Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Kinderen Davids bij Weyerman
| |
[pagina 54]
| |
stoffering van het eigen werk; als bron voor beelden. Het is geen bron voor historische of religieuze stellingname.Ga naar eind3 Ik geef enkele voorbeelden. In Amsterdam laat hij de populaire dokter Bombastus over de grachten van ziekbed naar ziekbed rossen, ‘als een Jehu’.Ga naar eind4 Hij verwijst dus naar een oudtestamentische generaal, befaamd om zijn halsbrekende en paardonvriendelijke race-gewoonte. Jehu komt vaak voor bij Weyerman. En natuurlijk blijkt Weyermans aandacht er vooral door getrokken dat Judith Holofernes betovert voor zij hem om het leven brengt.Ga naar eind5
Wat latere teksten betreft: ik vind vooralsnog bij hem geen expliciete melding van de bekende joodse historicus Flavius Josephus. Hij heeft hem wel gelezen.Ga naar eind6 Mozes Maimon noemt hij hier en daar waarderend, in verband met de Talmud. Er valt wellicht hier nog van alles te vinden. Het gebruik van de Misjna en Gemara, de Talmud dus, bij Weyerman, wordt geëvalueerd door Bossers en Geesink in hun heruitgave van Weyermans blad Den Talmud, en in hun recente artikel over Weyermans kennis van Talmudverhalen.Ga naar eind7 Verderop volgen nog enkele opmerkingen mijnerzijds over de manier waarop Weyerman naar dit soort joodse verhalen kijkt als literatuur, als genre. Ten derde: Weyerman over de kinderen Davids, in diens eigen tijd. Ik heb de indruk dat het bij hem, zoals gebruikelijk in de 18e-eeuwse literatuur, vooral gaat over asjkenazische joden. De Portugese joden geven bij hem en anderen zelden aanleiding tot commentaar.Ga naar eind8 Dat betekent uiteraard dat vooral het afwijkende beschreven wordt: voedsel, kleding, luidruchtigheid, bezigheden, handel natuurlijk. De charmes van jodinnetjes blijven bij Campo natuurlijk niet onvermeld. Een voorbeeld van de wijze waarop Weyerman kijkt, vindt men in zijn beschrijving van het joodse toneel in de Jodenhouttuinen in Amsterdam, in 1726.Ga naar eind9 Hij is hier en elders vaak een unieke bron voor het contemporaine joodse leven. Een citaat: De Tonneels Gordeyn opgeheyst zynde zag men den Koning Lypje den Mutsemaaker te voorschyn kruypen, omcirkelt met zyn Agurkjes Graaven, benevens de Princes Porcia, welke Persoonagie verbeelt wiert door den Paruykmaaker Nabaro, gedoopt het Halfslag, als die in de Weerelt gescharrelt was, door het onderling Congres van een Hoogduytsche Moeder, en een Portugiesche Vader. De Vorst Lypje was zeer heerlyk gedost in de gegalonneerde Vacht van den gestranguleerde Baron van Sch***, die in het afspringen van de Ladder vergat om zyn Kleed mee te neemen, en hy dee zyn Inleyding met de navolgende, door den Schoolmeester Moddel, overgehaalde Vaersen. En nog veel meer fraais. Ik meende mij een passage te herinneren bij Weyerman waarin hij een joodse mee-varende, in een trekschuit, in bescherming neemt tegen beledigende opmerkingen; maar ik kon die passage niet terugvinden. Verder hebben we dat zogeheten ‘Traktaat tegen het jodendom’, Weyermans bewerking van de bekeringsgeschiedenis van Moses Marcus.Ga naar eind10 Het is vergelijkbaar met Weyermans boek over die rare Syberg. Het is bedoeld als een leuk verhaal over een geruchtmakende persoon die zich voortdurend herbekeert. Een soort joodse Ripperda dus. Kassa! Het is zinloos dit soort werken te duiden als principiële stellingname tegen een religie, tegen de alchimie of tegen wat dan ook. Terecht zegt Buijnsters, naar aanleiding van Moses Marcus, dat het bij Weyermans aanvallen op de Joodse clerus en op de Talmud eigenlijk altijd gaat om ‘algemene kritiek op wat voor hem slechts een belediging van het gezond verstand inhield’ en dat vele Verlichters dat met hem gemeen hadden.Ga naar eind11 | |
[pagina 55]
| |
Wanneer Weyerman zich wat denigrerend over joden uitlaat, neemt hij naar mijn gevoel eenzelfde positie in als al die hedendaagse auteurs die zich af en toe, vrij nodeloos, uitlaten over de inwoners van Staphorst. Het is anachronistisch dit te zien als een vorm van antisemitisme. Weyerman is er de man niet naar een werkelijke theorie te ontwikkelen over de joodse positie, qua religie, politiek, ‘volk’. Op vergelijkbare wijze gaat het bij zijn katholieken eigenlijk altijd over de domme clerus, over bijgeloof en onzin; nauwelijks over de leer, hoewel hij zoals elke Nederlander zich zeer bewust is van de dreiging van het pausdom, ook als politieke kracht. Toch zijn er enkele plaatsen waarin Weyerman er een gedachtengang op na lijkt te houden die reden geeft te denken aan antisemitisme. Zo vind ik in zijn Historie des Pausdoms (1725-28)Ga naar eind12 een verhaal over een Brabantse jood uit 1369. Dat verhaal laat Weyerman voorafgaan door de opmerking dat het Hartogdom van Brabant [toen] zo vol Jooden [was], als het Noorder Quartier vruchtbaar is in muggen en in waterwilgen, welke knaapen toen zo wel als nu vagabonden en cynsbaare bedriegers waaren, achtervolgens de vervloeking tegens hun uytgesprooken, en by den Koninglyken Profeet voorzegt in zyn Psalmen; Laatze smelten als water, laatze heenen dryven. Deze opmerking heeft een nogal algemeen en principieel karakter, in sociaal en religieus opzicht. Een vergissing van Weyerman? Iets verder spreekt hij over het recht op gewetensvrijheid voor protestanten. Zonder dat daartoe enige aanleiding is, meldt hij dan plotseling: Indien wy het Gewisse plaats geeven aan den eenen kant, dan moeten wy door dezelve regelen der gerechtigheyt het ook toestaan aan den anderen kant. Dan worden de Turken en de Jooden daarmee zo wel gebooren, als de aldergrootste beleyders van het Kristendom.Ga naar eind13 Met andere woorden, joden en islamieten hebben evenzeer als christenen het recht op een eigen geloofsovertuiging.
Als vierde punt tenslotte nog iets over Weyermans beoordeling van joodse wijsheden, vooral aan de hand van zijn Talmud-uittreksels en bewerkingen, te vinden in de heruitgave van het blad Den Talmud. Weyerman spreekt van ‘vertellingen’. Wat zegt hij eigenlijk zelf over die joodse vertellingen als genre, en over hun waarde? Aan dat probleem besteedt hij een groot deel van het eerste nummer van zijn Talmud. Hij begint (p. 1), met te verklaren dat hij het vooroordeel over Talmudhistories wil wegnemen en een schets wil geven van dat onbekent Zuytlant dat de Talmud is. Dat etiket, Zuidland, belooft natuurlijk iets positiefs. Het Zuidland is in de fictie van die tijd immers een probate locatie om een alternatieve samenleving te schetsen waarin de eigen maatschappij een spiegel wordt voorgehouden. Er zijn daar vreemde, maar waardevolle zaken te vinden. Vervolgens geeft Weyerman een schets van de ontwikkeling van de Talmud, en een waardering van de bestanddelen daarvan. De Misjna krijgt bij Campo ongebruikelijk grote lof: De Misna is [...] een achtste wereldwonder, zo volmaakt in zyn soort als Vrankryks Versailles, of als Spanjes Eskuriaal. (p. 3) De Gemara echter, de vertellende verklaringen bij de Mishna, lijkt hij vooreerst nogal negatief te beoordelen. De schrijfstijl is plomp en onbehouwen (p. 3), en de inhoud is vergelijkbaar met David Joris wonderboek en de ongezifte inhoud van de Legenda aurea (p. 3). De Gemara heeft veel onrijps; het is vergelijkbaar met de Kleopatras, Amadissen van Gaulen, Kassandras, Tragedische Historien, en diergelyke uylskuikens orakelen (p. 4) De editeurs duiden die opmerking in hun inleiding als negatief. ‘Het moet wel duidelijk zijn dat Weyerman het maar sprookjes vindt’.Ga naar eind14 Ze hebben tot op zekere hoogte gelijk. Hier en elders laat Weyerman zich laatdunkend uit over die Amadisromans en de rest. Maar hij heeft zoals zo vaak zijn | |
[pagina 56]
| |
beeld trefzeker gekozen; want kan er niet een uil groeien uit zulke onrijpe uilskuikens? Bij de juiste opvoeding, bij de juiste behandelwijze? Hij zegt dan ook wat verder dat de bewerker (de Uitbreider, p. 7) moet selecteren uit dit alles: De Historische vertellingen van den Talmud zal hy Voordisschen op een Vrolyke, en Zeedekundige wyze, en dezelve doorvlegten, daar het pas geeft, met Vaarzen, Aantekeningen, en Historien van gelyke Waarde (p. 7). Al met al betekent dit dat Weyerman aangeeft dat er waarde te vinden is in de Talmud. Een nog belangrijker opmerking vindt men enige nummers later. Dan komt Weyerman nog een keer terug op de Talmud als bron van wijsheid. Hij heeft op dat moment bezoek gekregen van een kluizenaar, een ‘Stoïsch spook’ (p. 39). Die kluizenaar wil alleen maar lezen over de meest essentiële waarheid. Weyerman is het daar niet mee eens. Een goede kok, vindt hij, dient de hongerige niet slechts een onverteerbare soep van brandnetels op - al zou zo'n soep misschien alles bevatten wat de mens behoeft. Een kok wéét dat mensen meer van die soep naar binnen krijgen, indien de maaltijd ook andere ingrediënten bevat. Daarom worden op die wijze de Talmudische Vertellingen by my behandelt. Dat soort van de Gedenkschriften der Rabynsche Heiligen, geschoeit op den leest der Roomsche Legenden, beschryve ik in een styl, te gelyk vrolyk en nut. Ik zeg vrolyk, ten opzigte der Vertellingen zelve, by my met [e]en luchthartige styl gepent, en door aangenaame omschryvingen opgeheldert. Dat is een, en ten tweede, weet ik uit die Hebreeuwsche onkruiden een vyfde weezentheit te trekken, genaamt een zuivere ende onvervalschte Zeedeles, een bron by ons noit uitgeput, en aan veelen een onbekenden weg [...]. Op diezelfde wijze vervaardigden hun literaire schotels: Horatius, Boccalini, Cervantes, Dante, Schuppius, Doedijns en de schrijver van de Historie des Pausdoms. Weyerman zelf dus. De kluizenaar heeft geen weerwoord wanneer hij hoort over deze masterclasses in zedelijkheid, door meesterkoks. Hij vertrekt om verder te broeden boven zijn wortelmaaltijd. Het is duidelijk. Een waarheidsbouillon kan ook getrokken worden uit, of met behulp van ‘Hebreeuwsche onkruiden’. Het uilskuiken leeft op en wordt gezel van Minerva. Ook onder bonte mutsen is het begin van heldere en goede gedachten te vinden.Ga naar eind15
Misschien hoort hij wel degelijk bij de Verlichting, Weyerman. |
|