Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
De Lannoy's keizerinnengift en Europese faamGa naar eind1
| |
[pagina 139]
| |
Mr. Hendrik Fagel, sinds 1744 tot aan zijn dood in 1790 hoofd van de griffie van Hare Hoog Mogenden, fungeerde als ‘eerste minister’ en bepaalde samen met de raadpensionaris, de thesaurier-generaal en de secretaris van de Raad het politieke beleid van de Republiek. Hoe men ook tegen de oranjegetrouwe, anglomane Fagel aankeek (kleurloos, plichtsgetrouw, eigenzinnig, geringe realiteitszin), hij opereerde in het centrum van de macht en was dè aangewezen middelaar om een ambt of buitencommissie te verwerven.Ga naar eind6 En De Lannoy? Die zweefde. Eerst hoog geprezen door ‘mannen van esprit’ zoals Van Lelyveld, Van Goens en talloze anderen onder wie Hieronymus van Alphen om haar debuut Aan myn Geest (1766), vervolgens bejubeld om haar in de Amsterdamse schouwburg opgevoerde treurspelen Leo de Groote (1767) en De belegering van Haerlem (1770) en vanwege bewezen dichterlijke kwaliteit als eerste vrouw toegelaten tot het Haagse letterkundige genootschap Kunstliefde spaart geen vlyt en later ook tot het Leidse Kunst word door arbeid verkreegen, klom de glorie naar het zenit toen ze in 1774 bij Kunstliefde spaart geen vlyt de zilveren erepenning won voor ‘De waare verëischten in een' dichter’, en in 1775 buitendien de gouden medaille bij Kunst word door arbeid verkreegen voor haar ‘Lierzang tot lof der heeren van der Does, van der Werff en van Hout’.Ga naar eind7 En nu die kostelijke keizerinnengift. Wie zou na zoveel eerbetoon wèl aan de aarde kunnen blijven kleven? Het is niet bekend of prins Galitzin haar gedicht ook gekregen heeft. Wèl verscheen al in september 1776 haar vers voor Catharina II in de Gazette Littéraire de l'Europe, met daarbij uiterst lovende woorden van de redactie voor de ‘charmante De Lannoy’. ‘Rendre hommage à vos talens, nouvelle Muse du Parnasse, n'est plus en notre pouvoir; l'auguste Souveraine du Nord a prévenu tous nos desirs’, schreef men. Men hoopte haar verzen in alle periodieken te zien zodat velen de ‘onsterfelijke’ poëzie konden genieten van ‘une Hollandaise, issue d'un sang illustre, ceuillir le laurier sur le mont Hélicon’. Ook haar brief met verzoek tot publicatie was daarbij afgedrukt. Ze herhaalde de reden die ze eerder aan Fagel schreef, maar benadrukte dat het wel een waagstuk was haar gedicht, ‘dans une langue qui n'est pas la mienne, & dans laquelle je n'écris pas ordinairement’ aan deze kenners van de Franse taal voor te leggen. In principe bediende ze zich van het Nederlands om van haar vaderlandsliefde te getuigen. Desondanks zou het ‘une chose charmante’ wezen, op tweeërlei wijze toegang tot de Parnas te krijgen: ‘je ferois ma cour à Melpomene dans notre langue noble & énergique, & aux Graces dans votre langue élégante’.Ga naar eind8 Het is niet moeilijk voor te stellen dat dit eerbetoon behoorlijk wat scheve ogen en ‘jalousie de métier’ zal hebben losgemaakt. Mogelijk zo zeer dat sommige critici het tijd vonden voor wat zo treffend ‘en nu weer met de beide benen op de grond’ heet. Vond de onverklaarbare stilte van de officiële kritiek bij haar derde treurspel, Cleopatra, koningin van Syrien, een ‘autonoom vrouwendrama’, dat in augustus 1776 viermaal in Amsterdam werd opgevoerd, hierin mede een oorzaak? Klonk in de anonieme aanval op haar stuk waarin haar hoofdpersoon werd verweten ‘zekerlyk meer by de Mannetjes dan by de Wyfjes Gooden Bekend geweest [te] zyn’, indirecte afkeuring van de Franse Helicon-lof door?Ga naar eind9 Hoe het ook zij, voor De Lannoy volgde nogmaals ‘Frans’ eerbetoon. Oók haar 74-regelige gedicht voor Alexander Ludwig von Deneken von Nienlande, secretaris van gezant De Swart in Sint-Petersburg, in afschrift aanwezig in het archief Fagel, werd in januari 1777 in dezelfde Gazette gepubliceerd.Ga naar eind10 In dit gedicht schreef ze Von Deneken op zijn woord te geloven noch ‘Poète ni Scavant’ te zijn, maar hij bleek wèl galant. In vloeiende verzen had hij immers bekend haar vers voor Catherina te bewonderen en beweerd dat de vrouwelijke sekse de zijne ‘en esprit’ evenaarde. Maar was dat idee hem niet ingegeven door het voorwerp harer admiratie? Het ‘empire de l'esprit’ nodigde immers ook vrouwen uit te schitteren op Parnas? Het was goed leven waar keizerinnen de wet hervormden, zoals in het Oostenrijk van Maria Theresia (de Nemesis-Theresia) en in het Rusland van Catharina de Grote (haar Nakaz [Instructie]). Kunsten en wetenschappen floreerden en daarmee de beschaving, terwijl vrouwen steeds soepeler met mannen concurreerden: ‘notre esprit se dérouille, Au grand profit du genre humain’. Hoezeer loftuitingen in de Republiek haar ook streelden, ze was het meest vereerd met Catharina's gunst: ‘On fait si bien des vers en épanchant son coeur’. Op 18 december 1777 schreef ze Fagel opnieuw, zeer aangedaan dat hij niet had ingestemd haar een voordeel te onthouden. Waarop ze precies doelde, blijkt niet uit de brief. Het is echter alleszins mogelijk dat de heren van het Haagse Kunstliefde spaart geen vlyt - die blijkens de notulen uit 1774 | |
[pagina 140]
| |
en latere jaren àf wilden van de (slechts vier!) verleende gratis lidmaatschappen, waarvan één voor De Lannoy - haar hadden gesommeerd tot betaling van de jaarlijkse contributie van twee gouden dukaten.Ga naar eind11 Iets dat ze, waarschijnlijk diep beledigd, had gezegd te moeten weigeren; Fagel zou dan haar positie hebben verdedigd. Als dank zond ze hem haar door het Leidse Kunst word door arbeid verkreegen zojuist met zilver bekroonde lierzang ‘De waare liefde tot het vaderland’. We leven hier duidelijk niet in het land van Vergiliussen en Tasso's, vervolgde ze, waar onder ‘nationaal’ applaus gunsten en onderscheidingen zich opstapelden op de hoofden van succesvolle dichters, waar vorsten ‘se disputoient l'honneur de les accueillir’, en waar men zich beijverde niet met geldelijk fortuin bedeelde dichters zo te begunstigen dat deze hun leven kunnen wijden ‘à relever la gloire de leur Patrie’. De mannelijke galanterie bleek omperkt door een materieel hekwerk. Houdt men in onze Republiek eigenlijk niet zo van de schone kunsten, vroeg ze retorisch. Maar uitzonderingen als Fagel vergoedden veel. Tot slot had ze nog een verzoek: een post voor secretaris Von Deneken. Fagel kende toch diens vader, Nicolaus von Deneken, in 1748 geheim legatieraad en minister van de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel? De zoon kende ze weliswaar niet persoonlijk, maar op grond van hun correspondentie achtte ze hem Fagels protectie waardig. Was Fagel voldoende overtuigd? Na juli 1778 zou ex-secretaris Von Deneken, net als zijn latere schoonpapa, in Russische dienst treden.Ga naar eind12 Het zou niet de laatste keer zijn dat De Lannoy in aanvaring kwam met Kunstliefde spaart geen vlyt en de genootschapswetten, maar ik ben zo vrijmoedig dat sinds 1995 en 1999 als genoegzaam bekend te veronderstellen. |
|