| |
| |
| |
Signaleringen
Geertje Wiersma, Verborgen fortuin, de jacht op de erfenis van Neeltje Pater (1730-1789). Amsterdam, Bert Bakker 2010. 122 p. ISBN 978-90-351-3448-5. Prijs: € 17,95.
Neeltje Pater is een begrip. Het staat voor rijk dom, vooral rijkdom die nog ergens in het verborgene ligt te wachten op rechtmatige erfgenamen. Heel wat hoopvolle Nederlanders hebben geprobeerd verwantschap met Neeltje Pater aan te tonen om enige aanspraak op die erfenis te kunnen maken. Sommigen waren bereid daar heel ver in te gaan.
Verborgen fortuin gaat over die hoopvolle hunkeraars. Direct in het eerste hoofdstuk wordt de toon gezet. Het beschrijft hoe Claas Pater en zijn vrouw Aaltje Mars, schippers uit Broek in Waterland, tijdens de ijzige winter van 1709, een dochtertje kregen in Bruinisse. De ouders vertrokken weer naar Broek maar lieten hun dochtertje achter bij een voedster. Moeder Aaltje stierf vervolgens en de vader keek nooit meer naar het kind om. Hij schrapte haar als het ware uit zijn leven. Het meisje groeide op, trouwde en kreeg kinderen, die Plokhaar als achternaam droegen. Dit verhaal klinkt onwaarschijnlijk en dat is het ook. Het blijkt het verzinsel van een Zeeuwse wouldbe erfgenaam die zelfs zover is gegaan dat hij delen van het Zeeuws archief heeft vervalst om zijn claims echt te laten lijken.
Over de echte Neeltje Pater is niet zo heel veel te vertellen. Ze trouwde op de leeftijd van 36 jaar met een elf jaar oudere buurman Cornelis Schoon. Zij hoorden beiden tot de elite van Broek in Waterland. Zij leefden in een tijd dat de belangstelling voor dit curieuze dorpje groeide. Tegen het einde van de 18e eeuw was het een toeristische attractie geworden. Geertje Wiersma maakt gebruik van enkele verslagen van reizigers om een beeld te schetsen van het 18e-eeuwse Broek. Dat beeld is, zoals gebruikelijk bij reizigers-verslagen, nogal opgeklopt en soms totaal onjuist, maar de faam van Broek als dorp van rijkaards hielp wel mee om van Neeltje Pater een mythisch figuur te maken.
Hoewel Broek als geheel niet rijk was, de elite was zeker welgesteld. Waar kwam de Broeker rijkdom vandaan? In eerste instantie ontwikkelde Broek zich als de andere Waterlandse dorpen: een beetje veeteelt maar vooral zeevaart en handel. Amsterdam deed in de 17e eeuw zijn uiterste best de concurrentie van Waterland te fnuiken, wat grotendeels is gelukt. Alleen de Broeker kooplieden bleven stug doorgaan, zij kwamen gewoon naar de Amsterdamse beurs. En omdat Amsterdam eiste dat goederen in de stad werden verladen, kochten zij daar pakhuizen. En net als Amsterdamse kooplieden belegden zij hun geld in de 18e eeuw in Engeland.
Broeker kooplieden huwden op stand, ook daarin weken ze niet af van hun grootsteedse soortgenoten. Ze keken helaas niet ver buiten het dorp. De vijver waarin de Amsterdammers naar een huwelijkspartner konden hengelen was een flink stuk groter dan die van het kleine Broek. Kwam het daardoor dat de huwelijksvruchtbaarheid aan het eind van de 18e eeuw in kringen van de Broeker elite ineens drastisch terugliep? Kapitaal stroomde samen in enkele handen en één van de ontvangers aan het einde van een geldtrechtertje was Neeltje Pater.
Neeltje Pater liet geen kinderen na. Ook waren er geen nabije verwanten. De Broeker notaris en een burgemeester, die als executeurs testamentair optraden, hebben toch de erfenis binnen betrekkelijk korte tijd weten te verdelen. Al snel daarna dienden zich enkele verre verwanten aan, die de verdeling aanvochten en beweerden ook aanspraak te kunnen maken op een deel van het kapitaal. Zij kregen geen poot aan de grond. Direct daarna begon de mythevorming en begonnen er lieden koortsig te zoeken naar mogelijkheden hun aanspraak te verzilveren. Zelfs waarzegsters werden niet geschuwd. Het aantal gelukzoekers groeide in de jaren '90 van de 19e eeuw. De zaak kreeg toen nationale bekendheid en navenant meer belangstelling. In de jaren '30 van de 20e eeuw sloten zich grote groepen Paters en andere vermeende familie- | |
| |
leden aaneen onder leiding van meer of minder betrouwbare genealogen, die beloofden die erfenis wel eens uit de kast te zullen krijgen. Is het toeval dat die belangstelling juist in perioden van economische crisis opleefde? Dit boekje stelt niet dit soort vragen. Ook minder plat-materialistische vraagstellingen zijn niet aan de orde. Het geeft gewoon een buitengewoon leesbaar overzicht van de bizarre pogingen die zijn ondernomen om het geld op te eisen.
Het eerste deel van het verhaal, over Neeltje Pater en haar rijkdom, is hier en daar wel erg makkelijk bijeen gesprokkeld en geschreven. Op pagina 18 bijvoorbeeld heeft Claas Dirksz Pater een vader die Gerrit heet. En of de burgemeester en koopman op de Baltische kusten inderdaad in zijn jonge jaren schipper was geweest? Het lijkt eerder een restant van de Plokhaar-fabel, dat het historisch verhaal is binnengeslopen. Ook is er soms een lichte neiging tot tautologie, waardoor een datum in mei altijd als een lentedag wordt omschreven en een dag in november steevast een herfstdag wordt genoemd. Dat er enige vulling nodig was is overigens wel te begrijpen, want de bronnen zijn wel erg krenterig met gegevens over deze vrouw. De erfgenamen hebben op hun beurt ook weinig gedaan om het familiearchief bijeen te houden. Zelfs een genealogie is spoorloos verdwenen, een gegeven waar later allerlei boze opzet achter werd verondersteld.
Het stuk over de jacht op de erfenis, het eigenlijke onderwerp van het boekje, is helder en meeslepend geschreven. Geertje Wiersma maakt haar verhaal ook extra spannend door af en toe vragen op te werpen die niet beantwoord worden: ‘De mist blijft hangen’ (p 106). Regelrechte suspense!
Dat E.T.R. Unger in 1986 al afdoende heeft aangetoond, dat de verdeling van de erfenis geheel volgens de geldende wetten en regels is geschied, komt dan toch een beetje als een anticlimax. Maar daarvóór heeft het boekje al heel veel leesplezier geleverd.
frouke wieringa
| |
Marijke van der Wal (red.), De voortvarende zeemansvrouwen. Openhartige brieven aan geliefden op zee. Zutphen, Walburg Pers 2010 (Sailing Letters Journaal III). 159 p., met cd-rom. ISBN 978-90-5730-704-9. Prijs: € 19,95.
Na het algemene deel i waarin we kennis maakten met de verscheidenheid aan brieven uit de rijke bron van de High Court of Admiralty, de zogenaamde ‘Sailing Letters’, volgen er nu meer specifieke uitgaven. Deel ii gaat over de West-Indische Compagnie en deel iv, dat over de Europese vaart zal gaan, staat al op stapel. Nu ligt deel iii voor ons, dat gaat over zeemansvrouwen, met brieven die buit zijn gemaakt omdat zij behoorden tot de eigendommen van de opvarenden van de gekaapte schepen. Iedere zeeman had een kist aan boord, waarin hij zijn persoonlijke bezittingen bewaarde, ook de brieven die hij van huis had ontvangen. Centraal staan de brieven die Hendrikje ten Broek schreef aan haar man Christiaan de Cerff en die van Meymerigje Kleynhens aan haar echtgenoot Coenraad Buyk.
In dit deel van de ‘Sailing Letters’ worden de brieven vooral onderzocht op de taalkundige en schrijfvaardige merites van de afzendsters. Om te bepalen of brieven ‘echte’ emoties weergeven is het van belang te weten of zij door de persoon zelf dan wel door scribenten zijn geschreven. Hendrikje ten Broek kon nauwelijks schrijven, zo ontdekte men na onderzoek van de brieven aan haar man. Zij laat dat ook weten in een van haar brieven. Eén briefje is wel van haar hand en overduidelijk geschreven door iemand die zelden de pen vasthoudt. De brieven geven vooral een inkijkje in het dagelijks leven van de achterblijvers: wie is ziek en wie weer beter geworden, wat stuurt men op, hoe zijn de familieverhoudingen, maar ook zaken als het huren van een nieuw huis en inwoning komen aan de orde.
Meymerigje schreef haar brieven wel zelf, maar als we denken dat we haar nu dichter op de huid komen, dan komen we bedrogen uit. Details van haar bevalling bijvoorbeeld wil zij haar man liever vertellen als hij weer thuis is. Men was altijd bang dat brieven in
| |
| |
verkeerde handen zouden vallen en dat men dan misbruik van de inhoud zou kunnen maken. Omdat de voc censuur toepaste gingen mensen ertoe over om brieven via illegale netwerken te versturen, met alle gevaar van misbruik en zoekraken van dien. Daarom werd eenzelfde brief soms op verschillende manieren verstuurd. Dat werden ‘eveleensbrieven’ genoemd. Daarin vinden we verbeteringen in de formuleringen, maar juist ook weer schrijffouten omdat kopiëren een monotone klus was.
De brieven van Meymerigje lenen zich goed voor het onderzoek naar dialect en naar hoe taal geklonken zou kunnen hebben. Meymerigje woonde in Alkmaar en men herkent onmiddellijk het Noord-Hollandse dialect in het schrijven van bijvoorbeeld ‘ik doen’. Verder geven haar brieven er blijk van dat brieven aan bepaalde formules en regels moesten voldoen. Het feit dat Meymerigje daaraan voldeed, verraadt enige scholing. In haar brieven is een combinatie van spontaan en aangeleerd gedrag terug te vinden.
Aan de behandeling van de brieven gaan drie hoofdstukken vooraf. Het artikel van Jaap R. Bruijn laat zien dat de voc een open, maar strak gestructureerd bedrijf was. Interessant is zijn beschrijving van hoe een zeemanscarrière kon verlopen. Iedere voc-bewindvoerder kreeg vacatures toegewezen die hij naar eigen inzicht kon verdelen over de solliciterende zeelieden. Die moesten examens afleggen voordat zij een hogere functie konden aanvaarden. Daarnaast werd het in de achttiende eeuw normaal dat men betaalde voor het verkrijgen van een hogere functie op een schip.
Het artikel van Annette de Wit laat ons kennismaken met het leven van zeemansvrouwen aan de wal. Zij waren vaak jaren alleen en moesten een grote mate van zelfstandigheid ontplooien om de problemen van alledag het hoofd te bieden. Er werden vaak aktes van procuratie (machtiging) opgemaakt voor het vertrek van de zeeman, zodat zijn vrouw zaken kon behartigen, waar getrouwde vrouwen normaliter niet toe bevoegd waren. Voor veel vrouwen was het inkomen van hun man niet toereikend en zij moesten zelf voor inkomen zorgen gedurende zijn afwezigheid. Opmerkelijk is de reactie van de overheid op zeemansvrouwen die het verbod op overspel overtraden: er is duidelijk empathie te bespeuren in de strafmaat.
Het korte derde hoofdstuk is van Marijke van de Wal, de stuwende kracht achter het nwo-onderzoeksprogramma ‘Brieven als buit - Letters as loot. Towards a non-standard view on the history of Sailing Letters’. Zij vestigt de aandacht op de problematiek die bij uitstek speelt bij brieven van de ‘gewone man’: zijn ze wel door de persoon zelf geschreven en zo niet, in welke mate weerspiegelen ze dan de werkelijke emoties van de berichtgever?
De in dit deel besproken brieven zijn allemaal geheel uitgeschreven. Men heeft voor de gemengde methode gekozen, dat wil zeggen dat hoofdletters en interpunctie zijn aangevuld en woorden die evident verkeerd geschreven zijn, verbeterd. Onderaan de bladzijden staan, zo nodig, woordverklaringen.
Ook dit deel is weer prachtig vormgegeven en voorzien van mooie illustraties. Een cd-rom met foto's van de originele brieven is toegevoegd.
De informatie uit de brieven wordt naar mijn smaak een beetje te veel als losse feitjes gepresenteerd. Allemaal leuk om te lezen, maar door het schijnbaar persoonlijke blijft het de vraag hoe representatief het gemelde is. Ik mag het de samenstellers niet kwalijk nemen, want het gaat hen om het taalgebruik en daarover hebben zij ons interessante zaken te melden. Maar mijn handen jeuken wel bij het lezen van deze teksten. Wanneer wordt er een database aangelegd, zodat we patronen, regels en gewoontes kunnen destilleren uit deze zo persoonlijke bronnen?
dini helmers
| |
Herrijzenis van het Bulkboek
Theo Knippenberg is weer terug met zijn Bulk-boeken, nu met een reeks Literaire klassieken. Wat de achttiende eeuw betreft zijn er in 2010 twee afleveringen verschenen: Pieter Langen- | |
| |
dijk, Het wederzijds huwelijksbedrog (nr. 7), en Jacob Campo Weyerman, Opkomst en val van een koffiehuisnichtje (nr. 8). De eerste is een (enigszins herziene) herdruk van de uitgave in de Griffioenreeks van Querido (2001) in de editie van Anna de Haas, de tweede een heruitgave van het gelijknamige boek in de editie van André Hanou en Rietje van Vliet (Astraea, 1994). Aan Weyermans oorspronkelijke tekst (uit de Astraea-uitgave) is nu een hertaling door Jan Rot toegevoegd.
De Bulkboeken zijn toepasselijk geïllustreerd (ook in kleur), maar nog steeds (of weer) gedrukt op krantenpapier of iets wat er verdacht veel op lijkt. De Bulkboeken zijn per jaargang (12 afleveringen) te bestellen via www.bulkboek.nl (€ 18, incl. verzendkosten). De derde achttiende-eeuwse titel, Sara Burgerhart (ingekort), verscheen in 2011. De andere titels in de jaargang 2010/11 zijn: Karel en Elegast, De Beatrijs, Mariken van Nieumeghen, Wonderlicke avontuer van twee goelieven, Journaal van Bontekoe, Camera obscura (een selectie), Woutertje Pieterse (‘samengesteld uit de vele afleveringen’) en De kleine Johannes. Alle teksten zijn, waar nodig, hertaald en aangevuld met ander materiaal uit en/of over het betreffende tijdsgewricht. De Bulkboeken zijn in de eerste plaats bedoeld voor middelbare scholen, maar lenen zich ook voor een eenvoudige hernieuwde kennismaking met onze klassieken thuis.
anna de haas
| |
Anton Wegman, De Waterlandse melkschuit. Varende boeren tussen Waterland en Amsterdam 1600-1900. Amsterdam, Stichting de Waterlandse Melkschuit 2011. 60 p., ill. ISBN 978-94-91185-01-4. Prijs: € 14,50 (bijkomende verzendkosten € 5). Te bestellen via www.waterlandsemelkschuit.nl.
Gedurende meer dan drie eeuwen vervoerden de Waterlandse boeren hun melk in schuiten naar Amsterdam. Ze gebruikten een speciaal type boot waarmee snel gezeild kon worden; bij ongunstige weersomstandigheden en in de stad werd er geroeid. In het boek gaat de meeste aandacht uiteraard naar deze melk-schuit, maar er staan ook instructieve korte teksten in over onder meer de melkveehouderij, de routes die de boten volgden en de aanlegplaatsen in Amsterdam. Een onbekend aspect van het leven van alledag heeft in een prettig lezende tekst vergezeld van tientallen met zorg gekozen afbeeldingen een mooi monumentje gekregen.
jac fuchs
| |
Robert Darnton, Poetry and the police. Communication networks in eighteenth-century Paris. Cambridge (Mass.)/Londen, The Belknap Press 2010. 224 p., ill. ISBN 978-0-674-05715-9. Prijs: € 29,20.
Waarin Darnton poogt de vinger te krijgen achter de orale overdracht van schotschriften in de boven- en onderwereld van het Parijs van rond 1750. Een strenge censuur en een autocratische staat zijn goede voorwaarden voor omvangrijke politiedossiers met een schat aan informatie, waar je als bewoner van een land met, vergelijkenderwijs, grote persvrijheid en (betrekkelijke) politieke vrijheid bijna jaloers op zou worden. Darnton zou Darnton niet zijn als hij niet die dossiers binnenstebuiten keerde en er alles uit haalt wat eruit te halen valt. Deze keer draait het om een reeks verhoren van lieden die gearresteerd waren in verband met een gedicht tegen Lodewijk xv. In het boek figureren liedjeszangers, verzenmakers binnen en buiten de muren van Versailles, cafébezoekers, straatslijpers, abbé's, hovelingen en studenten. Vertegenwoordigt dit gemêleerde gezelschap iets wat je ‘de openbare mening’ kunt noemen? Was ‘Monsieur le Public’ inderdaad een figuur die toen verrees uit de straten van Parijs en zo'n veertig jaar later het ancien régime guillotineerde? Dat de stad zinderde van de mondeling of op kladjes doorgegeven verzen tegen het bewind is en blijft een vrijwel onbewijsbare veronderstelling, maar het door Darnton opgelichte tipje van de sluier biedt wel een kijkje in de wereld op straatniveau.
anna de haas
| |
| |
| |
P. Brood en F.A.J. van der Ven, Klaring van Overijssel, De hoofdlijnen van het procederen in civiele zaken, Hilversum, Verloren 2010 (Reeks Procesgids 8). 79 p. ISBN: 978-90-8704-156-4. Prijs: € 10.
Het heeft even geduurd sinds Procesgids nr. 7, Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland, maar nu is dan deel 8 verschenen. Deze keer is de Klaring van Overijssel aan de beurt. Handzame gidsen op het gebied van het recht dat gold voor een specifiek gebied in de vroegmoderne tijd zijn van groot belang. Telkens blijken er voor zo'n gebied exclusieve regels en organisatievormen te bestaan. Is men enigszins thuis in het recht van het ene gebied, dan zal men zich opnieuw moeten verdiepen in de rechtsgang en rechterlijke organisatie zodra het onderzoeksterrein zich verlegt naar een ander deel van de Republiek. Tot 1810 is de rechterlijke organisatie in Nederland nu eenmaal een lappendeken, hoewel de overeenkomsten niet onderschat moeten worden. Maar die moeten door onderzoek van de rechtsbronnen eerst ontdekt worden, je kunt er niet zomaar van uitgaan.
Overijssel is op zijn eigen manier weer uniek. Heel bijzondere is de rol die advocaten vervulden bij het vellen van vonnissen. In de zestiende eeuw ontstond de gewoonte dat de rechter een juridisch advies vroeg aan een rechtsgeleerde. Over de oorsprong van deze gewoonte is men het niet geheel eens. Deze zou teruggaan op het gebruik in de Middeleeuwen waarbij men op het platteland in een rechtszaak een ‘oordeelwijzer’ aanwees. Die deed een voorstel en de rechter verhief dat voorstel meestal tot vonnis. Er zijn echter ook rechtsgeleerden, zoals G.C.J.J. van den Bergh, die deze praktijk toeschrijven aan de receptie van het Romeinse recht. Terwijl de rechters vooral politieke functionarissen waren, groeide het aantal universitair geschoolde rechtsgeleerden vanaf de vijftiende eeuw en die studeerden vooral Romeins recht. Deze ontwikkeling is ook te zien in Duitsland, waar het zogenaamde systeem van ‘Aktenversendung’ bestond.
In Overijssel werd advies ingewonnen voor zowel civielrechtelijke als strafzaken. De rechtsgeleerde die zo'n advies mocht schrijven had minimaal drie jaar praktijkervaring en moest een doctorsbul hebben van een goedgekeurde academie. Ook moest hij als advocaat werkzaam zijn in Overijssel. Soms werden er twee of meer referenten aangewezen. In zo'n geval kwamen er wel advocaten van buiten, bijvoorbeeld uit Utrecht of Amsterdam. Ook kon dat gebeuren als geen van de procespartijen bezwaar maakte tegen ‘buitenlandse’ advocaten. Referenten moesten zich aan de termijnen houden om onnodige vertraging te voorkomen. Ze kregen van de rechter in kwestie alle processtukken toegestuurd en de kosten werden gedragen door de procespartijen. Ook in hoger beroep werd er advies gevraagd.
Rond 1820 kwam er een einde aan deze praktijk. De adviezen zijn nu te vinden in een veertigtal bundels in het Historisch Centrum Overijssel. In een duidelijk schema wordt in deze procesgids de gang van zaken bij een civiele procedure samengevat.
Procesgids nummer 8 begint met de geschiedenis van de Klaring. Aanvankelijk bestonden er een Grote Klaring en een Kamerklaring in de landschappen Salland, Twente en het Land van Vollenhoven en tevens in de drie grote steden, Deventer, Kampen en Zwolle. Het verschil tussen deze twee hoger beroepsinstanties moeten we zoeken in de procespartijen. Voor de Grote Klaring kwamen de processen van de riddermatigen, ridders en knapen. De Kamerklaring, ook wel ‘gewoentlike claringe’ genoemd, was voor het appèl van anderen tegen wie een proces was begonnen. Na 1530 smolten beide Klaringen samen. Aanvankelijk stonden de Klaringen onder voorzitterschap van de bisschop van Utrecht. Vanaf 1530 werd deze rechtbank gehouden door de stadhouder samen met de drie Overijsselse ridderschappen en afgevaardigden van de drie steden. Na 1607 stond de Klaring vooral onder voorzitterschap van een dingwaarder, de plaatsvervanger van de stadhouder.
Al vaker heb ik in besprekingen de aandacht gevestigd op de ‘vrijwillige rechtspraak’. Deze rechtsbron biedt de onderzoekers immers
| |
| |
veel informatie over (het oplossen van) allerlei kleine geschillen en probleempjes van alledag. In Overijssel had deze vorm van rechtspraak een extra taak. Terwijl in Holland voor veel afspraken tussen partijen, bijvoorbeeld transport van onroerende goederen, een notaris een akte kon opstellen, moest dit in Overijssel door een rechter worden gedaan. En ook als de tussenkomst van een rechter niet verplicht was, zoals bij voogdij, borgstelling, schuldbekentenis en dergelijke kwesties, kozen burgers toch vaak voor een gang naar het gerecht. Men zag de rechter als een geloofwaardiger getuige, die er zorg voor droeg dat alle handelingen op een juiste manier werden geregistreerd. Het verzet in Overijssel tegen het notariaat bleef tot 1811 bestaan. Ook in Drenthe kende men deze praktijk.
Na een theoretische en historische uiteenzetting wordt aan de hand van twee civiele zaken de praktijk van de rechtsgang in Overijssel beschreven. De procesgids eindigt met ruime aandacht voor de vindplaatsen in de gerechtelijke archieven en bevat zoals altijd een glossarium. Kortom, ook deze gids is weer een aanwinst voor de niet-juridisch geschoolde onderzoeker die rechtsbronnen gebruikt voor haar of zijn studie.
dini helmers
|
|