Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 34
(2011)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
‘Goede morgen, landgenoten!’
| |
Historische entourage van de lezerVoordat ik aan de hand van passages uit de Janus Verrezen het lezerspubliek ga verkennen, wil ik iets zeggen over het totale maatschappelijke kader en het spanningsveld waarbinnen die landgenoten/lezers werden aangesproken. De tijd waarin het blad verscheen, is niet alleen globaal die van de achttiende eeuw - als tegengesteld aan, laat ons zeggen, de zestiende of eenentwintigste eeuw - die tijd is zelfs binnen de achttiende eeuw een zeer specifieke periode. Een landgenoot die in 1795 blijft slapen, is bepaald een rara avis. Laat ons de tijd waarbinnen de Janus Verrezen begint uit te zenden, enigszins willekeurig vaststellen als de periode 1780-1800. Voor het eerst in deze eeuwhelft werd de bevolking in haar geheel betrokken bij een revolutionaire situatie. Voor het eerst in de gehele eeuw (waarschijnlijker zelfs: sinds eeuwen) waren alle bevolkingslagen nolens volens gedwongen, of voelden zij zich gedwongen, positie te kiezen ten aanzien van alle wezenlijke politieke punten die een samenleving fundamenteel structuur geven. Het ging om keuzes voor een ‘aristocratische’, ‘democratische’, ‘anarchistische’ bestuursvorm. Om gelijkberechtiging van alle (of: de meeste) minderheden. Om oorlog met het buitenland, met alle gevolgen voor de eigen economie. Om de worsteling met het probleem of er zoiets kan bestaan als een partij die in principe het beste met het land voorheeft en die om die reden andere partijen het zwijgen mag opleggen. | |
[pagina 169]
| |
Het ging om de fundamentele kwesties in het leven. Om een eindeloze reeks problemen van sociale, maatschappelijke, godsdienstige, ideologische aard (waarbij die termen volstrekt niet die afgezwakte en retorische functie hebben van rond 2010). Niemand kon zich eraan onttrekken. De boer op Texel niet en de patriciër op de Herengracht niet. De verhitte Leidse student niet en de Jiddisch sprekende immigrant uit ‘Duitsland’ niet. Men móest een standpunt innemen, al was het slechts om een ander standpunt niet te laten zegevieren. Die keuze had zeer praktische gevolgen op allerlei terreinen. Bijvoorbeeld voor het inkomen, voor de verhouding met de buren, voor de mogelijkheid om al dan niet tot een bepaalde culturele organisatie te mogen (blijven) behoren. Diegene onder de landgenoten die nog niet wakker is, kan het beter snel worden! Deze politieke, intellectuele entourage is de entourage waarin de Janus Verrezen verschijnt. Dat gebeurt zelfs tijdens het hoogtepunt van het fermentatieproces: de jaren 1795-1798. Vanaf 1780 kristalliseren zich langzaam de partijen, worden politieke theorieen opgebouwd, worden principes moeizaam in de praktijk uitgeprobeerd, en stuit men op het probleem dat democratie en verlichting misschien alleen met geweld opgelegd kunnen worden. Aan het eind van die periode, in 1798, wordt de Republiek opgeschrikt door twee staatsgrepen, waarbij men een andere vorm van overtuigingskracht uittest. ‘Goede morgen, landgenoten! Hier is de farc-zender, Tanja Nijmeijer speaking.’ | |
De gekozen vorm: beperking van de lezers?De Janus Verrezen is een periodiek. Valt er op grond daarvan iets te zeggen over het lezersbestand? Een moeilijke kwestie. Wanneer we de kranten even wegdenken - die doorgaans meer een zuiver berichtgevende dan een opiniërende functie hadden - dan is een theoretisch onderscheid denkbaar tussen bladen met een voorlichtende, recenserende functie op het terrein van wetenschap en literatuur (zoals de Vaderlandsche Letteroefeningen); bladen met een algemeen analyserende functie ter zake van brede maatschappelijke en morele problemen (zoals de nog steeds voorkomende spectators); en bladen die zich al of niet satirisch bezighielden met concrete politieke problemen, met concrete personen en concrete gebeurtenissen. Van al deze tijdschriften is vrijwel nooit hun oplage of lezersbestand bekend,Ga naar eind2 te meer daar het hebben van een vast abonnement hoogstwaarschijnlijk nauwelijks voorkwam. Wanneer we ons tot de groep van ‘politieke’ bladen beperken, waartoe ik voor het gemak de Janus Verrezen reken, dreigt het gevaar dat we lezers gaan aanwijzen op grond van het standpunt van het blad. De redenering is bekend: aangezien een blad dit of dat standpunt inneemt, moeten de lezers behoren tot die of die groepering waarvan we op grond van andere gegevens weten dat dat standpunt werd gedeeld. Het zou een aparte, maar moeilijk uitvoerbare opgave zijn om uit te zoeken in welke mate er een soort neutraal lezersbestand voorhanden was; waar er, voor de periodieke pers, nog mogelijkheden bestonden te overtuigen, lezers te winnen en tot een bepaald standpunt over te halen. Er werden daartoe inderdaad soms bewust pogingen ondernomen. De patriotten hadden zo meer dan één blad opgericht om de Hollandse boeren - en boeren zullen in het algemeen nogal prinsgezind zijn geweest - voor te lichten over de logica van hun politiek. Hier moet ook het probleem van de alfabetisatie in de Nederlanden kort aan de orde worden gesteld: wie kon er zo'n blad lezen? De situatie verschilde per provincie en per stad. Voor Amsterdam geeft Hart voor het decennium 1790-1800 zo'n twintig procent niet-lezers (mannen waren meer gealfabetiseerd dan vrouwen).Ga naar eind3 Het is moeilijk daaruit | |
[pagina 170]
| |
conclusies te trekken. Uiteraard zal de niet-lezer tot de onderste sociale laag van de bevolking hebben gehoord. Desondanks kunnen we hem als potentiële lezer/hoorder, ook van de Janus Verrezen, niet geheel op voorhand uitsluiten. Te vaak komt, ook in de literatuur, de figuur voor van bijvoorbeeld de boer die van buren of bekenden, thuis of in kroeg of koffiehuis, een blad of pamflet krijgt voorgelezen, waardoor hij in de gelegenheid wordt gesteld eigen inzichten te vormen over gebeurtenissen en standpunten. Eventueel moeten we in de discussie betrekken de bekende idee, dat ‘de’ tijdschriften door ‘de’ burger in ‘het’ koffiehuis werden gelezen en becommentarieerd. Dit is met betrekking tot de spectators overbekend, hoewel nooit overtuigend aangetoond, en ook heel wel acceptabel. Alleen, wat moeten we met zo'n lezersgroep als ‘de burger’? Valt daaronder zowel de intellectueel als de ambachtsman? Zonder meer externe gegevens in handen te hebben, bij een specifiek blad, lijkt deze categorie onbruikbaar. Het ziet ernaar uit dat het beter is de Janus Verrezen zelf te lezen om te zien tot welke mensen het blad zich richt. Voorzichtigheid is geboden. Want het zal duidelijk zijn dat, wanneer de Janus Verrezen zich bijvoorbeeld zou richten tot (geëmancipeerde) vrouwen, dit niet wil zeggen dat die vrouwen daarom ook in feite een belangrijk deel van het lezersbestand vormden. Het kan immers een literaire truc zijn, een vorm van fictie. Het zou desondanks wel iets kunnen zeggen over het gewenste lezersbestand. Daarmee treedt dan, binnen het blad, toch een soort wisselwerking op tussen de auteur en ‘een’ lezer, waarvan eventueel onderzocht kan worden of die lezer ook in de werkelijkheid kon bestaan. Misschien ook moeten wegens de inhoud van de Janus Verrezen in ieder geval bepaalde categorieën lezers uitgeschakeld worden. | |
De moeilijkheidsfactor als schiftingscriteriumBij nogal wat achttiende-eeuwse teksten wordt opgemerkt dat die tekst ‘toch nauwelijks door iedereen begrepen kon worden en dat dus...’.Ga naar eind4 Hier wordt een bepaalde complexiteit of verwevenheid met het tijdseigene opgevoerd als factor die de lezerskring beperkt. De opmerking is gebaseerd op de observatie dat er veel verwijzingssystemen, innuendos, naamgrapjes en wat al niet in die teksten voorkomen; en dat dit die teksten moeilijk te begrijpen maakt. Dit nu is iets waar alle achttiende-eeuwers, ook in andere landen, aan gewoon waren. Het werd bewust als spel gespeeld tussen auteur en lezer. Het is deels het gevolg van de wettelijke kaders die het veel minder dan nu mogelijk maakten om personen met naam en toenaam te attaqueren. Het is ook een gevolg van de morele gewoonte dat inderdaad niet rechtstreeks te doen. Het spel met emblemen en namen is een nationale en internationale sport die bij ons niet meer zo gebruikelijk is. De gehanteerde verwijzingssystemen waren aan tijdgenoten doorgaans heel goed bekend. Gezien hun culturele achtergrond waren zij bijvoorbeeld, beter dan wij, op de hoogte van de klassieke mythologie en wisten zij de implicaties van die verhalen toe te passen op een bepaalde persoon. Iedereen bezat wel een meer dan oppervlakkige kennis van de emblematische, morele eigenschappen van bijvoorbeeld de dieren, de kruiden waarmee de auteur van de Janus Verrezen zijn alinea's stoffeerde. Gezien de opvoeding had een ieder daarnaast een grondige kennis van de bijbel. De gemiddelde boer zal beter de implicaties van een benaming als ‘De overzeesche Babyloniër’ (balling uit Utrecht?) begrepen hebben dan de gemiddelde lezer van nu.Ga naar eind5 Kortom, op grond van wat nu voor ons in de Janus Verrezen tamelijk cryptisch is, kunnen we niet concluderen dat de Janus Verrezen en soortgelijke teksten geschreven werden voor een bepaalde groepje intellectuelen of voor toenmalige ‘Opperlandse’ | |
[pagina 171]
| |
Titelplaat van de Janus Verrezen, deel 1 (privé-exemplaar).
puzzelexperts. Desondanks is de Janus Verrezen af en toe wel degelijk erg cryptisch. Misschien is dat toe te schrijven aan de mogelijkheid dat de auteur anders reëel gevaar liep opgepakt te worden. Iets dergelijks lijkt hij te bekennen wanneer een welmenende correspondent, Sincerus, hem als volgt onderhoudt op dit punt: Ondertusschen gaat gij met uwen hieroglyphischen trant van schrijven voort; en maakt, zodoende, dat veele uwe ingewikkelde uitdrukkingen en geheimzinnige uitweidingen (hoe zeer ten onrechte) voor kunstige droomen en verçierde Hersenbeelden houden. - Ik lees u | |
[pagina 172]
| |
dikwils met het grootste genoegen, te weten - dan, wanneer mij den tijd niet ontbreekt om met u te ontcijfferen, en wanneer het mij gelukt [...] om uwe voorstellingen uit de beeldsprakige in mijne moedertaal overtebrengen. En inderdaad acht de Janus Verrezen het praktisch veiliger om, met Pythagoras, de hete hangijzers door symbolen te blijven verhullen: De groote vraag is eenvoudig, maar: - Zullen de menschen het mij niet kwalijk nemen, wanneer ik zo maar zonder eenige Complimenten, hunne goede natuurgenoten zoo vlak op de huid ga zitten [...]. Is het niet veiliger met den knuppel in 't honderd te werpen, dat is te zeggen - al mikkende: - om geen ongelukkigen te treffen? - Dan, om even als de hondenslagers, het corpus delinquens in de handen te houden? - Onze Natie is op dit stuk een weinigjen delicaat. Zij wil wel op een decente manier bestraft, maar niet uitgejouwt worden.Ga naar eind7 Dit antwoord van Janus Verrezen is een nogal praktisch antwoord en zegt niets over de wijze van vormgeving. Zijn antwoord behandelt niet het moeilijkheidsprobleem, maar verwijst naar de politierechter. Misschien begreep hij de vraag niet zo goed. Inderdaad lijkt Sincerus te lijden aan de wat vroegnegentiende-eeuwse ziekte en het verlangen, het zeer uitgebreid en helder te willen hebben over niets. Voor zover we Janus' argumentatie serieus willen nemen is zijn visie toch wel begrijpelijk. Wanneer we afzien van zijn vrees voor de praktische gevolgen, lijkt in zijn antwoord schuil te gaan het verlangen om zijn aanvallen algemeen te houden, een diepere waarheid aan het licht te brengen. Zelfs heden ten dage wordt het in zekere mate als betamelijker gezien om een systeem of partijprogram aan te vallen, dan om van deze of gene persoon te zeggen dat hij een ordinaire duitendief, een baantjesjager of een verkapt marxistisch moordenaarshulpje is. Janus doet dat wel degelijk, maar in hiërogliefen. Daarmee staat tegelijk iets vast over zijn verhouding met zijn lezers: Janus wil hen vasthouden om ze méér te leren. Hij wil hen niet onmiddellijk van zich vervreemden door un chat un chat te noemen. | |
Zakelijker gegevens over de lezersWanneer we iets uit de colofons zouden mogen afleiden en het daarin voorkomende lijstje van verkooppunten, dan kunnen we concluderen dat het leespubliek van de Janus Verrezen een ‘randstedelijk’ publiek was. Dat lijstje bevat namelijk (soms meer) verkooppunten in Utrecht, Den Haag, Leiden, Amsterdam (vijf stuks!), Haarlem, Rotterdam en Alkmaar; ‘en alöm elders’. Nu is er zeker geen garantie dat de Janus Verrezen niet vaak | |
[pagina 173]
| |
elders werd verkocht. Misschien vonden in dit geval auteur of uitgever het niet de moeite waard de groei van verkooppunten extensief te vermelden; - dat lijkt trouwens wel usance bij andere bladen in de achttiende eeuw. Maar ten minste over de genoemde verkooppunten hebben we zekerheid. De adressen waarnaar lezers hun correspondentie kunnen versturen, bevinden zich in de steden Rotterdam, Amsterdam en Utrecht, alsmede in Den Haag. Een goede spreiding voor het gebied waar het patriottisme c.q. alle politieke controverse het meest expliciet optrad. Een wat gevaarlijke stelling, want al was het zeker iets rustiger in de landprovincies en in het Benedenmoerdijkse, in een gebied als Friesland was er welhaast een burgeroorlog gaande tussen de patriotten onderling, terwijl Leeuwarden toch niet prijkt op de lijst verkooppunten. Het kan zijn dat we in dit geval niet teveel rekening moeten houden met het colofon, dat zich zo verdacht weinig wijzigt. Een tweede zakelijk gegeven is de populariteit van het blad. Daarvan moet zonder meer sprake zijn geweest, gezien het verschijnsel van een tweede druk van een aantal afleveringen.Ga naar eind8 Zolang we ervan uitgaan dat de Janus Verrezen zichzelf moest bekostigen, en niet gefinancierd werd door de auteur, vanuit een partijkas of door de regering, wijst bovendien het feit dat er drie volledige jaargangen konden verschijnen, op een groot lezerspotentieel dat het lang volhield. Het blad zou het nog langer hebben volgehouden als de auteur er zelf niet genoeg van begon te krijgen, zoals hij meermalen in de derde jaargang meedeelt. Drie jaargangen: dat record lijkt alleen door de Post van den Neder-Rhyn te worden overtroffen.Ga naar eind9 Bovendien is er geen enkele aanwijzing dat er subsidiëring van elders kwam, zoals dat bijvoorbeeld het geval was bij Van Goens' Ouderwetsche Nederlandsche Patriot.Ga naar eind10 Wat is er verder aan zakelijker gegevens te vinden over de lezers van de Janus Verrezen, zonder dat het blad zelf dit wegens het fictieve karakter van de tekst blokkeert? Curieus is een passage waarin een correspondent - laten we hem even voor werkelijk bestaand aanzien, daar ditmaal het gegeven niet aan informatieve waarde verliest, mocht dat niet het geval zijn - te weten, de ‘Waterlandsche Babiloniër’, schrijft: [...] met die hoop bezwangerd ijl ik [..] naar mijn' Boekverkooper - en bestelde hem weekelijks een Exemplaar. - Eenige weeken lang kwam mij, bepaaldelijk op den gezetten dag, een No. ter hand [...] Maar ziet, wat gebeurd er? Op het uur dat ik gewoon was van een nieuw No. te ontfangen, kwam de drukkers jongen mij berichten, dat er dien dag geen zoude uitkomen [...]. Daar zit ik er nu mooi toe! dacht ik [...] en in de daad, ik zat eenige woensdagen te vergeefsch op een nieuw No. te staroogen - eindelijk! - er komt een nieuw No.Ga naar eind11 Deze passage is in zoverre opvallend omdat hier sprake is van een thuis bezorgd abonnement op de Janus Verrezen. Een gegeven van deze aard is in de achttiende eeuw niet vaak terug te vinden. Men vindt dat systeem vooral bij populaire auteurs.Ga naar eind12 Vermoedelijk werd dit soort abonnementen alleen genomen door wat kapitaalkrachtiger lezers. De prijs van een enkele aflevering van de Janus Verrezen - een dubbeltje - is normaal in die tijd en voor iedereen haalbaar.Ga naar eind13 Maar een abonnement van zeg ruim f 5 (min of meer een weekloon) lijkt me wat prijzig voor een ambachtsman. Wanneer dit verschijnsel bij de lezers van de Janus Verrezen meer voorkwam - en waarom niet, juist wanneer het hier slechts zo in het voorbijgaan wordt genoemd - dan behoren ze niet tot de toenmalige minimumloners. Daarbij behoort dan een gevolgtrekking die men in 2011 niet zou kunnen maken: namelijk dat bij dat wekelijks inkomen waarschijnlijk ook een hoger educatieniveau behoort. | |
[pagina 174]
| |
Titelblok met tweekoppig titelvignet van de Janus Verrezen (privé-exemplaar).
Daarmee verruimen zich weer de mogelijkheden voor de auteur van de Janus Verrezen om binnen zijn blad wat complexer literaire middelen te gebruiken en ‘hiëroglyfisch’ te schrijven. Zijn lezers zijn het gewend.
Een aanwijzing dat de Janus Verrezen tevens behoorde tot die reeks bladen waarop leestafels en koffiehuizen een abonnement hadden, is te vinden in een ingezonden brief, gedateerd 1 november 1795, waarin de Waterlandsche Babiloniër opnieuw aan het woord komt. Hij krijgt een antwoord van de redacteur. In zijn brief schrijft de Babiloniër over de reacties die hij bij anderen waarnam toen zij nummer 30 van de Janus Verrezen lazen. Deze aflevering was een langverbeid nummer, omdat de Janus Verrezen daar zijn eigenlijke standpunt zou expliciteren: Ik heb ‘er gezien, die het arme blaadjen - even als een kaartspeler eene kwade kaart - met een’ vuistslag, op de tafel neêrkeilden: terwijl andere, even als zoo veele schuddebolletjens, hunne hoofden - heen en weder slingerden: zoo - dat ik in hun gezelschap vrij wat werk had, om mijn lachen te bedwingen, over de misnoegdheid van sommigen.Ga naar eind14 Die situatie lijkt zich hier af te spelen in een publieke gelegenheid. In zijn antwoord memoreert Janus dat ook hij wel eens zoiets heeft meegemaakt. Heb ik geen ooggetuige moeten zijn, dat een mijner papieren kinderen, en wel een No. 29, moordadig, in mijn bijzijn, vermoord en aan stukken gescheurd werd! - Gij kunt het zelve naargaan, indien gij vader zijt, hoe ik, bij zulk een barbaarsch Toneel, te moede geweest moet zijn. - Dat zachtaardig en waarlijk lieftallig kind, zag naauwlijks het levenslicht, of een zwart-gespikkelde Burger van Nigritien scheurde het, van onderen op, in twee stukken, en kloofde hiermede tevens, mijn welgelijkend tweekoppig pourtrait, in tweeën.Ga naar eind15 - Dan - het bleef hier niet bij. Met zijne ongewijde handen ging hij voort met scheuren, tot dat het geheele No. ver- | |
[pagina 175]
| |
nield, en, in kleine stukjens verbrijzeld, voor hem op tafel lag. De meeste van deze ongelukkige overblijfsels vonden hun graf in een afzichtelijk kwispeldoor [...]. Kennelijk is hier sprake van een toneel in een koffiehuis of iets dergelijks. Vanouds worden dergelijke gelegenheden voornamelijk in verband gebracht met de burgerij, als de voornaamste groep frequenteerders. Wij vinden dus opnieuw een aanwijzing voor de populariteit bij - de beschrijving doet hier weinig fictioneel aan - een groep lezers die we niet in de onderste regionen van de samenleving moeten plaatsen. Een andere aanwijzing voor populariteit, althans van het tijdschrifttype Janus, is te vinden in een andere brief, opnieuw van de Waterlandsche Babiloniër, waar deze zegt dat na de contrarevolutie van 1787 de Janus (die van 1787 dus) alom herlezen werd en geanalyseerd, om te zien in hoeverre de politieke bespiegelingen van de Janus de daarna opgetreden situatie voorspelden en uitlegden:Ga naar eind16 er waren geene exemplaaren genoeg meer van te bekomen - men wilde het wel dubbel, ja driedubbel betaalen [...].Ga naar eind17 Die naam en faam zal zeker de afzet van de Janus Verrezen ook ten goede zijn gekomen. En wanneer we de Janus Verrezen zelf mogen geloven, is dat ook zo. Want in een ‘Stille overdenking’ vraagt de auteur zich af: waarom er niet mee opgehouden?Ga naar eind18 In Nederland zijn de politieke theologen toch nooit met redelijke argumenten te overtuigen? Maar, zo vervolgt hij: Beken het openhartig, mijn vriend! is de eerzucht, is uw voordeel er niet mede gemoeid; jeukt het hem daar niet? - Zeggen uw uitgevers, uw boekverkoopers u niet, dat gij een allerliefst man zijt; dat gij de beste talenten van de waereld bezit, om incognito uw hof bij de Natie te maken? - Hebt gij niet een groot getal lezers? Vindt men overal janus niet op tafel liggen? Populair was de Janus Verrezen dus genoeg. Toch hebben we nog steeds te weinig houvast om de lezers als groep verder te benoemen. Er zijn er in ieder geval genoeg geweest die slecht met hun klassieke talen uit de voeten konden. Zo schrijft de auteur al vrij vroeg na het starten van de Janus Verrezen in een spottende voetnoot bij zijn in de hoofdtekst gebruikte adagium ‘Pro captu lectoris habent sua libelli’: Ik heb dit expres vertaald; omdat er reeds verscheiden klachten tegen janus zijn ingekomen, ter oorzake van zijne nalaatigheid in 't overzetten der Latijnsche spreuken.Ga naar eind19 Dat gedoe zal voor de intelligentsia niet nodig zijn geweest. Maar daarom is die groep als lezersgroep natuurlijk niet uit te sluiten, We kunnen hoogstens concluderen dat er ook een lezersgroep was die de Latijnse school niet bezocht had, of die het daar geleerde niet (langer) machtig was. We hebben hier weinig houvast. Bij dit punt aangekomen moeten we in ieder geval constateren dat het veelvuldig gebruik van Grieks en Latijn ten minste een deel van de tekst in zijn volle omvang slechts voor een kleine groep lezers te savoureren heeft gemaakt. En wel de groep met een hogere of universitaire opleiding. Zelfs Hebreeuws komt voor in het arsenaal van de Janus Verrezen. Zo tekent de auteur, in een excurs over de ezel van Bileam,Ga naar eind20 in een voetnoot aan: | |
[pagina 176]
| |
Bileam of םעלב, het eigen naamwoord van een zeer vervolgziek man. Sommigen willen, dat het samengesteld is, uit לב en םע: en dan zou het zoo veel beteekenen kunnen, als een volk dat versleten wordt.Ga naar eind21 Kunnen of moeten we deze passage niet opvatten als bewijs van complexiteit? Ik meen van niet. In de kerken van de Hervorming werd het volk gedurig dit soort uitleggingen cadeau gedaan. Juist in genoemde passage wordt de ezel sprekend weergeven; en dan spreekt die ezel in heuse gothische letters. In de letter van de bijbel van de gewone gelovige, van de kerkdienst.Ga naar eind22 Vermoedelijk is er geen werkelijke kennis van het Hebreeuws verondersteld. Dat lijkt bevestigd te worden in een vergelijkbare passage. In een ‘Extract van een brief uit China, zonder datum’ worden de Chinese begrippen voor monarch, senaat (Ta-sjou, Sjou sjou) en dergelijke vermeld. In een voetnoot worden die begrippen in het origineel weergegeven, dat wil zeggen in de originele taal. Voor zover ik kan zien, worden daar echter geen Chinese karakters afgedrukt. Wél Arabisch schrift.Ga naar eind23 Dat lijkt erop te wijzen dat in dit soort ‘moeilijke’ passages als het ware een bepaalde geleerdenstijl wordt gehanteerd of geïmiteerd. Terwijl die geleerderigheid tegelijk belachelijk gemaakt wordt. Het enige wat we uit deze typografische taalspelletjes kunnen opmaken, is dat ze alleen binnen een beperkte kring van deskundigen ten volle genoten konden worden. Op grond van de externe gegevens alleen en van zakelijke gegevens binnen de Janus Verrezen zelf, komen we weinig verder dan te mogen constateren: de Janus Verrezen kende een grote populariteit tijdens de periode van verschijnen. De lezers zijn moeilijk benoembaar. Zij bevonden zich in ieder geval in de provincies Holland en Utrecht. Waarschijnlijk behoorden weinigen tot de laagste bevolkingsgroepen. Tot de lezers van de Janus Verrezen behoorden zeker leden van de intelligentsia en de leisure classes. Wij moeten hen echter ook zoeken bij de brede burgerstand. | |
De Janus Verrezen over volk en geleerdenEr is één passage in de Janus Verrezen die althans vanuit het oogpunt van de auteur een bepaalde groep lezers lijkt uit te schakelen: het ‘volk’. Die passage is in bepaald opzicht hier niet goed bruikbaar, omdat de auteur daarin iets meedeelt over hoe zijn werk is vormgegeven. De tekst verschaft als het ware een literair programma. Wellicht valt toch iets te concluderen met betrekking tot de feitelijke lezer. Het eerste nummer van het derde deel bevat een tekst waarvan de auteur zegt dat die eigenlijk als praelegomena bij het eerste deel gelezen moet worden: een ‘Aanprijzende Voorreeden van den hoogleeraar Hollofernus’. Iemand met deze naam is een onthoofd persoon, als het ware een andere Janus, wiens kop aan het begin van elk nummer prijkt. Deze Hollofernus zegt dat het werk uit niets anders, dan uit fragmenten, onuitgewerkte schetsen, hier en ginds verspreide trekken, en vluchtige invallen bestaande is [...]. Met één woord het is geen volksboek. - Dit weet de Schrijver zelf wel: - Ook wil hij het niet als zodanig beschouwd hebben.Ga naar eind24 Geen volksboek. De redacteur zal ongetwijfeld het oog hebben op die langdradige verhalen, gecomponeerd volgens het principe ‘en toen... en daarna...’ (heel anders dan de Janus Verrezen dus). In dit soort verhalen worden allerlei avonturen beschreven van ridders en dergelijke; ze waren sinds de middeleeuwen populair en werden tot ver in de negentiende eeuw gedrukt. Hun rol werd in de achttiende eeuw overgenomen door de roman. | |
[pagina 177]
| |
Het is nu niet belangrijk een analyse te geven van die volksboeken. Die zijn immers heel anders vormgegeven dan de teksten van Laurence Sterne en Jean Paul die de Janus Verrezen voorstaat. Feit is dat deze volksboeken ten tijde van de Janus Verrezen, met hun doorgaans nog gothisch lettertype, alleen nog maar populair waren bij de laagste bevolkingsgroepen. Voor dit soort lezers was de Janus Verrezen dus niet bedoeld. In de praktijk zal dat ook nauwelijks het geval zijn geweest. Een schijnbaar verhelderend debat over de lezer, tussen redacteur en correspondent, lijkt gevoerd te worden in nummer 28 van het eerste deel van de Janus Verrezen. Schijnbaar, omdat het uiteindelijk toch een discussie is over hoe men uit het oogpunt van voorlichting zou moeten schrijven (volgens de correspondent), dan wel wat het eigen recht van de schrijver inhoudt (volgens de schrijver). Dit debat sluit misschien meer aan bij wat we hierboven over het ‘hiëroglyfische’ hebben aangehaald. In de genoemde aflevering bevindt zich een ingezonden brief van patriot ‘C’. Woordelijk overgenomen, volgens de redacteur. ‘C’ heeft enigszins het klagerige van die mensen die zich op de flanken van het politieke spectrum bevinden en die het niet-eenvoudige plegen te karakteriseren als elitair en dus fout. De toestand van het vaderland is zorgelijk, meent C., en in zoo een' tijd, zijn minkundige burgers [...] te verlichten en standvastigheid inteboezemen, is een werk, waar door hij zich waarlijk verdienstelijk bij het Vaderland maakt [is de taak van de auteur]. - De schrijfstijl, waarop men iets tot nut kan uitwerken, geloof ik waarlijk niet, dat gij met uw Weekblad getroffen hebt. Men herkent uit later eeuwen de argumentatie: de heilstaat gaat voor en alles wat daartoe niet rechtstreeks dient, kan gebruikt worden door de (klasse)vijand.
Het antwoord van de Janus Verrezen verdedigt het recht om een onafhankelijke positie te mogen innemen, juist gezien de zorgwekkende situatie van het land en gezien het gevaarlijke extremistische drijven van sommige groeperingen: Ik mogt roepen, dat mij de keel heesch werd: ‘Waak voor uwe broederschap, wanneer u de vrijheid en gelijkheid waarlijk ter harte gaan!’ [...] | |
[pagina 178]
| |
der regeringloosheid, namen het terrein stormenderhand in. - De eerste konden - en de laatsten wilden janus niet verstaan; maar ook voor geen van beide schreef hij. Hij schreef voor het bezadigd, welopgevoed en beschaafde gedeelte der natie, wier verstand opgeklaard, wier smaak geöeffend, en welke (in welken kring het ook zijn mogte -) ten minste zoo veel verkregen kundigheden bezaten, als nodig was - om waarlijk rijp te zijn, voor eene waare verlichting. - Maar voor Geleerden, als Geleerden beschouwd, schreef hij nimmer; dit moest - dit kon zijn oogmerk nooit zijn. Aan de geene die het zien konden en oogen hadden, wilde hij slechts, met levendige en treffende kleuren, de gevaarlijken staat van het land afschilderen, in hoop, dat zij - uitmakende het waarlijk verlicht gedeelte van de natie, zich zouden willen verëenigen, om de landverdervers, van allerhande kleuren, in hunne heilloze werkzaamheden tegentegaan. We weten niet of de door Janus Verrezen gewenste ideale lezer zich inderdaad in ruime mate op zijn blad wierp. Uit deze discussie kunnen we echter wel opmaken dat zijn lezers zowel links als rechts in het politieke spectrum te vinden waren. | |
Aanvullend onderzoekEr zijn nog andere wegen om het probleem van het leesmilieu van de Janus Verrezen te benaderen. Ze hebben een zelfde uitgangspunt, namelijk: biedt het tekstaanbod van de Janus Verrezen zelf daartoe een aanknopingspunt? Sluit de Janus Verrezen bepaalde lezers uit? Wenst hij bepaalde lezers aan te trekken? Uiteraard zit ons hierbij het feit dwars dat de Janus Verrezen vormgegeven is als een literaire tekst. Deze wegen heb ik niet bewandeld. Het zou vele artikelen vergen om analyses en conclusies te formuleren. In het algemeen, lijkt me, zou de tekst op drie punten geanalyseerd moeten worden, om te zien of die analyses conclusies kunnen opleveren met betrekking tot de lezers. Het eerste onderzoek zou zich moeten richten op het correspondentiesysteem in de Janus Verrezen. Een zeer groot deel van de tekst wordt namelijk in beslag genomen door de vorm van interactie tussen auteur en lezer: ingezonden brieven. Uiteraard stuiten we onmiddellijk op de vraag of die brieven echt, fictief en/of omgewerkt zijn. Maar ook al zijn zij fictief, dan toch moet het mogelijk zijn uit de ondertekening op te maken met welke doelgroepen de Janus Verrezen beoogde een interactie aan te gaan, van welk type lezer hij een reactie verlangde, kortom welke lezer hij überhaupt wenste. Wanneer we als tussenliggende premisse formuleren dat een beoogde lezersgroep nooit te ver afwijkt van de feitelijke lezersgroep - immers, geen enkele auteur, geen enkel blad kan zo'n hybride klankbord hebben op straffe van verlies van lezers, of op | |
[pagina 179]
| |
straffe van het zich komen te bevinden in de positie van Van Swaanenburg - dan kan een analyse van de groep echte of vermeende correspondenten wel degelijk zin hebben. Een voorbeeld. Wanneer regelmatig brieven worden opgenomen van een clubje dames dat gelijkberechtiging wil, of van katholieken met een soortgelijk ideaal,Ga naar eind27 dan zou met de nodige voorzichtigheid besloten kunnen worden tot het bestaan van lezers uit die kringen. Met behulp van gegevens van elders zouden we weer verder kunnen komen. Zoals: dat het lezers uit de toplaag van de katholieken moet hebben betroffen, omdat de brede massa katholieken daaronder meer inert of conservatief was. Die uitkomsten zouden we dan weer kunnen vergelijken met andere zaken, zoals het verwijt aan de Janus Verrezen dat hij voor ‘geleerden’ schreef.
Als tweede zou men het tekstaanbod van de Janus Verrezen kunnen analyseren als stilistisch of genrematig aanbod. Een dergelijk onderzoek zou, vrees ik, wel eens een geheel boek kunnen vergen. Meestal zullen ons trouwens de benodigde andere gegevens ontbreken om zo'n analyse te kunnen doorzetten. Bijvoorbeeld: de Janus Verrezen maakt regelmatig gebruik van ossianistisch proza. Zo bevat het tweede deel een bericht uit Afrika, waar het zakboekje van een verongelukt reiziger gevonden zou zijn. Dit bericht is gevuld met zinsneden als: Dagelijks vermeerdert het getal der misnoegden in Pomona. Alleen aandachtig op de uitkomst, zonder de oorzaak te kennen, beschuldigen zij u als de rotze hunner ergernisse, als den steen des aanstoots, welke hen toegeworpen wordt, zonder hunne oogen tot den werper te verheffen. Het is in theorie denkbaar dat een onderzoek naar alle achttiende-eeuwse teksten die dit soort proza hanteren, informatie verschaft over milieus, schrijverskringen en entourage waarin dit type tekst gepraktiseerd werd. Misschien komen we uit bij een combinatie van én sentimentalisten én redenaars in politieke clubs én Feithliefhebbers. Uiteindelijk zouden we misschien concluderen dat deze tekst uit de Janus Verrezen een parodie is op een standpunt dat in die kringen werd aangehangen. Dat impliceert weer dat de lezer van de Janus Verrezen met die teksten en kringen vertrouwd moet zijn geweest, wilde die tekst effect sorteren. Misschien behoorde de lezer inderdaad tot die kringen... Deze weg is echter lang, omslachtig. Ze voert vermoedelijk niet zelden ten verderve. Men krijgt eerder informatie over het effect van de tekst dan over de lezer. Een enkele keer lijkt het eenvoudiger te kunnen. Bijvoorbeeld wanneer een deel van een aflevering in gothische letters is gedrukt. Die letter werd alleen nog consequent in plakkaten en bijbeldrukken gebruikt en is dus als het ware bestemd voor de eenvoudige kerkganger, het lage volk dat geen andere teksten las. Om diezelfde reden liet hoogstwaarschijnlijk Rijklof Michael van Goens zijn geruchtmakend pamflet De zeven dorpen in brand (1781) in die letter afdrukken. Het was bestemd voor de brede lagen des volks, orangistisch van aard als dat was. Maar evenzeer kan men betogen dat juist hier in de Janus Verrezen die letter als spelelement wordt gebruikt en dat de werkelijke lezer - als iemand die juist geen last had van oranjebovengevoelens en die niet in een steeg woonde - zich hier kon verkneukelen om de aanwezige domineese kerktoon en om het chargeren van het predikantenorangisme. Het is denkbaar dat alle soorten tekstaanbod in de Janus Verrezen zich op die manier laten analyseren, zodat er uiteindelijk toch gegevens over de lezer uit voortvloeien. Bij | |
[pagina 180]
| |
Henry William Bunbury, The Morning News (1772) (collectie British Museum).
wie bijvoorbeeld was het zangspel populair waarvan in de Janus Verrezen zo'n uitgesponnen voorbeeld wordt gegeven? Bij wie waren al die wijsjes bekend waarvan in de Janus Verrezen zo frequent gebruik wordt gemaakt? Wie voelde zich aangesproken door het sterniaanse element? Enzovoorts.
Er is nog een derde manier om het leesmilieu van de Janus Verrezen voor het voetlicht te brengen, namelijk door onderzoek te richten op het politieke standpunt van de auteur. Hierboven werden al enkele discussiepunten over dat standpunt aangehaald. De hele tekst kan hierbij betrokken worden. De eerste alinea van de eerste aflevering bijvoorbeeld had de ondertoon van ‘dit zondige land heeft de door God gewilde situatie verlaten, de gezalfde des Heren afgezet’. Het hoeft daar echter geen partijprogrammatisch standpunt te zijn. Het is misschien slechts een literaire tournure, bedoeld om de aandacht van politiek-geïnteresseerden te trekken of om de doordravers plotseling, huns ondanks, gevangen te zetten binnen het algemeen geaccepteerd (c.q. als onontkoombaar beschouwd) bijbels normenpatroon. Iets later deelt de redacteur weer mee dat hij door zijn grootvader als een jacobijn wordt beschouwd.Ga naar eind29 Hoe zit dat? Misschien komt hij uit bij een soort partij van Cosmopoliten, een groep mensen die onbevooroordeeld elk praktisch politiek probleem op zijn merites toetst.Ga naar eind30 Indien uiteindelijk het standpunt van de Janus Verrezen nauwer te bepalen blijkt, is de vraag wat derhalve ten aanzien van de lezers te concluderen is. Hier doet zich echter een nieuw probleem voor, want ook tegenstanders kunnen de Janus Verrezen lezen. Maar daaruit resulteert natuurlijk, dat de verwachtingshorizon van die lezers anders ligt. Een speciaal lezersbestand dient zich aan. |
|