep te nemen. Hiermee krijgen wij meer dan met het bekijken van genrestukken inzicht in de werkelijke materiële kant van wonen en huiselijkheid in het verleden. Lotte Jensen vroeg zich af of huiselijkheid nu wel zo typisch Nederlands is en een typisch negentiendeeeuws literair verschijnsel. Zij ontdekte dat zelfs een treurspel als Vondels Gysbrecht van Aemstel (1637) huiselijker is dan gedacht, en opvallend genoeg juist de opvoering van 2012. Het krachtige huwelijk van de hoofdpersonen staat daar borg voor.
Met dit laatste artikel vallen we al over de rand van de lange achttiende eeuw. De andere artikelen gaan over huiselijke poëzie (Ellen Krol), de huiselijke normen op Scheveningen tussen 1900 en 1940 (Martine van Leeuwen), het huiselijk leven tussen het interbellum en de culturele revolutie rond 1970 (Pieter Stokvis), dat laatste geschreven vanuit een ‘belevingshistorische’ invalshoek en daardoor met nogal wat illustraties uit het eigen fotoboek van de auteur. Ze zijn alle zeker het lezen waard.
Holland is tegenwoordig een rijk geïllustreerd tijdschrift, gedrukt op glanzend papier. Daarmee heeft het zijn oude degelijke en sombere habijt afgelegd. Ik kan de korte toegiften die tegenwoordig standaard zijn in dit blad wel waarderen. Het is toch grappig om te zien hoe oubollig de tegenwoordige hang naar huiselijkheid is en hoe die weerspiegeld wordt in de reclames van de Hema, Blokker, Xenos en in de Margriet. Het is nu nog geen geschiedenis, maar deze uitingen in beeldtaal worden dat op den duur wel. Daar zullen de historici van de toekomst dan weer mooie theorieën voor bedenken.
dini helmers
| |
Nederlandsche vogelen op www.kb.nl/bladerboeken
op de site van de koninklijke bibliotheek worden sinds enige tijd ‘bladerboeken’ geplaatst: gedigitaliseerde handschriften en oude boeken die online doorbladerbaar zijn. Op 27 december 2012 werd het vijfde deel van Nederlandsche vogelen gelanceerd, zodat we nu toegang hebben tot alle delen van deze achttiende-eeuwse vogelgids.
In 1770 verscheen het eerste deel en het zou tot 1829 duren voordat alle delen klaar waren. Verschillende auteurs hebben aan dit project gewerkt. Cornelius Nozeman (1720-1786) schreef het eerste deel en begon aan het tweede. Martinus Houttuyn (1720-1798) maakte het tweede deel af en schreef het derde, en Coenraad Jacob Temminck (1778-1858) completeerde het geheel. Er worden 250 Nederlandse vogels beschreven die alle voorzien zijn van een gravure van de hand van de uit Duitsland afkomstige graveur, cartograaf en amateurbioloog Christiaan Sepp. Zijn zoon
| |
| |
Jan Christiaan gaf de reeks uit en maakte na de dood van zijn vader ook de platen. Diens zoon Jan Sepp zou uiteindelijk het laatste deel uitgeven.
De platen meten 27,5 bij 42 cm. en zijn in kleur gedrukt. Men probeerde de vogel levensgroot en zo voordelig mogelijk af te beelden. Van elke vogel is er een uitgebreide beschrijving: de naam, de Latijnse naam en de oorsprong van de naam; andere beschrijvers worden aan het woord gelaten; kenmerken van de vogel, zoals de veren, de kleuren, de afmetingen; wat de vogel eet, hoe hij jaagt en zijn nageslacht verzorgt - alles komt aan bod. Bijzonder zijn de beschrijvingen van hoe de vogels te vangen. Om een gravure te kunnen maken had men namelijk een exemplaar nodig.
Sommige beschrijvingen en ook tekeningen kloppen volgens onze huidige kennis niet meer. Een ‘paauwduif’ behoort volgens de hedendaagse maatstaven tot de sierduiven, die veelal gekweekt zijn. Er worden vogels beschreven die wij in Nederland niet meer zullen spotten, zoals de ‘zee-leeurik’ (leeuwerik) zo die al ooit echt bestaan heeft, want men twijfelde indertijd ook al aan het voorkomen daarvan. De zeemeeuw hebben wij inmiddels onderverdeeld in een aantal verschillende soorten. Genieten is het wel voor vogelende dix-huitièmisten.
dini helmers
| |
Marinus van Hattum (ed.), Hulde aan Helmers. Lofdichten op Jan Frederik Helmers (1767-1813) ter gelegenheid van zijn 200ste sterfdag op 26 februari 2013. Amstelveen, EON Pers 2013. 107 p., ill. Prijs: € 10. Te bestellen via info@zaakhaes.nl.
de dichter jan frederik helmers is alweer tweehonderd jaar dood. In die afgelopen twee eeuwen zijn er lofdichten van zeer diverse kwaliteit geschreven door verschillende personen: B.H. Lulofs, L. Rietberg, M.C. van Hall, C. Loots om er een paar te noemen. Willem Bilderdijk hield op 25 november 1813 een lezing in dichtvorm. Nu Lotte Jensen aandacht vraagt voor Helmers, lijkt deze achttiende-eeuwse dichter weer wat meer in de belangstelling te komen. Zo vinden we op internet een vers op hem van Dick van Leijenhorst.
Van Hattum, een Helmers-kenner en op hem gepromoveerd, heeft aan de publicatie van de lofdichten een fikse inleiding toegevoegd over leven en werken van Helmers. Van Hattum heeft zijn onderzoek nog lang niet gestaakt en speurt nu ook het internet af. Daar is de Hollandse natie integraal terug te vinden (books.google.nl) alsmede veel ander werk van de dichter. Aardig zijn de vele illustraties die in de Hulde zijn opgenomen.
dini helmers
| |
As fábulas de La Fontaine de São Vicente de Fora / Les fables de La Fontaine du monastère de Saint-Vincent à Lisbonne. Met inl. van António Coimbra Martins en foto's van Roberto Santandreu. Parijs / Lissabon, Chandeigne / Nova Terra 2008 (2de dr.). 200 p., ill. Prijs: € 25.
een niet-alledaagse uitgave van de fabels van La Fontaine, althans een flinke selectie daaruit. De in totaal 38 fabels zijn verbeeld in evenzovele manshoge tegeltableaus die zich bevinden in het onlangs gerestaureerde augustijner klooster São Vicente de Fora in Lissabon. In het boek is elk van die achttiende-eeuwse tableaus voluit afgebeeld over de hele (oblong) pagina, met een extra detailopname in de tekst van de betreffende fabel. Alle illustraties zijn uiteraard in kleur, dat wil zeggen in het blauw van de talloze tegeltableaus, en dus ook deze, die Lissabon telt. Van de steeds identieke cartouches van de tableaus is het grootste deel weggelaten, zodat de fabelscènes de pagina's geheel vullen. Aan het eind van het boek staat een foto die een goed idee geeft van hoe men zich de enorme tableaus in situ moet voorstellen. De fabels zelf zijn opgenomen in het Frans en het Portugees. De prijs is buitengewoon schappelijk voor zo'n aantrekkelijk en fraai uitgegeven boek. Maar nog aantrekkelijker is
| |
| |
Het tableau voor ‘Le chameau et les bâtons flottants’ (illustratie uit besproken boek, p. 63).
het om, mocht u in Lissabon zijn, het klooster te bezoeken, waar binnenplaatsen, gangen en trappenhuizen getooid zijn met nog vele tientallen andere tableaus met onder meer taferelen uit de geschiedenis van Lissabon. De eveneens in het klooster ondergebrachte sarcofagen der Portugese vorsten en vorstinnen zijn, althans visueel, aanzienlijk minder spectaculair.
anna de haas
| |
Hal Gladfelder, Fanny Hill in Bombay. The making & unmaking of John Cleland. Baltimore, Johns Hopkins Press 2012. 312 p. Prijs: € 44,50.
fanny hill is nooit van d'r leven in bombay geweest, maar mogelijk had ze daar wel haar ‘roots’ want haar creator, John Cleland, spendeerde er ruim tien jaar. Hij maakte daar aanvankelijk een aardige carrière van soldaat tot advocaat in dienst van de East India Company, bemoeide zich op nogal dwarse wijze met een paar controversiële rechtszaken, keerde terug naar Engeland toen zijn vader op sterven lag en besloot uiteindelijk India voor gezien te houden. Hij broedde zelfs een plan uit om met de Portugezen een concurrent van zijn vroegere werkgever op te richten. Hij lag overhoop met zijn moeder, die bang voor hem was en met wie hij slechts contact had via haar advocaat. Hij zat een tijdje in de gevangenis wegens schulden, was platzak en werd broodschrijver.
John Cleland (1709-1789) was kortom geen gemakkelijk heerschap. Hij was zeker iemand die zich weinig aantrok van conventies en van ‘hoe het hoort’. Zijn faam dankt hij aan zijn roman Fanny Hill, or the memoirs of a woman of pleasure (1748/49), dat wel gekwalificeerd is als het ‘chef d'oeuvre of English erotica’ en door anderen gewoon als pornografie. Om u een idee te geven: H. Montgomery Hyde beschrijft het in zijn History of pornography (1964) als bevattende ‘scenes of attempted rape, seduction, different kinds of intercourse, homosexuality and flagellation together with instructions how to simulate virginity’ (p. 99). In 1750 verscheen een door Cleland zelf
| |
| |
enigszins gekuiste versie, waaruit hij voornamelijk de ‘sodomitische’ passages verwijderd had. Om onduidelijke redenen is hij noch de uitgever ooit veroordeeld voor dit boek en het is ook nooit verboden, maar in 1964 werden in Engeland op last van de rechter 171 exemplaren van de pocket-editie in beslag genomen en vernietigd. De sodomitische passages kregen pas in 1985 hun plaats in het boek terug (Gladfelder, p. 6).
Fanny Hill in Bombay is geen echte biografie van Cleland, al biedt Gladfelder, op grond van nieuwe archivalische vondsten, wel interessante aanvullingen op de standaardbiografie van William Epstein (John Cleland: images of a life, 1974). Gladfelder gaat uit van Clelands geschriften en hij probeert vooral diens ‘authorial life’ te reconstrueren, zoals dat onder meer blijkt uit Clelands krantenartikelen en zijn Dictionary of love (een bewerkte vertaling uit het Frans). Daardoor bevat het boek allerlei letterkundige uitweidingen, die niet iedereen zullen aanspreken. Ook de wat psychologiserende ondertoon is soms hinderlijk voor wie daar niet veel mee op heeft. Maar al wil Gladfelder zelf de conclusie niet trekken, Clelands preoccupaties met sodomie zijn onmiskenbaar en de suggestie dat de schrijver zelf bekend was met zo niet in dergelijke kringen is wel erg sterk. Al met al toch een zinvolle en intrigerende bijdrage aan de kennis van 's mans leven en werken.
anna de haas
| |
Jeannette E. Koch e.a. (red.), Harba lori fa! Percorsi di letteratura fiamminga e olandese. Napels, Università degli studi di Napoli ‘l'Orientale’ 2012. 804 p., ill. Prijs: onbekend (maar het boek is in pdf te vinden op internet: http://opar.unior.it/1631/).
aha! u bent erin getuind! u dacht dat het Italiaans was, dat ‘Harba lori fa’. Maar nee, het is het refrein uit een lied van Jan i van Brabant (1253-1294). Wat het ook mag betekenen, de Italiaanse studenten Nederlands - voor wie deze bundel bedoeld is - zullen de hierbij geplaatste noot (p. 10) beter begrijpen dan ik met mijn non-existente Italiaans (en trouwens dito Middelnederlands) en nogal elementaire Italiaanse woordenboek.
Hoe dat ook zij, speciaal voor deze vuistdikke bundel heeft een keur aan Nederlandse en Italiaanse specialisten een bijdrage op zijn of haar vakgebied geschreven. Dat vakgebied is de Nederlandse literatuur, van de middeleeuwen tot op heden. Bijdragen over de achttiende eeuw (p. 309-362) zijn van de hand van Marleen de Vries, Jeannette Koch en ondergetekende en gaan over respectievelijk ‘Scrittrici dell'Illuminesco’ (schrijfsters van de Verlichting), Betje Wolff & Aagje Deken, en het toneel. Het hoofdstuk over Bilderdijk van Martien C. de Jong (p. 373-386) is ondergebracht bij de negentiende eeuw.
Alle bijdragen zijn in het Italiaans, literaire citaten in het Nederlands én Italiaans. Het is al met al niet alleen een fikse vertaalklus geweest, ook het samenstellen van deze bundel moet een tour de force zijn geweest. Petje af! Nu maar hopen dat de Italiaanse studenten deze enorme inspanning van de samenstellers, en de bescheidener inspanning van de auteurs, weten te waarderen. De namen van de samenstellers-redacteuren staan schandelijk genoeg noch op het omslag noch op de titelpagina vermeld, maar dat zijn: Jeannette Koch, Franco Paris, Marco Prandoni en Francesca Terrenato. Ere wie ere toekomt.
anna de haas
| |
Peter de Grote. Een bevlogen tsaar. Tentoonstellingscatalogus. Amsterdam, Museumshop Hermitage 2013. 254 p., ill. Prijs: € 29,95.
tentoonstellingscatalogi worden tegenwoordig vaak zeer fraai uitgegeven en Peter de Grote is daarop geen uitzondering. Een fors boekwerk, met een schat aan illustraties en informatieve hoofdstukken door ter zake kundigen, al zal de Nederlandse lezer tussen alle Russische namen alleen die van Jozien Driessen van het Reve herkennen (over ‘Peter de Grote en zijn Hollandse leermeesters’). Maar weest u gerust: alle teksten zijn in het Nederlands.
| |
| |
Peter de Grote was een echt autocratische vorst, wat voor zijn omgeving, werknemers, paladijnen en favorieten soms ellendig kon uitpakken, maar hij was óók de grote hervormer van wat bij ons toen Moscovië werd genoemd. Op allerlei terreinen is hij vernieuwend, zo niet een grondlegger geweest. Peter wilde zijn land moderniseren en aangezien het feodale Rusland nooit gedeeld had in de wetenschappelijke, technische en artistieke ontwikkelingen in West-Europa, was er een grote achterstand in te halen. Voor zijn hervormingen richtte Peter de Grote dus zijn blik op het Westen.
In de jaren van zijn regering schafte Peter talloze objecten van zeer uiteenlopende aard aan via zijn agenten her en der in West-Europa: in Rome, Venetië en Amsterdam bijvoorbeeld. Of ze werden hem aangeboden, want de mare dat Peter de Grote ‘verzamelde’ ging natuurlijk spoedig rond. De collectie menselijke lichaamsdelen op sterk water van ‘onze’ Frederik Ruysch, die grotendeels in Peters Kunstkamera belandde, is inmiddels een befaamd voorbeeld. Ook wapens, penningen, gereedschappen, medische en nautische instrumenten en zonnewijzers vonden hun weg naar Moscovië. En, voor wie daar benieuwd naar is na mijn artikel over silhouetkunst in het vorige nummer van de Mededelingen: een pantograaf. Met zijn collectie West-Europese schilderijen en antieke beeldhouwwerken legde Peter ‘de basis [...] voor het verzamelen van kunstwerken in Rusland’, waar beeldhouwkunst zelfs ‘vrijwel onbekend’ was (p. 104). Een deel van die collectie ging naar het Kikin Huis in Petersburg, dat zo het eerste Russische openbare museum werd (p. 120). En nog iets: Peter ordonneerde zijn medewerkers en hofhouding om kleding naar West-Europese snit te dragen.
Dit alles en nog veel meer staat in de catalogus, maar is natuurlijk ook te zien op de tentoonstelling . En ‘dit alles’ is in feite door en door achttiende-eeuws. Dat maakt aanschaf van de zéér schappelijk geprijsde catalogus natuurlijk een must, maar een bezoek aan de tentoonstelling (t/m 13 september in de Hermitage in Amsterdam) is dat voor een echte dixhuitièmiste nog veel meer: een feest van herkenning.
anna de haas
|
|