Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 29
(2006)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Trammelant rond de theestoof:
| |
[pagina 50]
| |
R.V.N., Natuur-kundige verhandeling van de thée, koffee, tabak en snuf-poeders. Amsterdam, J. ten Hoorn, 1701 (KB Den Haag).
| |
[pagina 51]
| |
theestudies als een realistisch voorbeeld van vrouwelijk wangedrag: De gedebaucheerde en betoverde koffy- en thee-weereld, De theezieke juffers van Enoch Krook, en de Natuur-kundige verhandeling van de thée, koffée, tabak en snuf-poeders van R.V.N. Hoewel dit fenomeen ook verderop in de achttiende en tevens begin negentiende eeuw voorkomt, beperk ik me tot die eerste keer. Was theedrinken typisch vrouwelijk? Refereerden de teksten aan een realiteit? Waarom plaatste men theedrinken veelvuldig in een satirische c.q. moraliserende context? | |
AannamesIn de loop der jaren is heel wat geschreven over de beginperiode van het theegebruik in de Republiek. Uit een overzicht in vogelvlucht blijkt dat theestudies merendeels menen dat theedrinken aanvankelijk het privilege was van hogere kringen, en pas in de loop van de achttiende eeuw de lagere regionen bereikte. Dat vooral mannen koffie dronken, buitenshuis in koffiehuizen, en dat thee doorgaans door vrouwen binnenshuis werd geconsumeerd, blijkt eveneens een populaire veronderstelling. G.H. Jansen meent dat thee door het van oorsprong besloten ceremonieel en de noodzaak van expositie van het porseleinen theegerei vráágt om een gastvrouw als middelpunt; het theesalet was ‘de tegenhanger van het manlijke koffiehuis’, vanaf het begin een publieke aangelegenheid.Ga naar eind3 Voor J.R. ter Molen waren de ‘behoefte van zeer veel vrouwen om aan de nieuwe mode mee te doen’, ook al konden ze het niet betalen, en het ‘snobisme, dat aan de theetafel dikwijls hoogtij vierde’ oorzaak dat vanaf eind zeventiende eeuw in kluchten ‘het theegenot op komische wijze werd bekritiseerd’.Ga naar eind4 J.J. Voskuil, die de regionale spreiding van thee en koffie over de gehele Republiek bestudeerde (door H. Dibbits later als óók voor lagere standen geldend, substantieel genuanceerd),Ga naar eind5 ziet een samenhang ‘met het opkomen van een nieuwe levensstijl, een behoefte aan gezelligheid, die zich uitte in de populariteit van theevisites en de opening van koffiehuizen’. Door het elitaire karakter bereikte thee de lagere standen minder snel dan koffie. Het was vanaf het begin ‘omgeven met rituelen’ en voor ‘de lege uren van een sociale elite’ een aangename tijdpassering; het ‘vaak kostbare theegerei’ bevestigde de status van de ‘bezitster’ (curs. VO). In de tweede helft der zeventiende eeuw verspreidde thee zich ‘vooral onder vrouwen van de meer welgestelde burgers als voorwendsel om elkaar 's middags te bezoeken’; later namen ‘lager geplaatsten’ dit over. De spot drijven met geldverspilling en snobisme breidde hij uit met irritatie over het verlies aan exclusiviteit, en over ‘vrouwen die zich in elkaars gezelschap, zonder mannen, denken te kunnen amuseren’.Ga naar eind6 Voor de laatste gevolgtrekkingen ontbreekt specifiek bewijs. In Koffie in Nederland, waarin desondanks veel over thee, geldt daarentegen dat deze dranken hun plaats | |
[pagina 52]
| |
en famille veroverden en thuis door beide seksen werden gedronken. Pas in de loop der achttiende eeuw zouden ‘thee- en koffiekransjes’ (ongelukkige, geen sekseneutrale typering) zich van de elite naar ‘andere sociale geledingen’ verplaatsen.Ga naar eind7 J. Jobse-van Putten sluit zich aan bij Voskuil dat de imitatiezucht van lagere klassen tot misnoegen leidde bij de thee- en koffiedrinkende elite. Thee dronk men vanouds thuis; koffie, door de ingewikkelde bereidingswijze, eerst in openbare lokalen.Ga naar eind8 | |
Feiten (1): al vroeg gemengd gebruikIn de Republiek maakte men in de eerste helft van de zeventiende eeuw kennis met ‘het kruid’ thee. Een kleine hoeveelheid Japanse thee in poedervorm (in aarden potten) bereikte ons via de VOC voor het eerst in 1610, Chinese thee als gedroogd blad (in houten kisten) in 1634. Rond 1637 komt het drinken ervan op bescheiden wijze op gang. Dan is in Indië theedrinken onder Hollanders ‘by Persoonen van hoogen en laegen stand’ al een gewoonte, waarbij ze ‘allerley Confituren’ eten: in 1643 is 1400 pond thee en een partij van 7635 theekopjes uit China voor Batavia bestemd. In de Republiek verkopen vanaf 1650 tal van apothekers thee, geprezen om vooral medicinale kwaliteiten. In de beginperiode drinken beide seksen hier thee. Het blijkt uit poëzie, brieven, afbeeldingen van gezelschappen op zilveren en porseleinen theegerei (en op tabakspotten), op schilderijen, prenten van vóór 1700, bijvoorbeeld in de catalogus van Ter Molen. De eerlijkheid gebiedt te melden dat op theegerei e.d. wèl gemengde gezelschappen of theedrinkende vrouwen voorkomen, geen uitsluitend theedrinkende mannen. Onduidelijk is, of de reden in het geschenk-karakter ligt. In een brief betitelde Caspar van Baerle Muiderkringleden als ‘illustres Te-potores’, theedrinkers; op 17 januari 1664 bericht Constantijn Huygens zijn broer Christiaan dat hij, net als zijn broer een jaar eerder, dagelijks na de maaltijd thee drinkt. In Maassluis hebben zeevarenden en winkeliers in 1665-1668 theekommen in hun bezit. Uit boedelbeschrijvingen blijkt dat, náást de elite, kooplieden, VOC-ambtenaren en zeelui hun in Indië opgedane thee-ervaring binnen hun eigen sociale milieu, inclusief hun vrouwelijke familieleden, verspreidden. Dat in de zeventiende eeuw slechts hogere kringen thee dronken, lijkt een fabeltje. Hieraan wil ik toevoegen dat ook duidelijk is genegeerd dat de elite zich liet bedienen; het personeel vormde zodoende een ideale bron tot verspreiding van ook deze nieuwe mode. Wèl is waar dat vroege schriftelijke bewijzen van theedrinken door mannen uit ‘de elite’ zijn overgeleverd, zoals Van Baerle, de gebroeders Huygens, Coenraad Droste. Vanaf 1666 produceren Delftse plateelbakkerijen theekopjes en -potten; de snelle verkoop van een grote partij thee in Amsterdam in 1667 bevestigt eveneens dat de | |
[pagina 53]
| |
drank hier was ingeburgerd. Een door J.W. Hoppesteyn (1627-1671) ontworpen ceramische theebus uit circa 1670 toont één medaillon waarop een vrouw met een kopje thee en een man met een pijp in de mond, een kopje op de tafel (thuis?) voor zich en een theepot, uitbeeldend: ‘Thee is vrouwtjestabak’; een ander medaillon toont een vrouw en man (thuis?) aan tafel zittend waarop een koffiekan en beiden met een kopje in de hand, uitbeeldend: ‘Koffie is de zuster van de thee.’ Dit zou weerspreken dat koffie alleen buitenshuis door mannen werd gedronken (en is een vroeg bewijs van een koffiedrinkende vrouw!). Na 1670 bleef de elite van het Haagse Lange Voorhout weg bij het jaarlijkse buurtfeest, waar uitbundig werd gegeten en gedronken. Het werd een partij voor de middenstanders, en op rekeningen meldt men ‘vrouties Toeback geseydt thee’. In beerputten hier van vóór 1700 vond men ook gewoon porselein. Het fenomeen ‘gesunkenes Kulturgut’ lijkt zich voluit te manifesteren. In 1676 heeft thee zo'n status dat een gezeten burgerechtpaar zich met theegerei laat schilderen door Samuel van Hoogstraten.Ga naar eind9 Ter vergelijking: op 28 september 1663 werd het eerste (?) Amsterdamse koffiehuis geopend (bezocht door vreemdelingen en zeelieden), in 1670 een op de Haagse Hofsingel, waar dan vier bezoekers ruzie krijgen met de eigenaar, omdat deze gezien het late avondlijke uur geen koffie meer schenken wil (en mag); in Leiden is een ‘seecker huys’ waar twee vrouwen koffie èn chocolade schenken, en geldt vanaf 1686 een regelmatige aanvoer van koffiebonen.Ga naar eind10 Koffie lijkt eveneens een snel geïntegreerd onderdeel van thuis te consumeren dranken geworden. In 1692 klagen Hollandse koffiehuishouders dat de opgelegde impost te hoog is: hun omzet loopt terug omdat mensen thuis zelf koffie bereiden. In Rotterdamsche Arcadia (1699?) van Willem den Elger (1677-1703) maakt een gezelschap van drie dames en twee heren een tochtje per koets van een huis bij de Maas naar een buiten aan de IJssel; daar zegt de dienstmaagd ‘dat de koffie gereed’ is. In 1701 vraagt Kniertje zich af waarom haar ega in het koffiehuis een stuiver betaalt voor een kop koffie die hij voor een kwart van de prijs thuis ‘op zyn gemak, voor een oortje kan drinken’.Ga naar eind11 | |
Feiten (2): consumptie ook buitenshuisOok de publieke plaats waar thee (en koffie) werd geschonken, is te nuanceren. In Pefroen met 'et schaapshoofd (1678) van Ysbrand Vincent (1641-1718) bezoekt het personage Pefroen in Amsterdam verschillende koffiehuizen. In de Valkensteeg, daar ‘waar veel messieurs de beurs vergeeten in de Beurs’, en op het Rokin, ‘alwaar de Thee heel puik is, en de Koffy meê’ rookt hij tevens een pijpje. Ook drinkt hij daar ‘een Chocolaatje’, en zomers koude limonade-achtige dranken. Vincent gebruikt de nieuwe entourage, maar accentueert de buitenlandse herkomst van de Turkse boontjes door naar de koffieschenkers ‘den Armener Molochmay, en Sinagooger | |
[pagina 54]
| |
Mardochay’ te wijzen, welke laatste ook ‘een Badstoof om te zweeten’ houdt.Ga naar eind12 Interessant is dat hier in het publieke koffiehuis ook thee wordt geschonken, naast andere alcoholvrije dranken. Is het puur literatuur? In het Amsterdamse koffiehuisje (buffet, schenktafeltje, zitbank, tafel met vier stoelen) van Johannes Matthias van Erevan lijkt in 1673 géén thee te zijn geschonken, en of ‘Grootje’, Christina Elisabeth Springman, weduwe van Stephanus Hulstman, dat in haar koffiehuis in de Amsterdamse Kalverstraat wel deed (eigenares 1679-1739) is onbekend. Rond 1680 verkopen in Den Haag vrouwen thee met melk langs de straat vanaf een tafeltje of kruiwagen waarop een ketel met kopjes. Uit impostheffingen, vergunningvoorschriften en boedelbeschrijvingen blijkt echter dat ook kroegen, tapperijen en herbergen thee, koffie en chocola schenken en dat koffiehuizen naast thee en chocolade tevens bier en wijn tappen - iets dat men in Utrecht toestaat (dubbele impost!), en in Leiden verbiedt bij het invoeren van een vergunningstelsel op 6 februari 1685 voor personen die ‘Coffi, Chocolati en Tee verkoopen’. In Leeuwarden heet Jacob Rijckman in 1687 ‘coffi-tapper’; uit de boedelinventaris blijkt dat hij ook bier en wijn schonk. Of dit in 1691 geldt voor ‘coffyschenker’ Johannes van der Gon (1642-1712), en voor de door de Haarlemse impostmeester ‘van de Coffij en Thee’ in 1698 beboete ‘schenkster’ Helena van Hemert is onbekend. Dibbits meldt voor Maassluis dat Jan van Olens tapperij bier, jenever en wijn verkocht, met in 1695 óók een kamer àchter waar theegerei staat. Laan bevestigt theeen koffiegerei in besloten ruimtes, verschillende functies van herbergen.Ga naar eind13 Het lijkt een misvatting alle koffiehuizen eenduidig te beschouwen als plaatsen waar slechts koffie werd geschonken. Maar kwamen daar ook vrouwen? Bekend is dat ze, in gezelschap reizend, herbergen aandeden en het is een kleine moeite zich voor te stellen dat tijdens zomerse pleziertochtjes bij uitspanningen werd aangemeerd of anderszins stilgehouden waarbij een vrolijk gemengd groepje zich te goed deed aan óók niet-alcoholische dranken. Voor koffiehuizen geldt tot nog toe algemeen de opvatting: daar kwamen geen dames, slechts ‘koffiehuisnichtjes’. In Derde meydag, of verhuys tyd (1708) van Jacob van Rijndorp (1663-1720) vraagt Margriet haar dienstmeid het theegerei klaar te zetten voor haar en haar vriendinnen; intussen gaat ze ‘Hiernaast een kopje Coffi drinken.’ Níet bij de buurvrouw, wèl in een naburig koffiehuis? Waar het op dat moment van de dag zeker niet druk was? Waar sprake was van een eigenares? In 't Koffyhuis (1712) van Willem van der Hoeven (1656-1719) zwaait Sofy samen met de dienstmeid Anna de scepter. In de loop van het verhaal komen vrouwen binnen - of ze er ook iets drinken blijft in het ongewisse: de titelpagina toont mannen en drie vrouwen.Ga naar eind14 Of (gechaperonneerd) damesbezoek categorisch taboe was, wil ik vooralsnog niet stellig onderschrijven. | |
[pagina 55]
| |
Links: J.W. Hoppesteyn, Pot: ‘Koffie is de zuster van de thee’, z.j. (Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam).
Rechts: J.W. Hoppesteyn, Pot: ‘Thee is vrouwtjestabak’, z.j. (Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam). | |
[pagina 56]
| |
Feiten (3): inkomstenbronDe nieuwe dranken lokken ook andere beroepsgroepen. Op de Amsterdamse Dam combineert Pieter Sceperus in 1696 zijn boekwinkel met een koffieschenkerij. Zegt arts Steven Blankaart in 1683 dat thee inmiddels ‘een gemeenen drank is’ en de koffieconsumptie matig, in 1686 constateert hij ‘dat men de Coffihuysen tot Amsterdam soo vol van menschen siet, dat se gepropt zijn’; in 1690 drinkt men meer koffie dan thee.Ga naar eind15 Een ander gevolg dat aan de toename van de nieuwe dranken werd toegeschreven, was de afname van openbare dronkenschap. In 1661 klaagde men dat dronkenschap zo algemeen was dat men het niet meer als schande ervaart; mannen vergeten ‘Godt, [...] haer huys en vrouw en kinderen’. In de periode 1681-1700 daalde in Amsterdam (toneel van het merendeel der kluchten en blijspelen hieronder) de voor de gereformeerde kerkenraad behandelde tuchtgevallen van dronkenschap met 70 à 75% en een deel der gereformeerde kring propageert de nieuwe dranken dan ook. De andere kant van de medaille is dat de bierproductie inderdaad fors terugliep.Ga naar eind16 Dit lokt een economisch tegenoffensief uit, omdat de lagere bierconsumptie leidde tot werkloosheid en een terugval van accijnzen. Het gemeengoed worden blijkt ook uit de financiële belangstelling van de overheid. Nadat op 1 februari 1674 de Staten van Holland tevergeefs trachtten recreatiegelden op thee en koffie te heffen in verband met teruglopende bieraccijnzen, verplicht de Utrechtse vroedschap als eerste stedelijke overheid op 27 mei 1678 een vergunning à raison van twaalf gulden en tien stuivers per half jaar om ‘Coffi, Chocolati, Thee en dergelijcke dranck’ te schenken. ‘Coffyschenker’ Johan Beton meldt zich. Op 6 februari 1685 introduceert Leiden dit Utrechtse stelsel. Op 26 december 1687 zet de Utrechtse vroedschap een volgende stap, op méér dan alleen accijns gericht: slechts burgers uit de stad Utrecht mogen deze nering uitoefenen; men weert ‘Roomsgesinden’ en weduwen, verbiedt er kaarten, kansspelen en opening op zondag en officiële feestdagen; het aantal vergunningen zal maximaal zes zijn en men moet controle door ‘den Heere Hooft-Officier, ofte des selfs Substituut’ toestaan op alle uren. Pas 28 maart 1698 gunt de Utrechtse vroedschap Lucius Roselli om ‘allerhande wateren, reukwerken, pastas, chocolate en andere liqueuren’ te verkopen; vier dagen later opent hij op Achter Sint Pieter (nummer 6) zijn Italiaanse koffiehuis. Op 20 februari 1688 dwarsbomen tappers en herbergiers een voorstel van de Staten van Holland om weeldebelasting te heffen op de thee- en koffieconsumptie in huishoudens: men ziet liever het koffieschenken in koffiehuizen en de verkoop van droge koffie in winkels belast. Een resolutie van de Staten van Holland van 27 september 1689 stelt voor alle koffiehuishouders in de provincie een vergunning verplicht en de impost op koffieschenken dezelfde als die op wijn; zij die er tevens | |
[pagina 57]
| |
een herberg op na houden of óók wijn en bier verkopen, wordt een dubbele impost opgelegd; de Negenjarige oorlog van 1688-1697 moest gefinancierd. Ook blijkt clandestiene verkoop vanuit huis: in februari 1692 moet een illegale koffieschenker in Alkmaar óók belasting te betalen; hij protesteert en wordt vrijgesteld omdat zijn inkomsten echt te gering zijn. In 1693 ondertekenen twintig Amsterdamse ‘coffyschenkers’ een request: achttien mannen (onder wie Pieter Sceperus en Willem van der Hoeven) en twee vrouwen (Elsje Vroom en Maria Sleemer, huisvrouw van Pieter de Graaf) eisen belastingverlaging en willen de koffiehuizen beperken tot twaalf, opdat ze zelf meer inkomsten hebben.Ga naar eind17 Na een periode van terugval neemt na 1697 de vraag naar suiker drastisch toe: thee wordt graag gezoet gedronken. Het beeld dat de gehele productielijn van de nieuwe dranken geldt als een ‘booming business’ wordt ook anderszins bevestigd. De koopkracht in de jaren tachtig der zeventiende eeuw bereikt een hoogtepunt, gestut door een stabiele sector van gespecialiseerde banen in overheids- en semi-overheidorganen, in veel ambachtelijke beroepen, en in een spectaculaire personele verdubbeling van de VOC, tussen 1680-1740 de grootste werkgever in de Republiek voor mannen èn vrouwen aan de wal en in het achterland.Ga naar eind18 | |
Theedrinkende vrouwen in kluchten en blijspelen vóór 1701Daar waar het theedrinken optreedt, blijkt de gestage inburgering ervan bij nieuwe groepen burgers zichtbaar in kluchten en blijspelen. Het proces toont imitatie van hogere standen en een afgrendeling van de middenstanden naar beneden toe. Dit genre is uiteraard geen studiemateriaal sec voor de toenmalige werkelijkheid, of een realistische zedenschildering, zoals theestudies menen. Wèl een thermometer voor wat de gemoederen bezighoudt.Ga naar eind19 Eind zeventiende, begin achttiende eeuw is een tumultueuze periode. Niet alleen de sociale structuur van de door de christelijke God bepaalde moraal staat ter discussie. De gehele sociale, hiërarchische orde(ning) lijkt op de schop te gaan. Lagere standen en nieuwe beroepsgroepen in het middenkader (her-)positioneren zich intern en tegenover elkaar, en profileren zich met leef- en gedragspatronen van hogergeplaatsten. Het leidt tot een reeks aan veranderingen op het gebied van de sociale, economische, seksuele en ethische moraal. Nieuwe gedragscodes zijn vooral noodzakelijk in de steden waar dan 42% van de totale bevolking woont, ter bescherming van de afhankelijke positie binnen nieuwe groepen alsmede nieuwe economische samenwerkingsverbanden. Van echtelieden wordt zelfbeheersing op seksueel gebied vereist, ter bescherming van het eigen huwelijk en van de concurrentiepositie; mannen moeten seksuele omgang met personeel vermijden, vrouwen met mannen uit dezelfde beroeps- c.q. sociale groep als haar echtgenoot. Het calvinistisch arbeidsethos dient vooral de nieuwe | |
[pagina 58]
| |
middenstanden te disciplineren, terwijl gereformeerde kerken via een tuchtoffensief pogen de nieuwe dranken met profane, sociaal-culturele riten te incorporeren.Ga naar eind20 De relatie tussen de seksen, waarbij de huwelijksmoraal en zeggenschap binnen het huwelijk onder vuur liggen, lijkt zich via theedrinken te vertalen naar een seksespecifiek territorium en getrouwde vrouwen een podium te bieden.
In het kluchtspel De belachchelyke jonker (1684) van de arts Pieter Bernagie (1656-1699) staat door burgervrouwen omarmde praalzucht rond het theegerei model voor meegevoerd worden door uiterlijk vertoon. Uit de openingsscène blijkt echter dat deze burgers zich met hun luxe theeservies (een ‘Walvisbeentje’ om te roeren, ‘goude Vorkjes’ voor de lekkernijen) willen onderscheiden van hun vrouwelijke personeel, op straat in kleding en opsmuk vrijwel hun gelijken.Ga naar eind21 De vier blijspelen rond Jan Klaasz. en Saartje Jans van boekbinder en later karmozijnverver Thomas Asselijn (circa 1620-1701) spelen in een milieu van handwerkslieden, beurtschippers. In het tweede, Kraam-bed of kandeel-maal van Saartje Jans, vrouw van Jan Klaasz. (1684) wordt over theedrinksters en luxueus theegerei gesproken. Tijdens het kandeelmaal worden samenspannende buurvrouwen, ‘recht een Vrouwe Parlement’, opgevoerd als een bedreiging van echtelijk geluk.Ga naar eind22 Zoals in kluchten en blijspelen het toneel zich inmiddels van de straat naar het binnenhuis verplaatst had, zo ontwikkelde zich gelijktijdig de tendens om huwelijksperikelen (Saartje Jans en Jan Klaasz. scheiden) binnenshuis te houden, hierover tegen anderen te zwijgen. Het is de pendant van een nieuwe sociale gedragscode voor echtelieden: ook dit soort privé-informatie kan de man binnen de nieuwe sociale verhoudingen zakelijk schaden, en daarmee de welvaart van het gezin bedreigen.Ga naar eind23 En mede daarom zijn samen theedrinkende vrouwen even riskant als ‘Dingen, waarover men in Koffyhuizen en op de Beurs labbekakt’ (kletst, kwaadspreekt).Ga naar eind24 In het kluchtspel De goê vrouw (1686) van Bernagie verklaren vrouwelijke personages zèlf dankzij de thee ‘somtyds eens samen te [kunnen] spreeken’: ‘een Theetje, die moet met gezelschap worden gedronken’; voor hun echtgenoot is het een valide reden dat ze niet thuis is. Margriet, Agniet en Baert klagen over de uithuizigheid en dronkenschap van mannen, inclusief hun echtgenoten, en de ondergeschikte positie en beperkte bewegingsvrijheid van vrouwen (hoe zo zwijgen - waarom gaf ‘de natuur ons tongen’?). Ze verdedigen Brechtje, die huwelijksproblemen heeft. Volgens Engeltje moeten vrouwen ‘trachten haar man te behagen’. Ze keurt af dat het vrouwenparlement Brechtjes privé-situatie beoordeelt, en daarmee dat seksegenoten als groep een individu als referentiepunt dienen. Ze overreedt Brechtje ‘vrijwillig’ voor onderdanigheid te kiezen: ‘hedendaags werden 'er geen scheidbrieven gegeven’. Maar ter vergelijking: gedurende 1681-1700 steeg het aantal separaties en divorties in Amsterdam echter van 10 naar 25% binnen het totaal van echtproblemen.Ga naar eind25 | |
[pagina 59]
| |
Asselijns blijspel De spilpenning, of verkwistende vrouw (1693) bespot ogenschijnlijk de spilzucht van een echtgenote: ze bezit een zilveren theeketel (‘van 97 loot 3 engels’ = circa 1500 gram in Amsterdam!), koffiekan tot en met een verzilverde ‘Asschop’, is alleen tevreden met thee van 25 à 30 gulden per pond, en voor haar theepartij van drie personen bestelt ze 600 oesters. Maar haar gedrag blijkt een reactie op de door haar als ouderwets ervaren handelwijze van haar ouders, die een huwelijk arrangeerden dat zíj bovendien als een mesalliance ervaart: met de bediende van haar vaders kantoor. Ze revancheert zich door van hem slechts één ding te eisen: geld verdienen. Voor de ouders echter kan het wegnemen van concurrentiedreiging gelden.Ga naar eind26 Pieter Willem van Haps zet in het kluchtspel De mansmoêr (1699) twee generaties tegenover elkaar. Het theeritueel dient als demonstratie van veranderende omgangsvormen. De weduwe, wier zoon via zijn huwelijk sociaal is gestegen, bekritiseert het gedrag van haar schoondochter als moeder en verwijt haar onvoldoende respect voor haar echtgenoot. Kern is echter: het is onbetamelijk dat ze voor haar huis op de stoep staat als haar man weg is en het past evenmin dat ‘de Juffrouw en Meid met malkaâr’ theedrinken, want dat kan tot ongewenste vertrouwelijkheden (lees: roddel) leiden. Afstand tegenover personeel is gewenst. De dochter wordt door haar weduwnaar-vader gesteund, al omarmt hij de nieuwe echtelijke gezagsverhoudingen niet. Wel pleziert hem de hartelijke omgang tussen zijn dochter en een vriendin, die elkaar ‘zonder schromen’ kussend verwelkomen. De jongelui zijn verantwoordelijk voor hun eigen leven, ouders moeten daar buiten blijven.Ga naar eind27
Vanaf 1686 wordt in andere teksten dan kluchten lagere standen theemisbruik verweten, het theeritueel bespot en thee gepresenteerd als een alibi om het ‘sakkertje’ toe.Ga naar eind28 Bernagie: tegenwoordig houden ook ‘ordinary burgers, ja slegte [= onaanzienlijke] vrouwen [...] Thee vergaderingen’.Ga naar eind29 Ook Bontekoe stelde in zijn Gebruik en misbruik van de thee (1686) dat theemisbruik nooit had bestaan als níet ‘Schoenlappers en Kruyers, met hun respective Huisvrouwen, de morsige handen aan geheyligde dingen’ hadden geslagen. Ze trekken grimassen en het scheen de thee ‘te belgen, dat ze van zulke lompe schepselen gedronken wierd’.Ga naar eind30 Waarom verklaren beide heren niet, mogelijk om alcoholmisbruik. Toch treedt dit pas op in Dronke Brechtje (1697), kluchtspel van Jan van Elsland (1671?-1736). Ze is, zoals veel vrouwen, door ‘dat Theetjes en dat Koffy drinken’ aan de drank geraakt: haar man kookt en spoelt de luiers. Het gaat hier dus niet zoals eerder bij dronken mannen om het verstoren van de publieke orde, maar om die binnenshuis. Hoofdzaak lijkt daarom het gesprek tussen Brechtjes man en een vriend in gelijke omstandigheden, beide kleine handwerkslui. Oók thuis dienen ze heer en meester: man te zijn, en ze sturen hun echtgenotes naar het werkhuis. Anders dan het spinhuis brengt opsluiting daar immers geen eerverlies voor haar en dùs voor hem met zich mee. De suggestie lijkt dat dit | |
[pagina 60]
| |
milieu de nieuwe huwelijksmode afwijst.Ga naar eind31 Tegelijk lijkt met de afgrendeling naar beneden toe sprake te zijn van een proces van desidentificatie: degenen die zichzelf nu als sociaal hoger ervaren, schrijven anderen - lagergeplaatsten - negatieve eigenschappen toe die men bij zichzelf loochent.Ga naar eind32 Theedrinkende vrouwen moeten worden geplaatst in de brede context van het complementaire echtpaar als het ideale samenlevingsmodel, en de opgetreden restrictieve toewijzing van het woonhuis aan echtgenotes uit de middenstanden (scheiding wonen-werken), haar binding aan het binnenhuis en verantwoordelijkheid voor alles dat het ‘huishouden’ regardeerde, zoals theegerei. Het lijkt niet zonder betekenis dat in de genoemde kluchten en blijspelen, allen geschreven door mannelijke auteurs, echtparen optreden of vrouwen die zeggen getrouwd te zijn of op het punt staan dat te doen. Theedrinken als zodanig lijkt geïntegreerd in het sociale leven. Als in de liedbundel De vrolyke bruidlofs gast (1697) de bruid ‘na betlehem’ wordt gedanst, krijgen de gasten na de maaltijd thee en koffie. Men bezingt de dranken, maar vooral hun seksuele lust opwekkende eigenschappen, zoals ook in de Krachten van de thee.Ga naar eind33 Dat theedrinken voor vrouwen een legitimatie werd elkaar te bezoeken, biedt, samen met de speelkaarten die na de thee op tafel komen, nog een aanvullende context. In de sociale top was ontvangen en afleggen van bezoek, inviteren en geïnviteerd worden voor middagjours en diners of soupers met kaartspelen toe, niet alleen een teken van status en welstand maar ook een wezenlijk onderdeel van de onderlinge omgang en het consolideren van de cohesie binnen de eigen sociale groep.Ga naar eind34 Dit fenomeen lijkt via theedrinken ook bij sociale klassen daaronder op te treden, die een eigen (sub-)cultuur ontwikkelen. In later toneel zal het bij de thee te verorberen voedsel hilarisch toenemen, evenals de tijdstippen waarop men thee drinkt. De wederzijdse admiratie van theegerei en gepresenteerde soorten thee groeien uit tot rituelen. | |
De ‘stuiveruniversiteit’ als gevaar voor de samenleving!Tot nog toe blijkt geen echte onrust over of veroordeling van theedrinkende vrouwen. Maar dan wordt het 1701. In Radical enlightenment (2001) bracht Jonathan Israel eerdere nog incidentele signalen in hun volle breedte samen en bewees overtuigend hoe de radicale ‘intellectuele omwenteling bij de elite al spoedig ook haar sporen na[liet] in de opvattingen van de gewone man, en dat beperkte zich zeker niet tot de minderheid van geletterde handwerkslieden en de lagere burgerij’. Als verspreidingsbron wees hij expliciet naar het ‘stedelijk koffiehuisdeïsme van de middenklasse’. Leemans bewees radicaal gedachtengoed in pornografische romans uit 1670-1700.Ga naar eind35 Zijn theedrinkende vrouwen in 1701 te relateren aan koffiedrinkende mannen? Eerst het koffiehuis. | |
[pagina 61]
| |
In Het suynigh en vermaeckelijck coffy-huys (1678) gaat het niet zozeer om de drank als wel om de lokaliteit. Het is géén klucht, zoals men wel eerder meende, maar een kluchtboek met 178, soms zeer korte prozastukjes met een anekdotisch karakter, waarvan de eerste drie in een koffiehuis spelen.Ga naar eind36 In de titel klopt de culturele, sociale en economische polsslag van de tijd. Voor één stuiver, de prijs van een kop koffie, ben je welkom in de stuiveruniversiteit, het koffiehuis, de nieuwste plaats van publieke samenkomst. Stek voor marskramers, colporteurs van zulke kluchtboeken (inmiddels vergaarbakken van moppen), ‘want wat is 'er beter als wanneer datmen in een geselschap is, datmen kan eenighe aerdighe potsen, ende avonturen by het licht brengen, om alsoo de Compagnie te vermaecken’. Dat wat ‘aenstootelijck soude syn’ gemeden is, zoals het voorwoord stelt, lijkt een aanprijzing van juist het tegendeel.Ga naar eind37 Het lijkt onschuldig, maar al snel blijkt dat het samenzijn in deze lokaliteiten de overheid noopt tot morele bemoeienis. In 1692 vaardigt Amsterdam een keur uit die het kaartspelen in koffiehuizen verbiedt; in 1697 volgt een algemeen verbod op het (kaart-)spelen om geld. Een ander teken van ergernis blijkt in 1697-1698. Amsterdam tolereert geen uitstel meer van impostschulden voor ‘drooge’ thee- en koffieverkopers en koffiehuishouders; op 2 december 1698 komt in Haarlem ‘schenkster’ Helena van Hemert vrij nadat ze sinds 29 november wegens onterecht veronderstelde wanbetaling aan de impostmeester van de koffie en de thee in de ‘stadts gijselcamer’ was opgesloten. In Den Haag broedt men het gehele jaar hoe men het koffiegebruik definitief kan indammen.Ga naar eind38 Dan komt de aap uit de mouw. Accijnzen blijken méér dan een middel om de overheidskas te spekken: ze functioneren tevens als een sociaal-politiek instrument. De Staten van Holland stellen op 19 juli 1699 voor de dramatisch teruglopende bieraccijnzen te repareren. Ook huisgezinnen moeten impost betalen: ‘alle die geene in welckers Huysen, Tuynen, Kamers, ofte andere plaetsen gedroncken sullen werden Coffy, Thee, Chocolate, Serbeth, Born-water, Limoenade ofte eenige andere diergelijcke Drancken die met Water, Wey ofte Melck, het zy door infusie van Salie ofte andere Specien’ worden bereid. Men relateert de aanslag aan het gezinsinkomen, die ook geldt voor personen die kamers huren en afwijkend is voor ambtenaren, winkeliers en alcoholschenkers. Boetes variëren van honderd tot zeshonderd gulden. Gebruikte je genoemde dranken niet, dan komt het vooraf betaalde deels of geheel terug.Ga naar eind39 Uiteraard wordt dit voorstel van een ‘ongehoorde belastinge’ over de hekel gehaald.Ga naar eind40 Maar de Staten van Holland willen koffiehuizen vooral verbieden als broedplaatsen van nieuwlichterij en subversieve omgangsvormen. Men vindt het zorgelijk dat burgers ‘door het continueel frequenteren van deselve van haer dagelijcks employ ende noodige occupatie merckelijck werden gedistraheert, ende tot een luy ende ledigh leven’ worden verleid. Bovendien kunnen daar gevoerde conversaties niet anders als ‘ten quade’ strekkende worden uitgelegd. Het lijkt een poging het | |
[pagina 62]
| |
‘stedelijk koffiehuisdeïsme’ (Israel) de nek om te draaien. Beide regelingen blijken onuitvoerbaar en men stelt voor dan maar de 100e penning in te voeren.Ga naar eind41
De gedebaucheerde en betoverde koffy- en thee-weereld (1701) lijkt wantoestanden te bevestigen en verschijnt bij een drukker met gevoel voor actualiteit: Timotheus ten Hoorn.Ga naar eind42 Leemans bevestigde zijn rol bij de publicatie van literaire en wetenschappelijke teksten die dragers van het gedachtengoed van de zogenoemde ‘Radicale Verlichting’ waren.Ga naar eind43 De anonieme auteur noemt de koffiehuizen ‘in veel steden, maar ook in dorpen’ plaatsen des verderfs, die dagelijks van 's morgens tot 's avonds bezocht worden door ‘allerhande soorten van menschen, tot snyders en Wevers incluis’. Het is een voorportaal van het hoerenhuis dat ze daarna bezoeken, terwijl prostituées ook rond koffiehuizen dwalen. Men drinkt koffie, rookt een pijpje: wevers en snijers omklemmen ‘deze adelyke pypen’ met een ‘barsen trots’. Bovendien wordt men er ‘gemeenlyk met de naam van myn Heer, of ten minsten die van Monsieur getituleert’. Men occupeert zich met het ‘leesen van Couranten, 't speelen van 't Schaak, Boon of Damspel, het discoureren over de nieuwe tydinge’, en spreekt er vooral over ‘Politie[k], Theologie, en Oorlog’. Studenten zijn liever hier dan op college. Per bezoeker zijn de bestedingen gering, maar dankzij het dagelijks bezoek van de ‘koffinisten’ verdient ‘de koffiman’ per jaar 100 gulden. En nu al zouden in Amsterdam en Maarssen vrouwen koffiehuizen bezoeken; binnenkort ziet men ze daar al pijprokend zitten, tot ze ‘ook eindelyk openbaarlyk de Herbergen frequenteren’.Ga naar eind44 Drie elementen die blijkbaar ongewenst zijn, springen er uit: de vermenging van sociale standen, discussies over staatszaken en godsdienstige kwesties, vrouwen als koffiehuisbezoekers. Dit laatste zal later worden losgeweekt en tot de gedachte leiden dat koffie een mannendrank is. Op 17 mei 1701 gaat in de Amsterdamse schouwburg het kluchtspel De theezieke juffers van Enoch Krook (circa 1660-1732) in première. Daarin is sprake van ‘een geschreeve boekje, van de Waterachtige Koffywaereld’, zeer waarschijnlijk De gedebaucheerde en betoverde koffy- en thee-weereld. Een van de vrouwelijke personages vertelt dat mannen iedere dag om tien of elf uur richting koffiehuis gaan voor een kop koffie die ze thuis kunnen drinken voor een kwart van de prijs: één oortje. Maar daardoor, verdedigen mannelijke personages zich, blijven ze op de hoogte van zaken die de staat en stad betreffen, waarbij ook roddels van het theesalet (!) de revue passeren. Met veel aplomb beweren de mannen dat er in Amsterdamse koffiehuizen geen gedistilleerd wordt geschonken zoals elders. Kniertje zegt dat ze daar in ieder geval wèl afspreken waar ze elkaar 's avonds treffen voor een wijntje en een spelletje triktrak, onder het mom ‘op een comparitie’ te moeten zijn.Ga naar eind45 In deze tekst staat het koffiehuis echter niet ter discussie, er is géén verwijzing naar prostituées. | |
[pagina 63]
| |
Mogelijk moet die verdachtmaking in De gedebaucheerde en betoverde koffy- en thee-weereld worden uitgelegd als een als argument gepresenteerde drogreden, zoals vaker met referenties naar gesuggereerd seksueel wangedrag het geval is. Oók in 1701 verscheen Natuur-kundige verhandeling van de thée, koffée, tabak en snuf-poeders van R.V.N., waarin de thematiek van De gedebaucheerde en betoverde koffy- en thee-weereld wordt voortgezet. In het voorwoord aan de ‘Waarde Theé en Koffé-Zusters en Broeders’ zegt de auteur het werk eigenlijk te moeten herschrijven. Maar dit zou ‘het Hoofd swaarder te maaken als het overige van 't Lighaam, en dat is nu al oude Mode, wyl zulkx by de verstandigste Cocceanen’ ruim twee decennia terug in gebruik was - een verwijzing naar Bontekoe, die er ook in een drempelvers als ‘Noorderlandse Kees’ van langs krijgt, samen met ‘zijn consoorten’. Thee, koffie en tabak houden stand dankzij snoeperijen, kaarten en alcohol, want ‘wat Nederlands Christen’ wil heet water drinken? En dankzij theedrinkende vrouwen.Ga naar eind46 De link naar Bontekoe c.s. is een vingerwijzing. Zijn bewust in het Nederlands gepubliceerde theetractaat droeg Bontekoe immers in 1678 op aan ‘de reden in de raisonnabele Persoonen’. Men moet alles zèlf onderzoeken en ‘selfs noch Engel, noch God gelooven, so sy sonder reden, of tegen reden ons yets quamen boodschappen, om dat God ons de reden gegeven heeft, om ons te verlichten, om door dat licht te doen kennen, al wat men kan, of moet kennen’. Critici noemden hem een naturalist, plaatsten hem in de hoek van de cartesio-coccejanen. In ‘Een Apologie [...] tegens syne Lasteraars’ bij de tweede druk uit 1679 wierp hij de verdachtmakingen verre van zich, sprak over Johannes Coccejus, inspirator van de nieuwe liberale theologische stroming, als ‘dat grote ligt, die Goddelijke Man [...] en vinder van de waarheid der Schrifture’, en suggereerde Descartes in 1676 slechts te hebben verdedigd om laster over hem tegenwicht te bieden.Ga naar eind47 Insinuaties aan Bontekoe's adres zijn legio. Zo heeft de Dialogue van een groote thee en tobacq suyper (1680), toegeschreven aan spinozist en libertijn Adriaan Beverland, als aanleiding een verbaal duel tussen de Haagse arts Helvetius (Johann Friedrich Schweitzer, circa 1631-1709), die zich tegen ‘de Coccejanen, Cartesianen, Beverlandisten en andere’ uitsprak, en ‘dien nieu-modischen Doctor’ Cornelis Bontekoe, die daar tegenin ging: ‘De Reden is syn Afgodinne.’Ga naar eind48 Deze context lijkt impostregelingen als alibi te bevestigen en ‘verlicht’ de theeteksten uit 1701. | |
Explosieve theestoofIn De gedebaucheerde en betoverde koffy- en thee-weereld noteert de anonymus dat ‘ons de reden [is] gegeven’ om de driften te beteugelen, maar desondanks geven beide seksen, getrouwd en ongetrouwd, zich tijdens de thee (en koffie) over aan ‘onmatige hartstocht’ en seksuele uitspattingen. Alleen de combinatie thee plus vrouwen | |
[pagina 64]
| |
geldt als ‘zondig’. In tegenstelling tot de mannelijke weet de vrouwelijke natuur géén maat te houden: haar heeft de ‘water-raserny’ in een houdgreep. De ‘beruchte koffy en thee’ dient ‘getrouwden, en voornamentlyk de vrouwen, en de jonge juffers en Galants onder dezen’ als dekmantel om elkaar te treffen. Onder het ‘drinken van een Theetje’ roddelt men, verzaakt (huishoudelijke) verplichtingen, en bedrijft ‘vryeryen en liefdens vermaakelykheden’, waarbij soms koppelaarsters optreden. Thee dient ‘om buiten haare mannen een middel te hebben, met anderen haar vermaak te neemen’.Ga naar eind49 Suggestief is een passage waar vrouwen opgewonden lachend ‘water loosen’ en ‘haar Galans’ trachten weg te houden: juist dit zet haar plicht tot stilzwijgendheid en zedigheid onder druk. Liederlijk gedrag van mannen is erg, dat van vrouwen bedreigt direct de zedelijkheid en de welstand van het gezin. De nieuwe dranken zijn schuldig aan ‘Huis-twist, geld, tyd-verspil, en duysend minne-treeken’. Gezelschappen van alleen vrouwen dienen met haar ‘deskundig’ proeven van theesoorten spot uit te lokken en haar schijnheilige, overspelige natuur te bevestigen; ze drinken de hele dag door thee èn koffie, snoepen onmatig, belenen omwille van de theemode hun diamanten. Als de (brande)wijn haar tong losmaakt, ‘verklapt’ een vrouw dat haar Hendrik haar doof praat ‘van de Cartesianen, en Coccejanen’; rond de theetafel leren vrouwen ‘Philosophie’.Ga naar eind50 Daarmee is het gevaar benoemd: een vrouwelijke pendant van het ‘mannelijke’ koffiehuisdeïsme.
Wie denkt dat De theezieke juffers van Enoch Krook met verwijzing naar De gedebaucheerde en betoverde koffy- en thee-weereld flink van leer zal trekken, komt bedrogen uit. In theestudies komt deze klucht immers standaard voor als hèt voorbeeld van theemisbruik. De sociale functie van het koffiehuis en van theegezelschappen worden hierin juist bevestigd. Dat Kniertje nog niet uit kan gaan omdat ze pas twintig kopjes thee heeft gedronken, wijst op het ingebed zijn geraakt van Bontekoe's theetractaat. Echtgenoot Koenaar memoreert dat dankzij de theebezoeken vrouwen elkaar leren kennen, ‘schoon ze malkander nooit gezien hebben’ of anderszins van elkaars bestaan wisten. Een koddige beschrijving van een theepartij (context is vrouwelijk verzet tegen een opgedrongen huwelijkskandidaat) besluit het stuk. De dames moeten raden welke thee ze proeven (‘Bloemige Zeep’, ‘Zeepige Bloem’, ‘een Roozemarijntje’ of ‘een Keizers Theetje’), men vertelt wanneer men thuis theedrinkt en in welke hoeveelheden ('s ochtends koffie, 's middags thee), men beschrijft de dagelijkse bezoekjes en de opgediende dranken en lekkernijen. Twee vrouwen prefereren thee boven een brandewijntje, van seksueel ‘wangedrag’ is geen sprake. Het gaat er niet om snobisme aan de kaak te stellen, maar om de cohesie binnen de eigen sociale klasse te consolideren, te bewijzen dat men met de jongste modes: thee èn huwelijksmodel, meedoet en te tonen wat men zich zoal kan permitteren.Ga naar eind51 | |
[pagina 65]
| |
Wèl is hier een opmerkelijke scheiding binnen de mannelijke sekse. Niet allen drinken thee, alleen ‘saletjonkers, die leuteren dat 't een lieve lust is’. Een onderscheid dat al eerder werd gemaakt, in Rotterdamsche Arcadia van Den Elger: ‘Mannen [waren] Wyven’ geworden. Kijk naar die ‘zalet jonkers’: ‘Ik heb 'er gezien, die in 't Thee schenken zo handig waren, dat zy zelfs veel Juffers zouden beschaamd hebben; ja wat is jegenwoordig de dagelyksche redenering onder de jonge Heeren en Juffers anders, dan van zulke verwyfde zaken, wanneer hen het kwaadspreken, 't geen [...] dikmaal het grooste gedeelte van de onderhouding uitmaakt, ontbreekt.’Ga naar eind52 Het lijken vooral constructies om thee aan vrouwen te binden: durft een ‘echte man’ nog te bekennen thee te drinken? De Natuur-kundige verhandeling uitgekomen bij Timotheus' broer Jan ten Hoorn, met een discours uit De theezieke juffers, geeft dubbelzinnige informatie. Op zich is thee gezond, maar zijn er twee of drie vrouwen bij elkaar, dan lijkt ‘de Coffée en Théepot, het onafruklyk appendix 'er van, ja het schynt het zinne zuyverende zap der vrouwen te zyn, hierdoor is 't, dat verstandige op dat ik niet zegge verheven discoursen by haar zo gemeen zyn, dat 'er dikwils gepolyste mannen zig voor moeten schamen, en daar men 't eertyds hier in Nederland voor een schrandere wakkere huys-vrouw hield, welke slegts binnens huys haar zaaken wist te verrigten, en op het menagieuste, en dienstigste over te leggen wat haar nodig was, en in dit te doen haar tyd zeer wel van doen hadde, zo maakt de Thée hedensdaags haar zo vlug, datse by dit niet alleen een Courant drie à vier 's weeks lezen, dat haar aanleiding tot kennis van Staats zaaken geeft, maar ook drie visiten geven, en zo veel ontvangen, zonder datse met de mond daarom een haïrbreed minder hoeven te verregten, als een van haar voorzaten ooit met verstand of handen heeft te wege gebragt’. Bij de theetafel ontmoeten ‘Mannen en Vrouwen zonder onderscheyd elkander’. Jonge mannen raken zo informeel met dames in contact, maar alleen haar treft blaam: vrouwen verliezen ‘haar zedigheyt en schaamte’, vooral door het sakkertje toe. Dan krijgt het citaat hierboven een opmerkelijk vervolg. Vrouwen raakten terecht rebels dat ze na hun zeventiende, achttiende jaar niets meer bijleerden. Thee was dan ook een geschenk uit de hemel. Terwijl men samen van ‘dit allergezegendste Vrouwen-kruyd’ geniet, krijgen vrouwen onder het ‘nayen en breyden, of speldewerken’ gelegenheid haar kennis over allerhande zaken te vermeerderen. Zo ondersteunt theedrinken het ‘algemeene Vrouwen-belang’.Ga naar eind53 Dat vrouwentheegezelschappen tot hoererij kunnen leiden - in drie jaar kwamen er meer hoeren bij dan in de vijftig jaar ervoor, zegt R.V.N. - krijgt door haar genoemde bezigheden een onverwachte (bij-) betekenis. Sinds 1670 vertoonde de | |
[pagina 66]
| |
prostitutie in Amsterdam een hausse. Van de Pol concludeert dat van daar gearresteerde prostituées 36% naaister was, 30% speldenwerkster, breister, e.d. Eind zeventiende eeuw verplaatste de linnen- en wolfabricage zich naar het platteland. Het leidde tot werkloosheid bij vrouwen uit de lagere standen die zichzelf nu anderszins moesten onderhouden. Nu valt op zijn plaats dat in De gedebaucheerde en betoverde koffy- en thee-weereld bij de theegezelschappen koppelaarsters optraden. Maar er is meer. Eind zeventiende en nog begin achttiende eeuw is sprake van een mannentekort. Reizigers in de Republiek meldden eigengereide vrouwen maar troffen er ook aan die niet in mannen geïnteresseerd leken.Ga naar eind54 Vrouwen, zeker ‘vrije’, die zich met elkaar vermaken, kunnen als de natuurlijke orde bedreigend zijn ervaren en het machteloze etiket ‘hoererij’ verklaren.
De voornaamste reden haar seksuele moraal verdacht te maken lijkt te liggen in de krantenlezende vrouwen, die zich informeerden over staatszaken, zich schoolden in ‘gevaarlijke’ philosophie en in wier gezelschap enkel saletjonkers voorkwamen. Het onderscheidt de drie teksten uit 1701 van eerdere. Dàt mannen intellectueel ontwikkelde vrouwen soms als spookbeeld ervaren, is bekend: ridiculisering is dan haar deel en men ziet haar als ‘onvrouwelijk’ en dit spoort met ‘onmannelijke’ saletjonkers. Haar overgave aan ‘philosophie’ daarentegen genereerde het etiket wellustig, seksuele veelvraat en moest haar ‘vrouwelijke natuur’ als gevaarlijke verleidster bevestigen. Het lijkt dat men deze vrouwen in dubbele zin onschadelijk wilde maken.Ga naar eind55 In de laatste decennia van de zeventiende eeuw profileren zich enige studieuze dichteressen, van wie zich enkelen kritisch uitlaten over staatszaken en theologische kwesties.Ga naar eind56 De befaamde druppel voor de venijnige teksten uit 1701? Zet deze tendens zich door? |
|