Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 34
(2011)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||
Het verschrikkelyk konterfeytsel
| |||||||||||
Het verhaalVoor ik het verhaal samenvat herinner ik de lezer eraan dat in 1688 stadhouder Willem iii koning van Engeland was geworden door zijn katholieke schoonvader Jacobus ii te verjagen. Jacobus ii behield enige aanhang in Engeland, en daarmee bleef de angst bestaan voor zijn terugkeer, voor een katholieke machtsgreep, en ook voor een aanslag op Willem iii. Tot 1745 werden er inderdaad vooral in Schotland en in het noorden van Engeland met enige regelmaat pogingen gedaan om tegen de regerende vorst in opstand te komen.Ga naar eind4 Dan nu het verhaal: Weyerman verblijft aan het begin van de achttiende eeuw in een buitenpaleis van een graaf. Hij raakt daar aan de praat met een dame die hem vraagt waar hij geboren is. Gewoon ‘Breda’ antwoorden is Weyerman te simpel: hij geeft zijn antwoord in de van hem bekende volzinnen, waarbij hij ook de loftrompet steekt over Willem iii, die destijds baron van Breda was geweest. Daarop nodigt de dame, die nogal ontzet lijkt, Weyerman uit voor een lange nachtelijke rit naar haar eigen huis. Daar aangekomen brengt de dame hem naar een volledig met zwart rouwlaken gestoffeerde kamer. Zij trekt het zwarte damasten gordijn boven de schouw opzij, en Weyerman ziet dan een levensgroot portretschilderij van haar, waarop zij met één hand een afgehouwen hoofd aan de haren vasthoudt, en met de andere hand op haar boezem wijst, die met een groot zwaard doorstoken is. Het hoofd, vertelt de dame, is dat van haar man, die op gezag van Willem iii onthoofd is. Weyerman heeft met het uiten van zijn waardering voor Willem iii duidelijk de plank misgeslagen. De twee versies van deze faux-pas van Weyerman verschillen in een aantal opzichten, maar bevatten genoeg overeenkomsten om ermee aan de slag te kunnen. Ik noem de hoofdpunten uit het verhaal, en geef daarbij de belangrijkste verschillen aan.
| |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
Lady Mary Fenwick, afgebeeld als weduwe van Sir John. Mezzotint door G. Lumley, volgens het bijschrift naar een schilderij van M. Dahl. Het bedoelde schilderij hangt op Corsham Court (Engeland), maar draagt de (onechte?) signatuur van G. Kneller. (Coll. The Fitzwilliam Museum, Cambridge, England)
| |||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||
| |||||||||||
Engelse bronnen?Voor we de details nader bekijken, is het goed om te onderzoeken of er voor het hele verhaal, of voor een deel ervan, Engelse bronnen voorhanden zijn. Het antwoord van Weyerman in De zeldzaame leevens-byzonderheden lijkt inderdaad op een Engelse bron terug te gaan.Ga naar eind6 Zijn monoloog bestaat voor een groot deel uit een beschrijving van Holland en zijn bewoners waarvan de zinnen grote overeenkomsten vertonen met regels uit A brief character of the Low-Countries van Owen Felltham. Dat werkje is los uitgegeven, maar was ook als bijlage in de folio-edities van de Resolves van Felltham opgenomen, en we weten dat Weyerman zo'n editie bezat.Ga naar eind7 Daarbij moet gezegd worden dat Weyerman er niet zomaar een passage uit vertaald heeft, maar er zinnen uit gelicht heeft en die heeft bewerkt en herschikt om tot een samenhangend betoog te komen.Ga naar eind8 Ook wekt de zedeles die de graaf Weyerman meegeeft achterdocht, omdat Weyerman ook die tekst in de directe rede weergeeft, maar ik heb er geen Engels voorbeeld voor kunnen vinden. Minstens zo interessant is een negatief resultaat: ik heb geen Engelse bron gevonden die het interieur of het schilderij uit het verhaal van Weyerman beschrijft. | |||||||||||
De onthoofde manAls volgende stap ligt het voor de hand om te bekijken wie die onthoofde edelman kan zijn geweest. Het aantal onthoofdingen onder Willem iii is te overzien, en er blijkt maar één man onthoofd te zijn die aan Weyermans beschrijving voldoet, en dat was inderdaad een ridder Jan: Sir John Fenwick.Ga naar eind9 In februari 1696 is er daadwerkelijk een aanslag op Willem iii beraamd, maar het complot lekte voortijdig uit.Ga naar eind10 De hoofdverdachten werden direct gearresteerd, maar Fenwick, die een historie had van arrestaties op verdenking van subversieve activiteiten en conflicten met Willem iii, was meteen ondergedoken, en werd pas in juni bij toeval herkend en gearresteerd. Hij werd er in een rechtszaak van beschuldigd dat hij zou hebben afgeweten van het complot, maar dat hij het niet had verraden. Voor een veroordeling waren twee getuigen nodig, en die waren er ook, maar de ene bleek onbetrouwbaar, en van de andere werd ontdekt dat Fenwick hem probeerde om te kopen. Zijn doodvonnis werd daarom uiteindelijk niet door de rechter, maar door het Engelse parlement uitgesproken: dat nam, onder druk van het Hof, een wet aan krachtens welke hij ter dood werd veroordeeld. Fenwick was dus beslist niet de vermoorde onschuld, zoals zijn weduwe Weyerman wilde doen geloven, maar voor wat betreft de rechtspleging had de weduwe wel enig recht van spreken. | |||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||
Fenwick werd op 28 januari 1697 in Londen onthoofd.Ga naar eind11 Zijn stoffelijk overschot werd nog dezelfde avond bijgezet in een graf in de kerk van Saint-Martin-in-the-Fields.Ga naar eind12 | |||||||||||
De weduwe en het buitenpaleis van de graafNu we weten wie de onthoofde man was, is het ook niet moeilijk iets meer over de identiteit van de weduwe te vertellen. Sir John Fenwick was getrouwd met Lady Mary Howard, de oudste dochter van de eerste graaf van Carlisle. Die graaf overleed in 1685; sprekend over het begin van de achttiende eeuw is het daarom beter haar te omschrijven als de tante van de derde graaf van Carlisle (1669-1738, graaf sinds 1692), de bouwheer van Castle Howard. En daarmee vallen er wat puzzelstukjes in elkaar, want Weyerman beweerde ook dat hij op Castle Howard geweest is, en er vijf grote bloemstukken geschilderd heeft.Ga naar eind13 Hij gaat er daar zelfs prat op dat hij er, zoals hij dat noemt, een ‘Britschen Tyger’ geschoten heeft.Ga naar eind14 Castle Howard lijkt dus niet alleen de plek te zijn waar Weyerman volgens eigen zeggen die ‘Wilde Boschkat’ geschoten heeft, het moet ook de plek zijn geweest waar hij een bok schoot. | |||||||||||
Het huis van de weduweWe zijn zo bij een bekende Weyerman-locatie uitgekomen. Maar kunnen we ook een nieuwe locatie aanwijzen? Anders gezegd: kunnen we het hof van Lady Fenwick nader plaatsen? Weyerman plaatst het op zo'n tien mijl afstand van het paleis van de graaf, maar noemt anderzijds York als locatie, dat vijftien mijl van Castle Howard ligt. Eén Engelse auteur, Paul Hopkins, onderschrijft dat laatste; sterker nog, hij weet zelfs te vertellen wélk huis in York het was: Treasurer's House, vlakbij York Minster.Ga naar eind15 Daarmee hebben we dus een nieuwe locatie die Weyerman in Engeland bezocht zou hebben, die nog bestaat, en zelfs voor publiek opengesteld is. Maar wat herinnert daar vandaag de dag nog aan Lady Fenwick? Het antwoord op die vraag is eenvoudig, maar teleurstellend: niets. Treasurer's House is namelijk rond 1900 inwendig stevig verbouwd door Frank Green, een rijke industrieel, die er met zijn kunstverzamelingen stijlkamers in heeft ingericht. Maar ook de buitenkant is op de schop gegaan, want ná 1500 bestond Treasurer's House als zodanig eigenlijk niet meer. Green heeft willen reconstrueren hoe het er rond 1500 uitgezien zou hebben, en daartoe voegde hij drie oude huizen samen. Begin achttiende eeuw stond er op diezelfde plek dus wel een woonhuis maar dat gebouw zag er minder imposant uit dan het huidige. Treasurer's House is zeker het bezoeken waard omdat het het eerste huis is dat volledig ingericht aan de National Trust is geschonken en een prachtig voorbeeld is van historisch inrichten rond 1900, maar als Weyerman-locatie stelt het teleur. Sterker: er zijn redenen om te betwijfelen dat Lady Fenwick werkelijk op deze plek heeft gewoond. Zo is er degelijk onderzoek gedaan naar de vroegere bewoners en eigenaren van de huizen op de locatie van het huidige Treasurer's House, maar daarbij is de naam Fenwick niet opgedoken. Het is dan ook gerechtvaardigd te vragen waarop de bewering van Hopkins gebaseerd was. Het antwoord op die vraag bleek helaas niet meer met zekerheid te geven.Ga naar eind16 Vermoedelijk is de bron voor de bewering een brief uit 1721 in de archieven van Castle Howard geweest: Lord Wharton zocht toen passende woonruimte in York, en zijn eerste keus was het huis waar Lady Fenwick vroeger gewoond had. Hij vroeg de graaf van Carlisle om voor hem te bemiddelen bij Lord Widdrington, die inmiddels het huis in eigendom had, maar het zelden gebruikte.Ga naar eind17 Navraag bij het York City Archives leverde in eerste instantie niets op. Maar eind 2010 was er nieuws: de archivaris, Joy Cann, had tóch een document gevonden dat aantoont | |||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||
dat Lady Fenwick in 1715 inderdaad een huis vlakbij York Minster bewoond had.Ga naar eind18 Dat lijkt mooi, maar dat is het niet, want in 1715 leefde Lady Mary Fenwick niet meer. Er is dus sprake van een tweede Lady Fenwick, en dat maakt het ook nog eens onzeker naar welke Lady Fenwick die brief uit 1721 verwijst, en of zij het huis van Lady Mary Fenwick bewoonde, of een ander huis daar vlakbij. Daarmee is het voorlopig onmogelijk een betrouwbare uitspraak te doen over het huis van Lady Mary Fenwick in York. | |||||||||||
De datering van het verhaal en de familie FenwickIn York Minster bevindt zich het imponerende grafmonument van Lady Mary Fenwick, met teksten die haar vader, haar man, en hun jong overleden kinderen in herinnering roepen.Ga naar eind19 Lady Fenwick overleed op 27 oktober 1708. We kunnen daarmee het verhaal beter dateren dan Weyerman dat dertig jaar later in zijn herinnering zelf deed: áls het verhaal op waarheid berust, dan zal het zich hebben afgespeeld in 1708, of een of twee jaar daarvoor, de jaren waarin er volop aan de bouw en de inrichting van Castle Howard gewerkt werd. Lady Mary Howard was niet de enige dochter van de eerste graaf van Carlisle die met een overtuigd tegenstander van Willem iii trouwde. Haar zus Lady Anne trouwde met Richard Graham, die in 1681 van Karel ii de Schotse adellijke titel Viscount Preston of Haddington and Lord Graham of Eske kreeg. Deze Lord Preston bleef na 1688 fervent aanhanger van James ii.Ga naar eind20 Lord William Widdrington, in 1721 de eigenaar van het huis in York dat van Lady Fenwick geweest zou zijn, trouwde in 1718 met een dochter van Lady Anne en Lord Preston, en was dus een neef van de derde graaf van Carlisle.Ga naar eind21 Hij was een van de leiders van de Fifteen, de jacobitische opstand in 1715, en hij werd net als Sir John Fenwick ter dood veroordeeld, maar kreeg gratie, vermoedelijk door tussenkomst van de graaf van Carlisle. Net als Widdrington was ook Wharton, die de brief uit 1721 schreef, een overtuigd jacobiet. Zijn oom had het in 1697 in het parlement nog voor Fenwick opgenomen. Met de veroordeling van Sir John Fenwick werden ook diens bezittingen verbeurd verklaard. In 1700 werd daarvan echter weer een groot deel vrijgegeven om er zijn oude schuldeisers schadeloos mee te kunnen stellen.Ga naar eind22 De derde graaf van Carlisle blijkt daar een belangrijke rol bij gespeeld te hebben: hij verklaarde verreweg de grootste schuldeiser te zijn, en regelde namens de andere schuldeisers de teruggave bij de overheid. De graaf speelde ook een belangrijke rol bij de pogingen om de eigendommen van Lord Widdrington na diens veroordeling in 1716 voor de familie te behouden.Ga naar eind23 Het lijkt er op het eerste gezicht dus op dat Weyerman in een gezelschap van overtuigde jacobieten terechtgekomen was. Maar de derde graaf van Carlisle kon het zelf wél heel goed met Willem iii vinden, en was in de jaren rond 1700 minister en Gentleman of the Bedchamber. Hij verloor zijn plaats in de regering kort nadat Willem iii was opgevolgd door Queen Anne. Het lijkt erop dat hij de zaken van Lady Fenwick en Lord Widdrington behartigde omdat hij hun meest invloedrijke familielid was. Hij was tot het verlies van zijn ambt in 1702 een goed Whig en duidelijk anti-jacobitisch, en heeft zich daarna niet meer met politiek ingelaten.Ga naar eind24 De goedmoedige reactie van de graaf wanneer de nog steeds ontzette Weyerman hem het gebeurde verhaalt, klinkt daarom plausibel, en ook het eind van beide versies van het verhaal suggereert dat Weyerman na het incident niet direct hoefde te vertrekken. Anderzijds ben ik ben ervan overtuigd dat Weyerman, als hij het overlijden van deze trouwe weduwe zou hebben meegemaakt, dat zeker zou hebben vermeld en waarschijnlijk zelfs haar dood aan de door hem opengereten wonde zou hebben toegeschreven. | |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
Het lijkt mij daarom dat, áls het verhaal op waarheid berust, Weyerman eind oktober 1708 niet meer op Castle Howard verbleef. | |||||||||||
SlotIn dit artikel zijn wat namen gevallen die hier voor het eerst met Weyerman in verband gebracht zijn. Daarvan is Lady Mary Fenwick de enige die Weyerman ontmoet zou hebben. Van Lady Fenwick zijn wel brieven bewaard, maar die dateren op één na allemaal uit 1696-1697: zij schreef ze na de arrestatie van haar man met het doel zijn terechtstelling te voorkomen.Ga naar eind25 Ik heb dus geen bronnen aangeboord die een nieuw licht op de aanwezigheid van Weyerman in Engeland werpen. Het bijzondere portret van Lady Fenwick met het hoofd van haar man is een kunsthistorisch unicum, en alleen al daarom het opsporen waard. Er zijn enkele portretten van Lady Fenwick bewaard gebleven. Bijzonder is de mezzotint waarvan zich een afdruk in het Fitzwilliam Museum in Cambridge bevindt, en waarop zij in rouwkleding te zien is, met een miniatuur met het portret van haar man in de hand.Ga naar eind26 Lady Fenwick gaat hier weliswaar gekleed in het ‘zwarte weduwlijke gewaad’ uit het Brusselse handschrift, en houdt het hoofd van haar man in haar handen, maar bloed en bloot ontbreken, en het hoofd van haar man is bepaald niet levensgroot afgebeeld. Dit werk kan dus het ‘verschrikkelyk konterfeytsel’ niet zijn, en een ander schilderij dat ook maar in de buurt komt van wat Weyerman beschrijft, heb ik nog niet gevonden.
Het beter naar dit verhaal kijken heeft vooralsnog niet het resultaat opgeleverd dat ik gehoopt had: ik kon geen nieuwe Weyerman-locatie aanwijzen, ik heb het uitzonderlijke schilderij van Lady Fenwick met het hoofd van haar man niet kunnen traceren, en ik heb wederom geen hard bewijs gevonden voor de aanwezigheid van Weyerman in Engeland. Toch lijkt het verhaal meer te zijn dan zomaar fictie. Wat er overblijft als er een passage wordt genegeerd die op een Engelse literaire bron is gebaseerd, is een verhaal dat geloofwaardig klinkt, en waarvoor ik in geen enkele tekst uit dezelfde periode een parallel heb aangetroffen. Weyerman loopt niet te koop met namen van bekende personen en heeft het verhaal keurig geanonimiseerd; en Breda speelt er een natuurlijke rol in. Daarom acht ik het, ook al zijn de details uit beide versies van het verhaal op meerdere punten strijdig met elkaar, heel aannemelijk dat Weyerman dit verhaal zelf beleefd heeft, en geloof ik niet dat hij een belevenis van iemand anders navertelt. Maar een werkelijk bewijs van Weyermans bezoeken aan Engeland moet nog steeds gevonden worden. | |||||||||||
Bijlage 1
| |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
een breed zwaard was doorstooken; en haare wit Satyne kleeders waaren bemarmert met bloedige streepen, welke gudszden uyt den afgehouwen hals haares mans. Alle die omstandigheden zo natuurlyk afgemaalt, formeerden een tafereel zo verschrikkelyk, dat deszelfs onvolmaakte schets my als noch een gevoelige aandoening geeft, schoon zo veele jaaren geleeden. | |||||||||||
Jacob Campo Weyerman. Brussel, handschrift (Koninklijke Bibliotheek van België, MS II 1608 (4)), geciteerd naar Karel Bostoen en André Hanou, Geconfineert voor altoos. Het proces Jacob Campo Weyerman (1739) (Leiden 1997), p. 204-205Madame [...] scheurde dat voorhangsel open, dat mij een voorwerp vertoonde, magtig om op het eerste gezigt een stout man de hairen styl opwaarts te doen rijsen. Ik zag op dat schoorsteenstuk het konterfytsel van Milady geportreteert met hangende tuyten, met een opengekrabde boezem en met geswolle ogen door onophoudelijk schreyen, en gekleed in een zwarte weduwlijke gewaad, hebbende het afgehouwen hoofd van haaren Ridder by de hairen gevat met haar rechterhand, waar uyt het bloed met groote droppels langs haren tabbaerd zijpelde, alhoewel zij die bloeddroppels in een sneeuwwitte neusdoek, die zij in de andere hand hield, poogde te vangen. Beyde die konterfytzels waren levensgroote en Milady was geportretteert tot de voeten toe uyt. En beyden geleeken zij zoo natuurlijk dat het bloedig hoofd zoo wel als Milady scheen te leeven. | |||||||||||
Bijlage 2
| |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
beschouwt met schimp, gelyk als een Havik of Sperwer by een troep Spreeuwen of Kraayen. Zy staan verwondert te kyken over die praal, maar zy zyn geene aanbidders van diergelyke goden.
Ter plaats daar een vrouw in 't kraambed legt, doet den ring van de deur boete, omwonden met een lap lynwaat. Zulks wort gedaan om een tweevoudige reden, of om aan te toonen dat te luyd kloppens het kind zou stooren in zyn rust; of misschien dat 'er niet zal worden geringsteekt in de eerste vier weeken. Het linnen der Mannen en Vrouwen is zo blaauw gestyfselt, dat men zich verbeelt by [114] een felle vorst, den Winter tot de keel toe opgeschikt in een ton met Indigo te zien wandelen langs 's Heeren straaten. | |||||||||||
Owen Felltham, Resolves: divine, moral, political. With several new additions both in prose and verse not extant in the former impressions (London 1709, 12de dr.), fragmenten van p. 605-626.[614, alinea 3] Almost all among them are Seamen born, and like Frogs can live both on land and Water. Not a Country Vriester but can handle an Oar, steer a Boat, raise a Mast, and bear you out in the roughest straits you come in. She avouches the Ship much better for sleep than a Bed. Being full of Humours is her Cradle, which lulls and rocks her to a dull Phlegmatickness, most of them looking like a full grown Oyster boyl'd.
[608, alinea 2] The Land that they have, they keep as neatly as a Cour[t]ier does his Beard; they have a method in Mowing; tis so intervein'd with water and rivers, that it is impossible to make a Common among them. [607 alinea 8] The Elements are here at variance, the subtile overswaying the grosser; the fire consumes the earth, and the air the water; They burn turfs, and drain their grounds with wind-mills; as if the Cholick were a remedy for the Stone; and they would prove against Philosophy the world's Conflagration to be natural, [608] even shewing thereby that the very Element of Earth is combustible.
[610, alinea 3] Every Door seems to be studded with Diamonds. The Nails and Hinges hold a constant Brightness, as if Rust there were not a quality incident to Iron. Their Houses they keep cleaner than their Bodies; their Bodies than their Souls. [611, alinea 5] They should make good Justices, for they respect neither persons nor apparel: a Boor in his liquor'd Slop, shall have as much good usage as a Courtier in his Bravery; nay more, for he that is but Courtly or gentile, is among them like a Merlin after Michaelmas in the field with Crows. They wonder at and Envy, but Worship no such Images.
[616, alinea 6] Where the Woman lyes in, the Ring of the Door does penance, and is lapped about with Linnen; either to shew you that loud knocking may wake the Child; or else that for a Month the Ring is not to be run at. [616 alinea 4] Men and Women are there starched so blew, that if they once grow old, you would verily believe you saw Winter walking up to the neck in a Barrel of Indigo: and therefore they rail at England for spending no more Blewing. |
|