Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 28
(2005)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
De teloorgang van het goede boek
| |
[pagina 144]
| |
markt vervuilden. Waar had men al niet over geschreven? Over de incestbeschuldigingen aan het adres van de Friese edelman Onno Zwier van Haren, over het conflict tussen de Amsterdamse notaris Lucas Willem Kramp en de directie van de Admiraliteit aldaar, over de Belisarius van Marmontel en de affaire Calas, over het rumoer rond de Haagse dominee Petrus Nieuwland die het niet onmogelijk achtte dat spoken toch echt bestaan, over de fatale schouwburgbrand en over de beurskrach van 1773. De schappen bogen door onder het gewicht van al die vodden.Ga naar eind4. Mevrouw Ezelsryk, de weduwe van een boekhandelaar, liet doorschemeren dat ze het niet breed had, maar ze had nog wat onverkochte winkelvoorraad én een manuscript van wijlen haar man. Dat manuscript, met tientallen soms wat cryptische raadgevingen voor de boekhandel, doet vermoeden waarom ze nog steeds met oude voorraden zat, want haar man mikte op een degelijk assortiment, met titels die waren goedgekeurd door de respectabele heren Boekzaalschrijvers.Ga naar eind5. Die laatste twee stukjes zijn duidelijk niet echt: Heyn Misdruk en de weduwe Ezelsryk hebben nooit bestaan. Vooral de brief van Heyn Misdruk is een genot om te lezen. Je zou haast denken dat De Koopman oprecht verontwaardigd was over al die prullen, maar de grap is dat Heyn Misdruk in zijn woede allerlei affaires opnoemde waaraan Ockers als broodschrijver goed geld verdiend had. Ook de brief van de boekhandelaar moet worden gewantrouwd. Nadat hij duizend-eneen misstanden had opgesomd - de wereld was te klein voor al zijn leed - bracht onze zo onverdacht conservatieve, ouderwetse en degelijke boekhandelaar het ontbreken van goede, oorspronkelijke werken in verband met het plakkaat van 1773: het plakkaat tegen geschriften die de hervormde religie in diskrediet brachten. Zelfs hij, de bijna karikaturale oude mopperaar bij wie je als argeloze lezer geen enkele sympathie jegens nieuwlichterij kon vermoeden, was van mening dat de pers, echte schendschriften uitgezonderd, vrij moest zijn. Hij wees op Engeland en Duitsland als voorbeelden van landen waar men onbelemmerd voor en tegen bepleitte teneinde de waarheid te vinden en constateerde dat die vrijheid daar niet tot wanorde had geleid. Dat is een doorzichtige truc, alsof je een bonder laat verklaren dat op christelijke scholen ook de koran mag worden onderwezen. De brief van de boekhandelaar mag niet worden geïnterpreteerd als een door De Koopman ontvangen brief die al fresco in het blad geplaatst is. Die brief was gefingeerd en maakte deel uit van een voor de argeloze lezer onzichtbaar redactioneel plan. Het eerste stukje is van hetzelfde laken een pak. Ook in de brief van de lezer schemeren er slinkse bijbedoelingen door. G*** constateerde niet slechts dat er weinig origineel werk werd uitgegeven, maar hij schetste ook een sombere toekomst voor degene die de sleur zou willen doorbreken. Waagt u - meneer De Koopman - het de waarheid te bepleiten of de zeden en wetenschappen te verbeteren? Aanstonds zal ‘een Huurling van den Laster, zelve niet in staat om iets anders dan vodden voorttebrengen, een kwaadäartig Prulschryver die niets toebrengt tot de Kunsten en Weetenschappen, maar ze bederft, U met al zyn Vergif op het Lyf vallen.’ Erger nog, die prulschrijver zal pogen om u te laten doorgaan voor de schrijver van zijn bordeel- en schendschriften en het domme gemeen zal dat nog geloven ook.Ga naar eind6. De Koopman moet instemmend hebben geknikt. G*** had het goed begrepen. Die Klaas Hoefnagel was een onverkwikkelijke pulpschrijver en hij had inderdaad de zo integere Koopman op een schandelijke manier in diskrediet gebracht. In feite hebben we hier te maken met een nagalm van de ruzie tussen Ockers en Hoefnagel uit 1772, toen de broodnijd ontaardde in een wederzijdse karaktermoord.Ga naar eind7. Ockers poseerde als de serieuze, waarlijk kunstzinnige schrijver die bezwadderd werd door een stuitend platvloerse en van elk waar | |
[pagina 145]
| |
talent gespeende rioolschrijver. Daarnaast verdedigde hij zijn financiële belangen. Hoefnagel had de identiteit van De Koopman onthuld: dat zogenaamd serieuze blad was het winstgevende onderneminkje van een notoire kroegtijger. Dit bracht Ockers ernstig in verlegenheid, want Heyn Misdruk klaagde over de loonmaatregelen van zijn baas en richtte zich tot De Koopman als iemand die in hetzelfde schuitje zat: De Koopman zal het ook wel aan zijn blaadje zien, dat het zo'n slechte tijd is, want vroeger bracht Heyn Misdruk op maandag heel wat meer exemplaren rond.Ga naar eind8. De zogenaamde ingezonden brief van lezer G*** moet dan ook worden gezien als een desperate tegenzet: Ockers dacht de door Hoefnagel toegebrachte imagoschade te kunnen repareren door zich op te werpen als een liefhebber van het goede boek. Het moge duidelijk zijn: de vier vertogen in de afleveringen over de boekhandel zijn fraaie voorbeelden van tactisch schrijven waarbij het redactionele doel zich niet altijd even makkelijk laat raden. Dat fictieve karakter betekent dat ze niet zonder voorbehoud mogen worden gebruikt als historische bron. Toch blijft dat een verleidelijke optie. In haar recente dissertatie over Elie Luzac maakt Rietje van Vliet twee keer gebruik van De Koopman.Ga naar eind9. Eerst beroept zij zich op de weduwe Ezelsryk. Die formuleerde de vereisten waaraan een succesvol boekverkoper moest voldoen en Luzac wordt langs die lat gelegd. Had Luzac startkapitaal? Ja. Voorzag hij zijn klanten van nieuws? Ja. Correspondeerde hij met een netwerk van geleerden, schrijvers en boekliefhebbers? Ja. En volgde Luzac de goede raad van de weduwe Ezelsryk en minimaliseerde hij het investeringsrisico door ook kleine, laagdrempelige werkjes uit te brengen? Nee, eigenlijk niet. Luzac hield van kostbare folianten. Zijn idealisme won het al te vaak van de koopmansgeest. Dus moest het wel fout aflopen. Het liep inderdaad fout af. Volgens zijn biograaf zat Luzac aan het einde van de eeuw met zijn overwegend wetenschappelijke fonds in de hoek waar de klappen vielen. Al in 1772 beklaagde hij zich over de verminderde belangstelling voor wetenschappelijke, degelijke rechtsgeleerde werken. Enkele jaren later zou hij in Hollands Rijkdom uitvoerig ingaan op dit voor hem zo omineuze verschijnsel: de grootste winst kwam niet meer van wetenschappelijke vertogen, maar van ‘de beuzelachtigste boeken; ten minste van die soorten, welke in de handen van vrouwen en kinderen meer vallen, dan in de handen van geleerden.’Ga naar eind10. En in die opvatting stond hij, althans volgens Rietje van Vliet, niet alleen. Ook de auteur van De Koopman vroeg zich vertwijfeld af waar het toch heen moest met ‘onzen deftigen en loflyken boekhandel?’ En zij citeert een fraai rijm waarmee hij - de auteur - de moeilijke situatie onder woorden bracht: De beste Boeken blyven leggen
Nu onverkogt, zo is 't gesteld
Pruldrukkers, winnen, zo zy zeggen
Aan Uilenspiegels 't meeste geld.Ga naar eind11.
Tegen die meetlat van de weduwe Ezelsryk heb ik geen bezwaren, maar kreeg Luzac inderdaad bijval van ‘de auteur van De Koopman’? Volgens mij niet. Beide citaten zijn afkomstig uit de brief van de lezer G***. Slechts één daarvan verwoordt het standpunt van G**, namelijk de klaagzang over ‘onzen deftigen en loflyken boekhandel’. Het andere citaat, het rijmpje van de Uilenspiegels, wordt gepresenteerd als het bekende credo waarnaar de meeste boekhandelaren helaas handelen. In beide gevallen zeggen de citaten niets over het standpunt van ‘de auteur van De Koopman’. Die lag echt niet wakker van de teloorgang van de deftige boekhandel, want in weerwil van zijn serieuze pose verdiende Ockers zijn brood net als Hoefnagel, dus grotendeels met het door G*** - en Luzac - zo verfoeide gelegenheidswerk. | |
[pagina 146]
| |
Ik kan me niet anders voorstellen dan dat Willem Ockers die brief heeft geschreven met een brede grijns, van oor tot oor. En toch. Als de door Hoefnagel opgeschrikte clientèle moest worden gerustgesteld, dan kon hij zijn fictieve lezer geen onzin laten uitkramen. Met andere woorden: de door mij geschetste verkoopstrategie maakt het aannemelijk dat G*** met zijn verzuchtingen appelleerde aan wat de echte lezers, althans volgens Ockers, dachten. Luzac kreeg dus inderdaad bijval, alleen niet van de auteur van De Koopman, maar in zekere zin van diens lezers. Dan resteert er nog één vraag: die jammerklacht over de teloorgang van het goede boek moet her en der hebben opgeklonken, maar had men daar reden toe? Of moet dat zeventiende-eeuwse rijmpje worden gezien als een klacht van alle tijden die niet noodzakelijkerwijs enig verband houdt met de daadwerkelijke ontwikkelingen in de boekverkoop? Tja. Volgens Rietje van Vliet bleef Luzac uiteindelijk zitten met hooggeleerde, maar onverkoopbare winkeldochters. Had hij toch maar beter moeten luisteren naar de weduwe Ezelsryk. |
|