Signaleringen
Marion Peters, De wijze koopman: het wereldwijde onderzoek van Nicolaes Witsen (1641-1717), burgemeester en voc-bewindhebber van Amsterdam. Amsterdam, Bakker 2010.519 p., ill. isbn 978-90-351-3421-6. Prijs: € 39,95.
Schrijven is een moeizaam proces, voor de een wat meer dan voor de ander. Voor Nicolaes Witsen was het wel heel erg moeizaam. Marion Peters laat in alle ontmoedigende details zien hoe Witsen in zijn schrijven gestuit werd door zijnperfectionisme en streven naar volledigheid.
Nicolaes Witsen maakte het zich niet makkelijk in zijn liefhebberij: de geografie. Gezien alle tijd, geld en inspanningen die hij daarin heeft gestoken, kan je eigenlijk beter spreken van een obsessie. ‘Geografie’ moeten we bovendien breed opvatten: het omvatte niet alleen cartografie, maar ook kennis van landschappen, weersgesteldheden, en de zeden en gewoonten van vreemde volken (wetten, kleding, eten, instrumenten enz.).
Witsens belangstelling ging vooral uit naar Tartarije (Siberië) en de Oost. Om informatie in te winnen, maakte hij gebruik van een omvangrijk netwerk van wetenschappers en onderzoekers in binnen- en buitenland, schippers van de voc, kooplieden en anderen die in de Oost woonden en werkten, reizigers, en van zijn goede connecties met opeenvolgende Russische tsaren, die hem op hun beurt informanten in het Russische rijk bezorgden. In het kader van de zoektocht naar een handelsroute om de noord streefde Witsen naar een betrouwbare kaart van Siberië, maar hij worstelde met, bijvoorbeeld, de berekening van afstanden. Wat doe je als de mensen, zoals in Siberië, afstanden berekenen naar het bereik van de menselijke stem? En wat als je informant onbetrouwbaar (b)lijkt? Dat laatste probeerde Witsen te vermijden door voor alles een tweede informant te zoeken. Alles! En dat voor heel Siberië!
Aan deze studie ligt een ongelooflijke hoeveelheid onderzoek ten grondslag. Dat stelt Peters in staat ons werkelijk alle hoeken van Witsens werkkamer en zeer omvangrijke rariteitenkabinet te laten zien. Ook met zijn informanten en correspondenten is Peters niet over één nacht ijs gegaan. Het is dan ook bijna flauw erop te wijzen dat, voorzover bekend, Romeyn de Hooghe - een van Witsens prentmakers - niet in Leiden heeft gestudeerd (p. 203), maar zijn doctorsgraad in Harderwijk verwierf. Daarentegen heeft Peters ongetwijfeld gelijk met haar suggestie dat Witsen in 1690 afzag van verdere samenwerking met De Hooghe vanwege de pamflettenoorlog rond diens persoon. Die draaide immers (deels) om een twist tussen De Hooghe en de Amsterdamse burgemeesters.
Witsens jarenlange minutieuze en zich steeds uitbreidende onderzoekingen hebben, waar het publicaties betreft, weinig opgeleverd: een boek over scheepsbouw en een wandkaart van ‘Noord en Oost Tartarije’. Twee andere boeken zijn wel gedrukt, maar waarschijnlijk in minieme oplages die nooit de boekhandel hebben bereikt. Witsen hield ze onder zich en gaf een enkel exemplaar cadeau aan zeer uitverkoren vrienden. Voor dit toch ietwat tragische resultaat van een levenlang onderzoeken, verzamelen en corresponderen voert Peters verschillende plausibele redenen aan: Witsen bleef maar informatie binnen krijgen zodat eigenlijk niets ooit echt ‘af’ was, hij raakte in die zee van informatie het overzicht kwijt, hij had het te druk met zijn burgemeesterswerk, hij had een slechte gezondheid, en zo meer. Niettemin staan Witsens persoon en vooral zijn wetenschappelijke bezigheden garant voor een veelzijdig verhaal, dat Peters in deze handelseditie van haar proefschrift op leesbare en levendige wijze vertelt. Er is eigenlijk maar één ding dat ik mis: een toelichting op sommige van de bizarre verhalen die Witsen kreeg toegestuurd, zoals dat over een versteende stad in Afrika (p. 416). Maar verder heeft de lezer echt niets te klagen.
anna de haas