Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 32
(2009)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
‘Iet nieuws, nuts, en vermakelijks’.
| |
PraatjespamflettenPraatjespamfletten zijn fictieve, maar realistisch aandoende, gesprekken in druk. Ze lijken realistisch, want de sprekers bestaan uit allerlei soorten herkenbare inwoners van de Republiek, zoals boeren, schippers, kooplui, kroegbazen, Amsterdammers, Zeeuwen of Brabanders. De situatie is al even levensecht: bijvoorbeeld een schuit, de beurs, een markt of straat, een wachtpost of binnen in een huis. Praatjes gaan over actuele kwesties, zoals de vraag of er oorlog of vrede moet komen, welk beleid gunstig is, wie er de baas is in stad en land en of politici zich misdragen. De suggestie wordt dus gewekt dat deze gesprekken echt hebben plaatsgevonden. Praatjespamfletten lijken uiterlijk op toneelteksten. Net als bij toneel wordt de naam van de spreker gevolgd door de tekst van die spreker. Het lettertype is in de zeventiende eeuw vaak gotisch, met de namen van de sprekers ter onderscheiding in romein. In de achttiende eeuw is het hele pamflet meestal in romein gedrukt, sprekersnamen zijn dan cursief gezet of in kapitalen. Soms is er sprake van regie-aanwijzingen of auteurscommentaar in een afwijkend lettertype, bijvoorbeeld om aan te geven dat iemand lacht of dat iemand in de rede wordt gevallen. Meestal zijn de praatjespamfletten in proza, | |
[pagina 40]
| |
maar soms zijn ze berijmd, zoals het Boere Praetje tusschen Kees en Gys uit 1748. Vooral komisch-satirische praatjes met sprekers van lage komaf, zoals deze boeren, zijn vaak op rijm. De aankondiging ‘praatje’ staat doorgaans prominent op de titelpagina. Het woord wordt altijd voorzien van één of meerdere specificaties; titels zijn bijvoorbeeld Hollants praatjen (1650) of Wacht-Praetje (1672). Op die manier worden de sprekers, de locatie of het onderwerp alvast aangekondigd, in dit geval respectievelijk de Hollandse visie op de staatsinrichting in 1650 met een Hollander als belangrijkste spreker en de oude rechten van Amsterdamse burgers met drie burgerwachters van verschillende rang als gesprekspartners. Het woord ‘praatje’ doet een informeel, niet al te belangrijk alledaags gesprek vermoeden, in het kort: geklets en achterklap. Maar zoals uit de voorbeelden blijkt zijn de onderwerpen lang niet altijd lichtvoetig en zijn ze vaak politiek getint, al wordt het gedrag van politieke prominenten ook wel met de nodige humor en leedvermaak bespot. Doorgaans voeren zo'n twee tot vijf sprekers het woord. Het gaat altijd om herkenbare types die in werkelijkheid ook best met elkaar hadden kunnen praten. Soms worden de personages, net zoals in toneelteksten, in een sprekerslijst aangekondigd, bijvoorbeeld op het titelblad van het Warrigh Brandewyns Kroegspraatje (1672) waar de sprekers ook meteen met enige spot gekarakteriseerd worden, zoals: ‘Klaes Roodt-neus, Brandewijns-Waerdt’ en ‘Glaude Perfect, Frans Handelaer’. Heel af en toe bevat de titelpagina een illustratie, bijvoorbeeld een afbeelding van een schuit met passagiers, zoals op het Leyds-Veer-Schuyt-Praetgen uit 1628. De locaties waren net zo alledaags als de sprekers: een wachthuis, kroeg, schuit en dergelijke. | |
Internationale traditieEr zijn behalve praatjes meer pamfletten die gekenmerkt worden door een gespreksstructuur of tenminste door interactie tussen sprekers. Het gaat om een vrij heterogene groep van discoursen, catechismi, dialogen, vragen, gesprekken, tweespraken enzovoorts.Titelblad van het Boere Schuit-Praatje, Gehouden tusschen Lou, Maarten en Aagt (1747). [Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Knuttel 17744]
Sommige van deze pamfletten zijn fictioneler dan de praatjes, zij bevatten sprekers als dieren, geesten, personificaties of mythologische figuren en de gesprekken hebben bijvoorbeeld plaats in de hel of op de (mythologische) berg Parnassus. Dat geldt met name voor dodengesprekken en varianten daarop.Ga naar eind4 Maar de meeste gesprekspamfletten bestaan uit vergelijkbare realistische tafereeltjes als de praatjes, ze hebben alleen een andere naam in de titel. Praatjespamfletten worden vanwege hun duidelijke kenmerken, zoals hun benaming, de directe rede en de realistische elementen, dan ook beschouwd als harde kern van de categorie gesprekspamfletten.Ga naar eind5 Praatjespamfletten zijn onderdeel van een lange internationale traditie, want ze behoren tot het genre van de dialoog, een genre met klassieke voorbeelden als Plato, Cicero en Lucianus. De dialoog werd later veelvuldig gebruikt door humanisten, met name in Italië, maar ook in Nederland; vooral de dialogen van Erasmus waren wijd en zijd bekend, maar ook die van Coornhert werden veel | |
[pagina 41]
| |
gelezen. In Duitsland werden ten tijde van de Reformatie veel dialogen gepubliceerd, ook in pamfletten. In de zeventiende eeuw groeide de dialoog internationaal uit tot een veel gebruikt pamfletgenre, niet alleen in Duitsland, maar ook in Frankrijk en Engeland en niet in de laatste plaats in Nederland. De Nederlandse pamfletdialogen vertonen zo nu en dan sporen van de werken van hun illustere klassieke voorgangers, maar filosofie en waarheidsvinding staan niet voorop, er moest een punt gemaakt worden. | |
PropagandaHet eerste echte ‘praatje’ stamt uit 1608. Het heeft als titel Schuyt-praetgens, Op de vaert naer Amsterdam, tusschen een Lantman, een Hovelinck, een Borger, ende Schipper (1608). Een landman, een burger en een hoveling spreken tijdens hun reis naar Amsterdam over de aanstaande vrede met Spanje. Zij vertegenwoordigen drie van de vier klassieke standen: de boeren, de burgerij en de adel. De vierde stand, die van de geestelijkheid, ontbreekt. Behalve deze drie sprekers neemt ook de schipper deel aan het gesprek. De schuit is een geloofwaardige gesprekslocatie voor zulke sociaal-maatschappelijk verschillende sprekers, want destijds reisden ook in werkelijkheid mensen van allerlei pluimage met de schuit. Zij vermaakten zich onderweg met een aangenaam gesprek. De vier sprekers gaan in discussie over de op handen zijnde vrede met Spanje. Na een korte uitwisseling van standpunten en argumenten over en weer, krijgt de hoveling de overhand; hij is tegen deze vrede met de onbetrouwbare Spaanse vijand met wie hij al veel ervaring heeft. Hij wordt ondersteund door felle uitspraken van de schipper die de Spanjaarden haat. De voorstanders van vrede, de burger en de landman, laten zich gaandeweg overtuigen. Ook zij bezien de vrede uiteindelijk met groot wantrouwen. Aan het einde van het pamflet is er dus consensus, alle sprekers zijn het nu eens dat de vrede een slechte zaak is en dat de regering op haar hoede moet zijn. Het is duidelijk dat de auteur van dit pamflet een tegenstander is van de vrede. Het gesprek lijkt in eerste instantie een realistische weergave te zijn van de tegenstrijdige standpunten die er in werkelijkheid waren, maar het gaat om een partijdig propagandastuk. De lezer wordt door middel van het fictieve gesprek aan de hand genomen en naar één onafwendbare conclusie geleid. In dit opzicht is dit allereerste praatje toonaangevend voor de praatjes die zouden volgen. Praatjespamfletten zijn propaganda: de lezer wordt altijd een bepaalde richting op gestuurd. Dit sturen gebeurt met behulp van verschillende technieken, waarbij de spanning tussen fictie en werkelijkheid steeds een rol speelt. | |
Technieken en tactiekenIn de eerste plaats hebben praatjespamfletten een vaste opbouw, met een opening, een middengedeelte en een afsluiting. In de opening, die vaak niet al te lang is, ontmoeten de sprekers elkaar. Aan de hand van een nieuwsvraag wordt het hoofdthema, de centrale kwestie van het gesprek, geïntroduceerd. Het middengedeelte bevat de argumentatie en kent vaak een klassieke retorische opbouw, zoals dat ook gebruikelijk is in andere persuasieve teksten en redevoeringen uit die tijd. In het zojuist besproken pamflet Schuytpraetgens wordt bijvoorbeeld eerst het betoog van de tegenpartij, verwoord door de voorstanders van vrede, weerlegd (refutatio). Daarna wordt het eigen standpunt tegen vrede bekrachtigd (confirmatio). Er wordt nog een zijweg bewandeld (digressio) en daarna volgt het slotwoord (peroratio) met de herhaling van de belangrijkste argumenten en een laatste beroep op het gevoel. De argumentatie van de Schuyt-praetgens eindigt met een mobiliserende oproep om een ieder in de samenleving aan te zetten tot het juiste gedrag. Na de argumentatie, het belangrijkste gedeelte van het praatje, volgt nog | |
[pagina 42]
| |
een afsluiting. Deze is meestal verhalend met het afscheid van de sprekers, wederzijdse groeten en dankwoorden, het drinken van een glaasje en het regelen van het drukken van het gesprek. De Schuyt-praetgens eindigen met de aankomst van de schuit: de schipper int zijn geld en stelt voor het gesprek te drukken. Tijdens de afsluiting en de opening wordt meer dan in het middenstuk de natuurlijke structuur van een gesprek nagebootst en er is meer aandacht voor de enscenering: sprekers wisselen elkaar vlot af, er is sprake van humor en handelingen en sprekers worden kort getypeerd. Een heel belangrijk propagandawapen zijn de sprekers. Er wordt bijvoorbeeld gespeeld met de verhouding tussen de sprekers. Een veel gebruikte tactiek is de inzet van een dominante hoofdspreker die de anderen weet te overtuigen, zoals de hoveling in de Schuyt-praetgens. Deze methode, waarbij een meningsverschil verandert in consensus, overeenstemming, gaat terug op de socratische dialogen van Plato. In sommige teksten wordt het meningsverschil niet opgelost en blijven de sprekers tegenover elkaar staan, maar ook dan is er geen onduidelijkheid: de sprekers met de juiste visie zijn in de meerderheid en de tegenstander vertrekt meestal vlak voor het einde. Het is ook mogelijk dat de sprekers het vanaf het begin met elkaar eens zijn en dat ze als gelijkgestemden van gedachten wisselen over een thema. Het gaat dan om een gesloten variant van de Ciceroniaanse dialoog: de sprekers zijn wel gelijkwaardig, maar er is geen ruimte voor alternatieve meningen, de zaak wordt dus niet van meerdere kanten onderzocht. Een andere mogelijkheid is een didactische leraar-leerling-verhouding. Dan heeft de één de kennis en waarheid in pacht en wordt de ander zonder protest door hem onderwezen. Hoe de sprekersverhoudingen ook zijn, het moge duidelijk zijn dat er voor de lezer uiteindelijk weinig te kiezen overblijft. Ook de typering van de sprekers ondersteunt de sturing. Sprekers worden aangeduid naar hun maatschappelijke positie of beroep, bijvoorbeeld boer, koopman of politicus, hun geografische herkomst (Fries, Zeeuw, Amsterdammer), hun onderlinge relatie (buren, vrienden), of ze krijgen alledaagse namen, al dan niet in combinatie met een veelzeggende achternaam (Jochem, Kees, Willem Waermondt). Bij hun typering wordt rekening gehouden met het retorische principe decorum of passendheid: het karakter van de sprekers past bij hun rol in het gesprek en versterkt hun propagandawaarde. Zo wordt de hoveling, de hoofdspreker in het pamflet Schuyt-praetgens, uitvoerig voorzien van een positief karakter: hij heeft als edelman van nature al gezag en aanzien, maar hij is ook onbaatzuchtig, hij is al op leeftijd, heeft nog gediend onder Willem van Oranje en kent de Spanjaard dus door en door. Wie kan er dus beter oordelen over de vredesonderhandelingen? Geregeld worden er minder serieus te nemen personen ten tonele gevoerd die vanwege hun typering boude en ongenuanceerde uitspraken kunnen doen en zorgen voor een komisch effect: de schipper uit de Schuyt-praetgens is hiervan een voorbeeld. Zo nu en dan wordt er geput uit de toneeltraditie bij het karakteriseren van de sprekers. Dit geldt in de eerste plaats voor kluchtige pamfletten op rijm waarin boeren de woordvoerders zijn. Zij worden neergezet als boeren uit satirische kluchten: ze spreken het volkse dialect dat bekend is uit het toneel van Bredero, ze lusten graag een biertje, ze houden van feesten, ze roken en zijn niet al te slim of hebben lichamelijke gebreken. Deze boeren bekritiseren stadse zaken en personen, vooral regenten. Ze kaarten daarmee op een humoristische manier de wantoestanden aan in de hogere kringen zonder dat de overwegend stedelijke lezer hier aanstoot aan hoeft te nemen: de boer is een buitenstaander waar de lezer zich superieur aan voelt. Juist daarom kan de boer de meest felle kritiek uiten. | |
[pagina 43]
| |
Spotprent van Romeyn de Hooghe bij het Postwagen-Praetjen (1690). [Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Knuttel 13499]
Titelblad van het Leyds-Veer-Schuyts-Praetgen (1628). [Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Knuttel 3828] In de jaren 1747-1748, toen er hevige onvrede was met zowel de landelijke regering als met veel stadsbesturen, werden boeren veelvuldig als sprekers ingezet om het gedrag van de regenten aan de kaak te stellen. Bijvoorbeeld in het Boere Schuit-Praatje, Gehouden tusschen Lou, Maarten en Aagt uit 1747 waarin drie boeren opgedoft en wel naar de Amsterdamse kermis reizen en onderweg roddelen over de stadse regenten. Humor en leedvermaak waren in dergelijke pamfletten minstens zo belangrijk als het maken van een punt. Af en toe worden ook technieken uit het toneel gebruikt, zoals de typering van personages naar hun hartstochten: hun uiterlijk verraadt dan hun innerlijke gemoedstoestand, zoals bij Klaes Swaer-hooft uit het Leger-Praetje (1672). Deze Klaes Swaerhooft ziet er zo verward uit dat zijn gespreksgenoten denken dat hij dronken is. Klaes ontkent dat waarop zijn vrienden een spiegel voor hem willen halen, maar dat is niet nodig: zijn uiterlijk blijkt een weerspiegeling te zijn van zijn hevig ontstelde en verwarde gemoed. Deze gemoedstoestand geeft kleur aan de ellende waarin het leger hem heeft gestort en versterkt die; tegelijkertijd kan de auteur zich verschuilen achter deze gekke mopperpot, van wie lezers niet alles serieus hoeven te nemen. Zijn vriend Jan Goet-hart wordt juist getypeerd met behulp van elementen uit de moraal-filosofie: Jan Goet-hart is een eenvoudige, wijze boer, vrij van politieke beslommeringen, tevreden en gehoorzaam. Hij draagt het neostoïsche levensideaal uit van volkomen gemoedsrust en aanvaarding van de eigen toestand. Hij is daarmee een tegenpool van de onrustige Klaes. De sprekers zijn dus een vehikel voor de inhoud van de dialoog en kleden die tegelijkertijd passend aan. Datzelfde geldt voor de locatie van de gesprekken, ook die is functioneel. De locaties zijn altijd realistisch en geloofwaardig en worden strategisch gekozen met het oog op het gespreksonderwerp en de sprekers. Meestal gaat het om openbare plaatsen waar mensen samenkomen, zoals markten, kroegen, schuiten, | |
[pagina 44]
| |
wagens en wegen, maar soms vindt het gesprek plaats in besloten kring bij iemand thuis, bijvoorbeeld om vrij van gedachten te wisselen over controversiële standpunten. Een prent dient ook wel als overtuigingsmiddel bij praatjes; in dat geval ondersteunen woord en beeld elkaar. Een mooi voorbeeld hiervan is het Postwagen-Praetjen van Romeyn de Hooghe uit 1690. De Hooghe raakte in de jaren 1689 en 1690 verzeild in een hevige pamflettenstrijd tegen Amsterdam, maar wist zich gesteund door stadhouder Willem III. De prent bij dit pamflet is heel allegorisch en behoorlijk blamerend. Met behulp van Frans geld en de twee hollende paarden ‘Dronkenschap’ en ‘Eersucht’ vertrapt Amsterdam het vaderland, de Unie, de landsverdediging, de godsdienst, de burgerrechten en de Oranjestam; onschuldige burgers zijn het slachtoffer en vallen uit de wagen; de eendracht is ver te zoeken en vrouwe Justitia vlucht. De boodschap is duidelijk: Amsterdam wordt van landverraad beschuldigd. De realistische elementen van de prent, de burgers en de postwagen, komen terug in de tekst, een praatje tussen een Hagenaar, een schipper, een Franse koopman en een Amsterdammer in een postwagen. Het praatje is veel minder fel dan de prent. De Amsterdammer krijgt zelfs gelegenheid voor een weerwoord en blijft het hele gesprek aanwezig. Hij zwicht niet voor zijn drie tegenstanders, maar hij krijgt ze ook niet op zijn hand. Ondanks hun meningsverschil drinken de vier sprekers tot slot, na een aansporing tot eendracht, in goede harmonie een glaasje op de Unie. Het moge duidelijk zijn: het debat wordt in praatjespamfletten allerminst neutraal en ‘eerlijk’ van alle kanten gepresenteerd. Integendeel, alles wordt uit de kast gehaald om lezers te beïnvloeden en naar die ene ‘juiste’ visie op de actualiteit te leiden. Auteurs zetten hiertoe allerlei retorische en literaire technieken in, zoals een strategische presentatie van de sprekers, een klassiek-retorische opbouw met aansprekende argumenten, een meeslepende stijl en een functionele situatieschets. De spanning tussen fictie en werkelijkheid speelt hierbij steeds een rol. Praatjes vertonen net als dialogen in het algemeen een zekere ambiguïteit: ze zijn niet louter fictie en niet louter werkelijkheid en ze balanceren tussen verschillende genres: enerzijds argumentatieve genres, zoals de verhandeling, vanwege het opwerpen van een centrale vraag en het beargumenteren van een standpunt; en anderzijds dramatische en narratieve genres vanwege de karakterisering van personages, de situatieschets en vertelde handeling. Praatjes zijn dus literaire constructies die als doel hebben lezers te informeren en amuseren, maar bovenal te overtuigen en te voorzien van de juiste argumenten. | |
Weyermans Vermakelyk Wagen-PraatjeWeyermans Vermakelyk Wagen-Praatje vertoont zeker een aantal overeenkomsten met de praatjespamfletten, maar wijkt daar op een aantal punten ook van af. De titelpagina bevat de elementen die gebruikelijk zijn voor praatjespamfletten: de specificatie ‘wagen’ bij praatje, de locatie en de aanduiding van de sprekers. Het onderwerp blijft vaag: Vermakelyk Wagen-Praatje, Over verscheyde gevallen; Gehouden tusschen twee Heeren en een Juffrouw; Op den Postwagen van Utrecht op Breda. De enscenering is dus net zo alledaags en herkenbaar als in de meeste praatjespamfletten. Door het praatje ‘vermakelyk’ te noemen, benadrukt Weyerman meteen het luchtige karakter ervan, alsof de inhoud niet al te serieus genomen moet worden. Verder bevat het titelblad de naam van de auteur en de titels van twee teksten die aan het werk zijn toegevoegd. De twee aanhangsels lijken inhoudelijk weinig met de hoofdtekst te maken te hebben: een spottende tekst over relikwieën en een over de pas gestorven hoofdre- | |
[pagina 45]
| |
dacteur van de Leidsche Courant, aangeduid als ‘zekere gestorve Paap, Broer Felix’. Het drukjaar wordt in vage termen omschreven: ‘Gedrukt in 't Jaar, zey de Hagenaar, // Toen de maat vol waar’.Ga naar eind6 Welbeschouwd hebben het titelblad en het uiterlijk van de tekst veel weg van een pamflet. Naast de titelpagina komen ook het octavoformaat en de romeinse drukletter daarmee overeen. Opmerkelijk is het verhalende karakter van het Vermakelyk Wagen-Praatje. In de eerste plaats begint de tekst narratief, als brief gericht aan een zekere ‘Myn Heer, en Vriend’ die zich heeft teruggetrokken op zijn buitenplaats. Aan hem vertelt een ‘ik’ de samenspraak die hij in een postwagen hoorde. Daarmee wil hij hem ‘iet nieuws, nuts, en vermakelyks’ bieden. De verteller leidt het gesprek in met de introductie van zijn medepassagiers, een beschrijving van de omgeving rond Vianen waar ze door rijden en hij verhaalt de aanleiding van het gesprek, het goudpoeder dat de jonge juffrouw inneemt tegen haar flauwte. Daarna vertelt de ‘ik’ niet verhalend, in indirecte rede, verder, maar geeft hij het gesprek weer in de directe rede, zoals dat in praatjes gebruikelijk is. Zelf treedt hij overigens niet als sprekende persoon op. Hij is alleen toehoorder. Zo nu en dan wordt het gesprek onderbroken door minimale aanwijzingen van de verteller in de trant ‘De Oudste Heer valt hem in zyn reden’ of ‘De Juffrouw spreekt vinniglyk’.Ga naar eind7 Aan het eind van de tekst, na het woord ‘Dixi’, houdt het gesprek in de directe rede op en vertelt de ‘ik’ in een paar regels hoe hij de koets verliet bij Breda. Dat is ook meteen het einde van de brief die verder niet is ondertekend. Bepalend voor de vorm van de tekst is dan ook niet de brieffictie, maar het gesprek.Ga naar eind8 In de tweede plaats gebruikt Weyerman in dit Vermakelyk Wagen-Praatje verschillende narratieve genres die hij ook in zijn tijdschriften toepast. Een belangrijk onderdeel van de argumentatie zijn de karakterschetsen van een stereotype jonge geneesheer en van een kwakzalver.Ga naar eind9 Ook bevat het gesprek een zogeheten ‘Vertellingje’ waarin de jonge heer de spot drijft met boekenzotten die de band meer waarderen dan de inhoud.Ga naar eind10 Weyerman past ook het principe van de raamvertelling toe; de oudste heer verhaalt bijvoorbeeld woordelijk een gesprek dat hij in een boekhandel had en het laatste gedeelte van het praatje bestaat uit een lang verhaal waarin kwakzalvers en boekhandelaars sprekend worden opgevoerd.Ga naar eind11 Dergelijke praatjes met een mengeling van directe en indirecte rede, van dramatische en narratieve elementen, komen in de periode 1600-1750 maar mondjesmaat voor. De structuur van de tekst heeft verder veel weg van een traditioneel praatje met een retorisch-dialectische opbouw, al springt Weyerman er vrij mee om. Na de gebruikelijke introductie van het hoofdonderwerp, de handel van boekverkopers in kwakzalversmiddelen, behandelen de sprekers eerst een aanverwante kwestie: wie zijn er beter, de officiële geneesheren of de kwakzalvers? Hierover hebben de heren onenigheid. De oudste heer vindt de moderne geneeskunst een ‘dodelijke broodwinning’ en illustreert dit rijkelijk aan de hand van de geschiedenis van de geneeskunst en met voorbeelden van onkundige en baatzuchtige geneesheren, inclusief karakterschetsen. De jongste heer vindt juist dat ze levens redden en beschuldigt de kwakzalvers van geldzucht en eigenbaat, gebruikmakend van dezelfde argumentatiewijze (historie, voorbeelden en karakterschetsen) als de oudste heer. Maar de heren bewaken de regie van het gesprek en gaan uiteindelijk in op het hoofdonderwerp waarover ze het juist roerend eens zijn: de krantenadvertenties van de boekhandelaren. Die zijn hen een doorn in het oog, evenals de onderlinge belangenverstrengeling. De verklaring voor die handel ligt volgens de heren in het commerciële verval van de boekhandel dat breed wordt uitgemeten. De kwakzalvers en boekhandelaren worden in het laatste gedeelte ook zelf sprekend opgevoerd; zo wordt ook hun kant van de zaak belicht. These, antithese en synthese wisselen elkaar in de hele tekst dus af. | |
[pagina 46]
| |
In tegenstelling tot de argumentatie in veel praatjespamfletten, is die in Weyermans Vermakelyk Wagen-Praatje verre van eenduidig. Wie er nu uiteindelijk beter is, een kwakzalver of een modern geneesheer, wordt bijvoorbeeld niet expliciet gemaakt. Er is geen echte winnaar, noch een slotuitspraak, maar de sprekers vervolgen hun gesprek over een verwant onderwerp, de neveninkomsten van boekhandelaren. Het lijkt Weyerman erom te gaan niet alleen de boekhandelaren, maar ook de geneesheren en kwakzalvers op een amusante manier te kijk te zetten en te bevitten.Ga naar eind12 In tegenstelling tot de meeste praatjespamfletten is er in het Vermakelyk Wagen-Praatje dus wel ruimte voor eigen waarheidsvinding door de lezer en die is zelfs noodzakelijk, omdat Weyerman de definitieve oplossing niet altijd aandraagt. Overtuigen was niet zijn doel, maar spot. De sprekers zet Weyerman functioneel in, al doet hij dat niet altijd volgens het te verwachten patroon. De karakterisering van de twee heren is minimaal: ze worden allebei als bejaarde, belezen heren gepresenteerd, al is de ene heer iets ouder en ervarener dan de andere. Vandaar de benaming ‘Oudste Heer’ en ‘Jongste Heer’. De vrouw is daarentegen jong - over haar kom ik zo dadelijk te spreken. De twee heren zijn aanvankelijk aan elkaar gewaagd; ze staan tegenover elkaar en dagen elkaar uit. Maar gaandeweg krijgt de ‘Jongste Heer’ de overhand. Hij krijgt meer ruimte om zijn standpunt vóór de moderne geneeskunst en tegen de kwakzalverij te bepleiten. Als de twee het hoofdonderwerp, de verwerpelijke praktijken van boekhandelaren, aanroeren is hij als enige pagina's lang aan het woord. De ‘Oudste Heer’ vult hem aan en bevestigt wat hij zegt. Twee tegengestelde types zijn het dus uiteindelijk eens, wat Weyermans boodschap over de boekhandel extra kracht geeft. Dat de ‘Jongste Heer’ en niet de ervarener ‘Oudste Heer’ de leiding heeft (hij begint en eindigt ook het gesprek) is onverwacht en niet passend in termen van decorum. De juffrouw speelt inhoudelijk geen rol, maar dient als vrolijke en pikante noot. Ze mengt zich pas op tweederde van het praatje in het gesprek en betrekt de woorden van de heren dan steeds op man-vrouwverhoudingen. Ze is behoorlijk fel, maar haar uitspraken zijn volgens de heren niet terzake. Ook schertst de juffrouw met haar mannelijke medepassagiers en maakt amoureuze toespelingen. De twee heren geven antwoord, zetten haar desnoods op haar nummer en vervolgen dan hun discours zonder verder aandacht aan haar te besteden. De juffrouw wordt uitgebreider gekarakteriseerd dan de twee heren en het is van meet af aan duidelijk met welk type we hier te maken hebben. De ‘ik’ beschrijft haar in de introductie als volgt: een schone, welgemaakte, en gantsch niet malle jonge Juffrouw, oud twee a vierentwintig Jaaren op het oog, welke gehoepelrokte Amasone een lid van die susters der ernstige [doopsgezinde] gemeente scheen te zyn, welke meer schiften [wisselen] van Minnaars als van gebedenboeken.Ga naar eind13 Vervolgens klaagt ze over pijn aan haar hart, neemt ze het goudpoeder en blijkt ze altijd een flinke fles brandewijn bij zich te hebben tegen hartkloppingen en angsten. Het is duidelijk: haar hoeven we niet serieus te nemen. Dit komt overeen met de rol die vrouwen vaker hebben in praatjespamfletten: in het uitzonderlijke geval dat ze deelnemen aan het gesprek, hebben ze een ondergeschikte rol of worden ze door hun typering gediskwalificeerd.Ga naar eind14 Opmerkelijk en a-typisch in vergelijking met praatjespamfletten is dat de sprekers behoorlijk provocerend en fel tegen elkaar zijn. In praatjespamfletten wordt doorgaans de onderlinge harmonie angstvallig bewaakt; botte en felle personen worden tot de orde geroepen of vertrekken en al te grote tegenstellingen worden vermeden of tot redelijke proporties teruggebracht. In het Vermakelyk Wagen-Praatje geven de heren en de juf- | |
[pagina 47]
| |
frouw elkaar herhaaldelijk een sneer en scheppen daarin vermaak. Zo zegt de ‘Oudste Heer’ in reactie op kritiek van de ‘Jongste Heer’: Een Man die zo kreupel gaat in zyn diskoers gelyk myn Heer, behoort my niet te schelden voor een hinkepoot. Gy die zo barvoets loopt in kennis, behoort vooral geen doorns van verwyt te zayen. En dewyl u begrip een glazen dak heeft, past het u niet steenen te werpen op myn huys.Ga naar eind15 De juffrouw noemt de jongste heer zelfs ‘een gek’.Ga naar eind16 Tegenstellingen gaan de sprekers dus niet uit de weg, maar het gesprek eindigt wel in overeenstemming. Een kenmerk van het Vermakelyk Wagen-Praatje is ook de intertekstualiteit. De tekst is doorspekt met citaten uit klassieke en eigentijdse auteurs, nu eens wel en dan weer niet voorzien van bronvermelding. Ook zijn er impliciete verwijzingen naar andere teksten. Het is inmiddels bekend dat Weyerman vele passages uit zijn praatje gebaseerd heeft op de tekst van een Engelsman, Robert Burtons The anatomy of melancholy, zoals Koelewijn heeft aangetoond.Ga naar eind17 Hij gebruikte deze bron als citatenboek, naslagwerk en als bron voor satire, aldus Koelewijn. Het zou voor de hand liggen als de narratieve passages, feitelijk onderbrekingen van de dialoog, ook grotendeels ontleend waren uit Burtons boek, maar dat geldt alleen voor het laatste gedeelte van de tekst en niet voor de karakterschetsen en het ‘Vertellingje’.Ga naar eind18 Mogelijk was The anatomy of melancholy niet Weyermans enige bron, immers: voor veel van zijn werken ‘plunderde’ hij teksten van collega's.Ga naar eind19 Intertekstualiteit is ook aan andere praatjespamfletten niet vreemd. Ze bevatten vaak citaten van beroemde auteurs, zowel klassieke als eigentijdse, en er worden hele passages uit andere pamfletten geciteerd of ontleend en bewerkt. | |
Het praatje als satirisch wapenIn het Vermakelyk Wagen-Praatje kaart Weyerman actuele misstanden in de boekhandel en de geneeskunst aan op een humoristische manier. Hij bouwt wel voort op de traditie van de zeventiende en achttiende-eeuwse praatjespamfletten, maar geeft er zijn eigen invulling aan. Het praatje geeft hem de gelegenheid om vrij om te springen met de dialoog; met de opbouw, de inzet van sprekers en het gebruik van andere teksten. Tegelijkertijd zorgen de alledaagsheid en directe rede, zo kenmerkend voor praatjespamfletten, voor levendigheid en directheid. De term ‘praatje’ geeft Weyerman daarnaast de mogelijkheid om zich in te dekken: deze suggereert dat we de tekst niet te zwaar op moeten vatten, maar intussen bevat hij rake spot en kritiek. Met een knipoog naar de klassieken, want de dialoog was van oudsher een veelgebruikte vorm voor satirische teksten. Weyerman biedt de lezer - in tegenstelling tot de meeste praatjespamfletten - geen vaststaande waarheid, maar spot, onzekerheid en een superieure belezenheid, ‘in de geest van Lucianus’ net zoals in zijn Maandelyksche 't Zamenspraaken.Ga naar eind20 De klassieke betekenis van het woord satire, ‘medley’ of ‘potpourrie’, is hier van toepassing, want Weyerman gebruikt een mengeling van verschillende genres: brief, gesprek, karakterschets en vertelling, verweven met talloze citaten en ontleningen. De lezer van het Wagen-Praatje krijgt al met al wat hem is beloofd: ‘iet nieuws, nuts en vermakelyks’. |
|