Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 30
(2007)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
‘Op zoek naar de ware Jaco’
| |
Jaco's wereldGaat het over de achtergronden van Jaco, dan kom je zonder heuristiek nergens. Dat is lastig, want de man zelf heeft niets nagelaten. Er is naast het aangehaalde pamflet wel enig eigentijds werk, maar moeilijk te vinden. De gerechtelijke archieven, die van Amsterdam niet uitgezonderd, zijn niet gemakkelijk toegankelijk; een behoorlijke inventaris ontbreekt nog wel eens. Zijn dát de redenen waarom nooit verder is gekeken dan het Uitvoerig verhaal, of heel soms de in 1773 verschenen Brief van Jacob Frederik Muller?Ga naar eind5. Als de werkelijke identiteit niet wordt achterhaald dan blijft ook de ware Jaco onbekend. Dan moeten we zijn familiegeschiedenis en het doen en laten van de complicen in de wereld van de marginalen missen. We kunnen om die geschiedenissen niet heen als we ‘iets’ willen begrijpen van zoveel mensen die zich zonder een behoorlijke broodwinning en zonder een dak boven het hoofd in het begin van de achttiende eeuw door het leven sloegen. Dat was nog tijdens de zogenaamde Gouden Eeuw, maar wel in een samenleving die vijandig stond tegenover vreemdelingen zonder vaste woon- of verblijfplaats en zonder middelen van bestaan. Er is nauwelijks literatuur over marginale vreemdelingen ten tijde van de Republiek. Gaat het over migratie, dan wordt veelal volstaan met het succesverhaal; gaat het over marginaliteit, dan blijft het steken bij Huiziga's opmerking uit de jaren dertig van de vorige eeuw: ‘de luie | |
[pagina 2]
| |
bedelaar die teert op de zak van de arme huysman’.Ga naar eind6. In zijn voetspoor volgt Van Deursen. Hij signaleert de misère wel van hen die werkelijk buiten de samenleving stonden, de stedelijke zelfkant, maar daar blijft het eigenlijk bij. De oorzaak en de omvang van het probleem wordt niet belicht. Dat geldt voor de stad en nog veel meer voor het platteland.Ga naar eind7. We kennen de reeksen van plakkaten van het begin van de zestiende tot het einde van de achttiende eeuw waarmee bedelaars en vagebonden werden opgejaagd in steeds dreigender bewoordingen en breder omschreven groeperingen. De gerechtelijke archieven laten het topje van de ijsberg zien. Bij elkaar duidt dat erop dat er veel aan de hand was. Toch is het tot een allesomvattende studie van het marginalenprobleem en de problemen van de marginalen in de Republiek nog niet gekomen. Lis en Soly blijven goeddeels steken in de zestiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden.Ga naar eind8. Voor het overige gaat het over de uitwassen, de zware criminaliteit in het van-kwaad-tot-erger scenario en de bendvorming.Ga naar eind9. Jaco, zijn familie en zijn kompanen voldoen in dit beeld en Jaco's definitieve vonnis in 1718 was ook gebaseerd op de meest rudimentaire inhoud van de plakkaten van 19 maart 1614 tegen bedelaars en dieven: ‘hij had bekend bedelaar te zijn, had geen verklaring voor zijn welstand, dus moest hij wel een dief zijn die al eerder was gestraft en derhalve verdiende hij de doodstraf’.Ga naar eind10. Jaco's traject van zijn geboorteplaats naar Dokkum.
Wij vinden de Jaco van voor 1714 in de archieven terug onder de naam Jacob, of Cootje Balck, de naam van zijn natuurlijke vader. Ook Jaco's moeder kende hem onder die naam. Hij is niet geboren in Hamburg, zoals steeds ten onrechte wordt voorgehouden, maar in Königsbergen, nu Kaliningrad. Omstreeks het begin van de eeuw trok de familie naar het Westen. Vader Balck was in 1700 al zoek. Hij is wellicht gesneuveld in dienst van het Zweedse leger onder graaf Moritz Wellink. Moeder Catharina Muller trouwde in Stade, bij Hamburg, met Johan Melchers Overklammer uit Landau. Toen Jaco's broer, Johan Clement, zich aankondigde verhuisde de familie naar Dokkum. Melchers was oorspronkelijk kleermaker; dat was ook vaak een dekmantel voor bedelaars. Hij ruilde dat metier in voor het collecteren met valse collecteboekjes voor afgebrande kerken, scholen, dorpen en steden, in oorlogsgebieden ver weg: de Spaanse Successieoorlog 1702-1713 en de Noordse Oorlog 1700-1721. Bedelen of collecteren zonder consent was een risicovolle bezigheid. Het vervalsen van een consent was als valsheid in geschrifte extra strafbaar.Ga naar eind11. Dokkum werd geen vast adres. Na Dokkum werd vanuit Groningen het land afgegraasd. Al in 1705 komt Amsterdam in beeld. In ieder geval is er vanaf 1708 een drietal contactadressen bekend: in de Schoutensteeg, de Servetsteeg en Halssteeg. Ook logementen en | |
[pagina 3]
| |
Jaco geboeid. Links: anonieme tekening, z.j. Rechts: gravure, toegeschreven aan Jan de Ridder (1665-1738) Gemeentearchief Amsterdam.
slaapplaatsen in Groningen, Zwolle en Den Haag blijven een rol spelen gedurende de hele geschiedenis tot het einde van het familiebedrijf in 1730.Ga naar eind12. Omstreeks 1708 verliet Jaco zijn ouders. Hij kwam terecht in Stade, waar het spoor van zijn vader was verdwenen. Het is niet zeker of hij werkelijk in het Zweedse leger heeft gediend, ondanks de soldatenjas waarin hij jarenlang rondliep. Zijn naam is niet terug te vinden; wel die van enkele van zijn kameraden. Rond 1710 was hij met zijn stiefvader op pad in het collectecircuit. Hij wisselde dat af met activiteiten in een kring van Joodse kruimeldieven in het Rijnland. In 1710 werd de hele familie gezocht in Groningen, maar toen wist men de dans nog te ontspringen. Tegen het einde van 1713 ging het mis. Eerst liepen Jaco's ouders met een aangetrouwd stel en hun twee jonge zoons in Alkmaar tegen de lamp. Vervolgens werden Jaco's boezemvriend en diens helper in Groningen opgepakt. Jaco zelf en zijn vrouw moesten zich in december 1713 in Den Bosch verantwoorden en in februari 1714 in Zwolle. In maart werd hij in Den Haag gearresteerd. Dat zou desastreuze gevolgen hebben. Tussen 1708 en 1710 zijn er tijdens Jaco's verblijf in Stade problemen ontstaan. Het garnizoen aldaar was niet betrokken bij krijgshandelingen. Er werd gekaart, gedobbeld en onderling gevochten. Dat leidde jaren later, op 13 oktober 1713, tijdens de Amsterdamse kermis, tot een afrekening. Of, en welk aandeel Jaco in die moord had, kon nooit worden vastgesteld, maar in december 1713 werden zijn kompanen daarover in Groningen aan de tand gevoeld, hijzelf in februari 1714 in Zwolle en een maand later in Den Haag. Aanvankelijk gingen alle verhoren over collecteren op vals consent en wat diefstalletjes, maar allengs kwamen er door een schlemielig verkeerd bezorgde brief, details van de moordzaak boven water. Al was de schijn tegen, iedereen die bij die moord betrokken kon zijn geweest, vier man inclusief Jaco, ontkende hartgrondig er iets mee te maken te hebben. Bij gebrek aan bewijs liet men het tenslotte in Groningen en Zwolle afweten. Daar dacht de schepenbank van Den Haag heel anders over.Ga naar eind13. Jaco was daar met een van zijn Joodse connecties opgepakt na een ‘poging’ tot inbraak. Jaco's metgezel had met het collecteren of de Amsterdamse Kermismoord niets te maken; dat had de Haagse baljuw snel | |
[pagina 4]
| |
door. Met Jaco gingen de lange verhoren en twee keer tortuur nauwelijks over iets anders dan de moord. Ondanks die twee keer pijnigen bleef Jaco ontkennen. Hij gaf tenslotte alleen toe, dat hij op de uitkijk had gestaan toen zijn maat had gepoogd in te breken. Het vonnis van 19 april met de motivering ‘als het breken zou zijn gelukt, dan zou hij zijn aandeel hebben genoten’ luidde: geseling en brandmerking onder de galg, dertig jaar tuchthuis en dertig jaar verbanning. Dat stond in geen enkele verhouding tot de medeplichtigheid aan een vrijwillig onderbroken poging tot inbraak. Dit vonnis, poena proxima mortis, ‘de dood het meest nabij’, gerechtvaardigd of niet, zou Jaco uiteindelijk wel fataal worden.Ga naar eind14. | |
Jaco's procesJaco zat maar kort in Den Haag gevangen. Hij ontsnapte en vond onderdak bij enkele gewelddadige beroepscriminelen. Deze boosdoeners kwamen voort uit kringen van plattelandsmarginalen en de stedelijke zelfkant. Stuk voor stuk waren zij en degenen met wie zij zich af en toe verbonden al actief op het criminele pad lang voordat zij Jaco in hun midden opnamen. Zij gingen met hun eigen activiteiten door ten tijde van Jaco en ook nadat hij op 8 januari 1716 in Amsterdam was gearresteerd. Hoewel de titel van het aangehaalde pamflet een ‘uitvoerig verhaal’ belooft van ‘alle feiten en schelmstukken [...] alsmede het proces crimineel’ wordt dat niet waar gemaakt; niet wat betreft de gebeurtenissen en niet wat het zogenaamde proces crimineel aangaat. Het pamflet is blijven steken halverwege het appelproces voor het Hof van Holland. Het verhaal is niet afgemaakt, ook niet in de herdrukken. Zelfs over de procesvoering in Amsterdam is er geen enkele duidelijkheid. Feitelijk waren dat twee opeenvolgende procedures gedurende ruim een jaar. Daarna volgden de twee appellen in Den Haag en een request aan de Staten van Holland voor de behandeling van een revisieverzoek. Dat alles was héél bijzonder. Hoe kon dat gebeuren? Om daar iets van te begrijpen, is enig inzicht nodig in het achttiende-eeuwse strafprocesrecht. Daarin schieten de Amsterdamse Confessieboeken tekort. Over wat in Amsterdam en elders geoorloofd en gebruikelijk was, daarover was destijds al meer dan genoeg onenigheid en zonder procesdossiers is het buitengewoon lastig om de rechtspraktijk te reconstrueren. Juristen als Simon van Leeuwen in 1677 en Bavius Voorda in 1792 zowel als de historieschrijvers Caspar Commelin in 1691 en Jan Wagenaar in 1760 verschilden van mening op essentiële punten hoe het proces diende te verlopen en... het zal niet verbazen, die verschilpunten vinden we vooral terug in het proces Jaco.Ga naar eind15. Zonder inleiding, toelichting of achtergrond begint het Uitvoerig verhaal met het Haagse vonnis van 1714 en vervolgens de ontsnapping uit het tuchthuis. ‘Alle feiten en schelmstukken’ blijken dan zeven misdrijven te omvatten: twee inbraken in Overijssel, twee buiten Amsterdam, een in Gouda, een in Zevenhoven en een in de Diemermeer. Over dat laatste feit was in de Amsterdamse courant behoorlijk ophef gemaakt.Ga naar eind16. Jaco werd gearresteerd nadat hij door de zus van een van zijn kompanen was verraden.Ga naar eind17. Hij werd niet gezocht in Amsterdam. Daar was er geen notie van wie hij was. Van de misdrijven die hem daarna ten laste werden gelegd is er ook geen in Amsterdam, of het rechtsgebied van Amsterdam, gepleegd. Hij had zich wél vergrepen aan de rijkdom van de coterie rondom het Amsterdamse patriciaat in de Diemermeer en dat had hij beter niet kunnen doen. Een aanslag op één van hen, was een aanslag op allen en een dergelijk vermetel avontuur kon niet ongewroken blijven. Balthasar Scott was baljuw in de Meer, maar ook lid van de Amsterdamse vroedschap. Hij werd nog schepen en later burgemeester. Er was bovendien | |
[pagina 5]
| |
een bijzondere verhouding tussen het gerecht van de Meer en dat van Amsterdam. Toen duidelijk werd dat Jaco ook wat te maken had met de geruchtmakende roof aan de Ringdijk, vrijwel naast het Rechthuis waar Scott zetelde, zette de laatste zijn collega in Amsterdam, Hoofdofficier Ferdinand van Collen, onder druk.Ga naar eind18. Van Collen had het zelf al moeilijk genoeg om zich staande te houden, of liever zijn carrière niet te schaden in het geweld van het cabaal om het pluche tussen de twee rivaliserende facties onder aanvoering van Joan Corver en Jeronimus De Haze, beide burgemeester en vertegenwoordigers van de prominente families van die dagen.Ga naar eind19. Beiden wisten zich ook vertegenwoordigd in het schepencollege, de rechters. De Haze had er al eerder geen probleem in gezien om de officier voor zijn karretje te spannen. Dat was nogal slecht afgelopen.Ga naar eind20. Toen ook het proces Jaco niet erg vlotte zag Van Collen zich genoodzaakt zich te bedienen van middelen die uniek waren in de Amsterdamse rechtsgeschiedenis. Het gewone ‘extra-ordinaris’ proces liep eigenlijk al van de rails binnen enkele weken na de arrestatie toen aan Jaco's bijzit Griet Lommers strafuitsluiting werd aangeboden in ruil voor belastende verklaringen.Ga naar eind21. Dat was niet gebruikelijk en al helemaal niet op de manier waarop dat gebeurde. Vreemd was het, toen Jaco tortuur doorstond, dat er geen criminele eis en vonnis volgde. De verhoren werden gewoon voortgezet. Jaco werd in totaal meer dan twintig keer verhoord. Het leverde niets op. Hoogst ongewoon werd hij op 29 juni 1716 bij wijze van voorlopige maatregel opgesloten in het tuchthuis met de toezegging aan schepenen dat voor het afgaan van de regering - 2 februari daaropvolgend - het gewenste vonnis zou kunnen worden geveld. Met nog zeven maanden te gaan was dat een merkwaardige toezegging. In welk stadium het proces toen verkeerde is niet duidelijk. In iedere geval was dit niet in overeenstemming met de ook in Amsterdam gangbare regels van de Criminele ordonnantiën op de stijl van procederen van 1570. Dat was ook een tweede tortuur niet, zonder nieuwe indiciën en opnieuw zonder eis en vonnis. Het ziet er nogal rafelig uit. Jaco's advocaten maakten op tal van punten bezwaar toen het proces uiteindelijk op 17 december ‘ordinaris’, dat is in overeenstemming met de regels van een civiel proces, werd voortgezet. Het ging over de ontoelaatbaarheid van de immuniteit, de inhabiele getuigenverklaringen, verklaringen van infame getuigen en vooral het ontbreken van een criminele eis en vonnis na tortuur.Ga naar eind22. Het mocht niet baten. Het was voor iedereen duidelijk dat vanaf het begin was ingezet op het zwaarst mogelijk vonnis: radbraken, zoals ook het vonnis was geweest van enkele complicen. De twaalfde september 1716 moet eenA. van der Laan, Kermis op de Amsterdamse botermarkt (1736). Gemeentearchief Amsterdam.
| |
[pagina 6]
| |
van de meest bloedige justitiedagen zijn geweest in de Amsterdamse rechtsgeschiedenis: 26 mensen op het schavot, onder hen vijf geradbraakt en onthoofd, twee opgehangen, vier gegeseld onder de galg, van wie twee ook gebrandmerkt, negen alleen gegeseld en zes te pronk. De uitspraak van 14 januari 1717 was dus niet verrassend. Er werd ook onmiddellijk appèl aangetekend. De Amsterdamse zaak is met vraagtekens omgeven, maar het zou nog vreemder toegaan. Dat begon al met het toewijzen van een advocaat en een procureur die Jaco's zaak voor het Hof dienden te bepleiten. Zij meenden na bestudering van de stukken dat appellant terecht was veroordeeld, zodat zij naar hun eed, de verdediging niet op zich konden nemen.Ga naar eind23. Zij mochten de zaak inderdaad niet anders voorstellen dan die was, of met andere woorden, ook advocaten mochten voor het gerecht niet liegen, maar dat is dan - met een terugblik 300 jaar na dato - een wel heel erg enge taakopvatting. Dat vond het Hof en later de Hoge raad ook en dus werd hen opgedragen de verdediging toch maar op zich te nemen, zo goed als zij konden. Het ging om de juiste toepassing van het recht en niet slechts of Jaco de waarheid sprak of niet. De meest voor de hand liggende uitleg is, dat zij helemaal geen trek hadden in een dergelijke pro Deo zaak. Niemand had veel op met vagebonderende criminele migranten.
Uitvoerig verhaal van alle feyten en schelmstukken, gepleegt door Jacob Frederik Muller, alias Jaco (1717). Gravures uit de vierde en vijfde druk (1760). Universiteitsbibliotheek Amsterdam.
De conclusie van eis tot vernietiging van het Amsterdamse vonnis van 6 april 1717 omvat weinig, maar de productie van middelen ontbreekt. Een en ander zal niet afwijkend zijn geweest van het verweer in Amsterdam en dat was omvangrijk. In de conclusie van antwoord van 20 april namens Amsterdam ingediend, blijven de bezwaren van de andere partij geheel onbesproken. Het is vrijwel slechts het verhaal van de onbetrouwbare Griet Lommers met als doel om te illustreren wat voor een slecht mens deze Jaco was. De straf die de Amsterdamse Hoofdofficier en schepenen voor hem hadden bedacht, had hij verdiend. Of het Hof dat von- | |
[pagina 7]
| |
nis dus maar even wilde bevestigen!Ga naar eind24. Zo simpel ging dat niet. Er gebeurde maandenlang helemaal niets. Partijen lieten om beurten verstek gaan, totdat de Raadsheren van het Hof het nodig oordeelden om alle getuigen die al in Amsterdam waren verschenen ook nog maar eens naar Den Haag te ontbieden.Ga naar eind25. Amsterdam kreeg de rekening gepresenteerd van de kosten, tot dan toe bijna f 1.100.- (ongeveer 100.000.- euro), exclusief de kosten van de door de stad zelf ingehuurde advocaat en procureur. De vlam sloeg in de pan: ‘Dat bedrag is dit gespuis niet waard’, waren de vrijwel letterlijke woorden van Van Collen. Hij wenste een onmiddellijk einde aan het proces, maar daar had hij niets over te zeggen. Hij bracht vervolgens twee zaken in stelling: 1. Hij liet om de publieke opinie te bewerken de hiervoor genoemde conclusie van antwoord in druk verschijnen, het thans zo bekende Uitvoerig verhaal en 2. hij kondigde aan dat hij via de gedeputeerden bij de Staten een speciale wet zou voorstellen om het appelleren van eerder publiek gestraften onmogelijk te maken.Ga naar eind26. Hij heeft zich met deze acties geen dienst bewezen. Jaco werd met het Uitvoerig verhaal een historische figuur, hijzelf raakte in de vergetelheid en zijn voorstel leidde tot een betekenisloze wet onder de schertsnaam ‘Edictum Jacotianum’. Er was wel een onverwacht neveneffect. De Staten van Holland hielp een handje door voor de tot stand te brengen wet advies te vragen aan dezelfde Raadsheren die ook over de zaak Jaco oordeelden.Ga naar eind27. Op wonderbaarlijke wijze kwamen zij tot de conclusie dat volgens het Romeinse recht boeven van dit kaliber, met het oog op de publieke veiligheid, geen recht van appèl hadden. Daarmee kon de Staten op 27 april 1718 positief worden geadviseerd en met precies dezelfde greep uit de Digesten kon op 8 mei ook het beroep worden afgewezen.Ga naar eind28. Dat staat niet in de vonnisomschrijving, maar het is af te leiden uit de beraadslagingen van het Hof.Ga naar eind29. Opmerkelijk is dan, dat, als Jaco nu al appèl kon worden ontzegd volgens de Romeinse rechtsbronnen die speciale wet helemaal niet nodig was. Die overbodigheid illustreerde het Hof zelf nog eens in een advies in 1763.Ga naar eind30. Er is ook geen zaak bekend met een beroep op dit plakkaat.Ga naar eind31. Het was wel een fijn zalfje voor de gevoelige tenen in Amsterdam. Reden voor Jaco om nu in beroep te gaan bij de Hoge Raad. Amsterdam wenste de termijnen te bekorten, maar daar kwam niets van in. Er werd wel bedongen, dat geen enkel uitstel meer zou worden gedoogd. De Raadsheren waren zich er wel van bewust dat zij de regie niet meer in handen hadden en dat zou in de afhandeling nog blijken. In de overwegingen kwam naar voren, dat alle ondeugdelijke verklaringen en alle verklaringen van infame getuigen, inclusief die van kroongetuige Griet Lommers, van tafel werden geveegd.Ga naar eind32. De Raad mengde zich niet in de vreemde procedurele wendingen die in Amsterdam hadden plaatsgevonden. Die zouden in onze dagen als vormfouten zonder enige twijfel tot nietigheid hebben geleid. Toen was dat beginsel evenmin onbekend. Echter, de autoriteit van hogere rechtscolleges destijds was een andere dan nu. Het was niet gemakkelijk om te treden in de rechten van de autonome gerechten. Die vrijheden waren inzet geweest in de opstand van de zestiende eeuw tegen het gezag in Brussel en de controverse bij de invoering van de Criminele Ordonnantiën van 1570.Ga naar eind33. Overigens gold dat allemaal niet voor Amsterdam, meende Voorda in 1792, want Amsterdam had de wetgeving van Koning Filips zonder gemor aanvaard. De schorsing bij de Pacificatie van Gent in 1576 speelde geen rol omdat de stad Spaans was gebleven tot 1578.Ga naar eind34. Amsterdam had zich te houden aan die wet, maar deed dat niet. Het proces in Amsterdam was niet verlopen in overeenstemming met de toen gangbare praktijk van het strafprocesrecht; er is geen enkele zaak gevonden die hier op lijkt, niet voor, noch na Jaco. Nulliteit lijkt wel mogelijk geweest te zijn, want er is, als terloops, wel over gesproken, maar toch ging de Raad daaraan voorbij. | |
[pagina 8]
| |
De Raadsheren achtten uiteindelijk de aanwezigheid van Jaco op de plaatsen van de misdrijven en zijn betrokkenheid bewezen, maar niet zijn feitelijke handdadigheid. Op expliciete punten werd hij van schuld vrijgepleit. De dood van de vrouw bij de overval in Zevenhoven werd hem niet aangerekend en frapperend, evenmin als het hem toegeschreven aandeel in de Diemermeerse roof. Dus toch vernietiging van het Amsterdamse vonnis? Neen, want op 20 juli 1718 werd het beroep opnieuw afgewezen op geheel andere gronden. Jaco had bekend een bedelaar te zijn, had geen verklaring voor zijn welstand, dus moest hij wel een dief zijn en daarmee kwamen de hiervoor genoemde plakkaten van 1614 nadrukkelijk voor het voetlicht. Toch hoefde dit niet persé te leiden tot een capitale straf, maar wel nu hij op 19 april 1714 in Den Haag al poena proxima mortis was veroordeeld. Ongeacht de juistheid van dát vonnis was bevestiging van de Amsterdamse sententie onafwendbaar. De aanstelling van houwdegen Ferdinand van Collen was een politieke beslissing geweest van Joan Corver en Jeronimus De Haze in hun strijd om het Amsterdamse pluche. Het proces was vanaf het begin politiek beïnvloed door de betrokkenheid van Balthasar Scott en op de achtergrond de facties van Corver en de Haze in het schepencollege.Ga naar eind35. Van Collen zelf beïnvloedde via de Staten van Holland de Raadsheren van het Hof indirect door de indiening van de speciale wet. Hij zette via de gedeputeerden ter dagvaart de Raadsleden van de Hoge Raad rechtstreeks onder druk. Toen een request om een revisieverzoek in behandeling te nemen werd ingediend bij de Staten nam hij het heft eenvoudig zelf in handen.Ga naar eind36. Met andere woorden: hij gaf opdracht om ieder verzoek onmiddellijk af te wijzen! Van de achttien steden en één stem voor de ridderschap, bestreden twee steden de afwijzing. Consensus was vereist en naar goed gebruik, toen en nu, werd een commissie ingesteld. Die kwam met een warrig advies waaruit wel bleek, dat zich niets tegen de behandeling van een revisieverzoek pro Deo verzette.Ga naar eind37. Dat was echter niet de bedoeling. De twee tegenstemmende steden, Haarlem en Delft, werden eenvoudig omgepraat. Het verzoek werd zonder enige motivering afgewezen. De Hoge Raad verzette zich nog tegen een onmiddellijke overzending van Jaco naar Amsterdam, maar iedere oppositie werd nu de kop ingedrukt. Het was niet fraai. Jaco werd met spoed naar Amsterdam teruggebracht om op zaterdag 6 augustus 1718 omstreeks het middaguur voor het stadhuis op de Dam geradbraakt te worden. | |
Jaco's leven na de doodOf Jaco populair was tijdens zijn leven, is moeilijk te zeggen. In Amsterdam was hij volslagen onbekend, tijdens zijn bestaan als collectant, bedelaar en inbreker, behoudens dan bij enkele dubieuze kroegbazen. Hij werd bekend door de publicatie van het Uitvoerig verhaal en door het pamflet bij het voltrekken van zijn vonnis in 1718,Ga naar eind38. direct daaropvolgend door een fantasieverhaal van zijn tocht naar de hel.Ga naar eind39. Hij zou niettemin zijn vergeten, ware het niet, dat hij in 1722 door Gysbert Tyssens werd gekoppeld aan de in 1721 in Parijs geradbraakte Louis Dominique Cartouche.Ga naar eind40. Cartouche was een echte roverhoofdman en het sociale drama van zijn bende sprak ook in de Republiek tot de verbeelding. Er verschenen over hem onmiddellijk na zijn dood vertellingen en toneelstukken, ook in het Nederlands. Dat ging erin als koek. Bij gebrek aan een schurk van vaderlandse bodem van dat kaliber werd Jaco gepromoveerd tot zijn Nederlandse pendant en sindsdien heeft Cartouche Jaco op sleeptouw genomen. Eerst door het Uitvoerig verhaal in 1731 tot drie keer toe in één band met het verhaal van Cartouche uit te brengen,Ga naar eind41. vervolgens vanaf de derde druk in 1734 door naar elkaar te verwijzen en tenslotte door een samenspraak in de reeds genoemde Brief van Jacob Frederik Muller in 1773. | |
[pagina 9]
| |
Jaco zou alsnog een zachte dood zijn gestorven, als Jacob van Lennep hem geen nieuw leven had ingeblazen, waarna Justus van Maurik zich de meest onwaarschijnlijke onzin op de mouw liet spelden om dit als ‘werkelijk gebeurd’ te verkopen. Sindsdien is er een mythe van Jaco, die wel leuk is om te vertellen, maar die ver van de werkelijkheid staat. Jaco heeft nooit op de Elandsgracht gewoond; niet voor 1708, want toen verkeerde hij met zijn ouders op verschillende andere adressen, niet voor 1714 want toen was hij overal, maar niet in Amsterdam en niet in die luttele maanden van 1715. Daar had hij enerzijds de tijd niet voor en anderzijds als dat wel het geval zou zijn geweest, dan was hij dáár in ieder geval niet welkom. De huizen waren in het bezit van de Diaconie en de keurige familie Magen.Ga naar eind42. Er was geen plaats voor geboefte en zeker niet om verbouwingen aan te richten, met geheime vluchtgangen of bergplaatsen achter bedsteden en in schoorstenen zoals Van Maurik zich liet vertellen. Van Maurik was een romantisch warhoofd. Zo werd hij ook door zijn tijdgenoten gezien: het verklede burgermannetje dat zich door ‘volksfiguren’ van alles liet wijsmaken. Hij leende voor de beschrijving van het mensenpakhuis, dat sindsdien werd aangeduid als het Fort van Sjako, onverkort tekst van Helene Mercier die de schande van de volkshuisvesting kort voordien aan de kaak had gesteld.Ga naar eind43. Dan is er nog de fabel van de attributen die als de spreekwoordelijke museale muizenval in het Amsterdams Historisch Museum worden gekoesterd. Aan de hand van de bronnen kan precies worden nagegaan wat Jaco heeft gebruikt, meegesleept of wat in beslag is genomen. Daar is geen ingenieus in- of uitschuifbaar laddertje bij en geen houweel met een fluitje, om maar wat te noemen. Al dat bewaarde ijzerwerk kan van iedereen zijn geweest, behalve van Jaco. Het enig tastbare dat hij heeft nagelaten, is zijn handtekening op het mandement in cas d'appel.Ga naar eind44. Voor het overige moeten we alles en vooral wat vanaf Justus van Maurik is verteld en waarop de mythe is gebaseerd, vergeten. Of juist wel vertellen maar met de toevoeging dat het een leuk verhaal is. Dat zijn sprookjes doorgaans ook, maar niet meer dan dat. Jaco was niet de man zoals hij de laatste eeuw is afgebeeld. Hij was een boef met een deels hilarische en deels treurige achtergrond. Hij was geen leider van een bende, geen ziekelijke geweldpleger en zeker geen moordenaar. Hij was ook geen weldoener. Hij was geen anarchist of socialist. Het ontbreekt er nog aan dat hij als terrorist wordt afgeschilderd. Als de onwaarschijnlijke toevoegingen aan het Uitvoerig verhaal geen achterdocht opriepen en de beweringen van Jacob van Lennep te diffuus waren,Ga naar eind45. dan had in ieder geval afstand behoren te worden genomen van de vertelling Het fort van Sjaco van Van Maurik. Een oude schoenlapper wiens overgrootvader een tijdgenoot van Jaco geweest zou zijn, de informatiebron, dat is lachwekkend. Dat Johan Braakensiek, de illustrator van Van Maurik, diezelfde schoenlapper óók liet doorgaan voor Klaas Ris, een van de socialistische voormannen, had de liefhebber van Amsterdamse geschiedenissen toch aan het denken moeten zetten.Ga naar eind46. Wie dán de moeite zou hebben genomen om na te gaan hoe de schrijvende tijdgenoten over Van Maurik dachten of van wie hij zijn teksten leende, die zou alsnog het hele verhaal ver van zich hebben geworpen.Ga naar eind47. Zo is het echter niet gegaan, gezien de onzinnige productie van teksten nadien. Daarmee is van de historische Jaco een karikatuur gemaakt. Het echte verhaal en dat van zijn wereld is buitengewoon interessant. Over zijn leven, het doen en laten van zijn familieleden en zijn kompanen inclusief de processen die in de loop van ruim dertig jaar werden gevoerd, valt veel te vertellen. Al die deelnemers op een uitzondering na kwamen voort uit de wereld van de marginalen. Het onderzoek naar Jaco en zijn directe omgeving is nu afgerond; dat naar de wereld van de marginalen ten tijde van de Republiek moet nog beginnen. |
|